De lustige nachtegaal
(ca. 1800)–Anoniem Lustige nachtegaal, De– AuteursrechtvrijOp een bekende vois.
1.
Wie zag ooit armer creatuur?
Die nergens om en geeft,
Dan een Soldaat vol oorlogsvuur,
Wanneer hij 't maandgeld heeft,
Hij zuipt en zwelgt en domineert:
Rom dom, dom de rom dom.
2.
Dan moet hij weder naakt te veld,
En waagt zijn mager' huid,
Voor kruid en lood op hoop gesteld,
Maar krijgt somtijds geen buit:
Dan kaauwt hij Ammunitie-brood,
En drinkt een wijntje uit de sloot,
Rom dom, etc.
3.
Een stukje oud beschimmeld brood,
Versterkt zijn Venesoen,
Somtijds een oude kraaije poot,
In plaats van een jong Hoen:
| |
[pagina 63]
| |
En schoon hij van de Boer wat haalt,
't Wordt dikmaals met de rug betaald,
Rom dom, etc.
4.
Een rottig zeil verstrekt zijn huis,
Een bos oud stroo zijn bed,
Hij is de prooi van menig luis,
Waar hij zijn voeten zet:
Twee vrienden heeft hij die hij viert,
Dat 's armoe en 't vuil ongediert,
Rom dom, etc.
5.
Zijn adem stinkt hem nimmermeer,
Van al te vette kost:
Hij vindt zijn graf aan 't eind der leer,
Verlaat hij zijnen post:
Pal moet hij staan voor kruid en lood,
En stapvoets loopen naar zijn dood,
Rom dom, etc.
6.
Waar dat hij komt speelt hij de beest,
En stoft van zijnen moed:
Hij meent dat ieder voor hem vreest;
Hoe laf is hij van bloed,
Maar als hij weer het Kalfs-vel hoort,
Moet d'arme vechter aanstonds voort:
Rom dom, etc.
7.
En port de nood hem tot den strijd,
Dan klouwt hij dikmaals 't hoofd:
En wordt in eenen korten tijd:
Van arm en been beroofd;
| |
[pagina 64]
| |
Dan is er al geen hulp meer aan,
Als in de stad uit snorren gaan;
Rom dom, etc.
8.
Maar komt hij lustig van de dans,
't Is Soldaat wat gij ziet:
Dan danst en springt hij op zijn fransch,
En weet van geen verdriet:
Maar komt hij weer in het gevecht,
Dan is hij weer dien ouden knecht,
Rom dom, etc.
9.
Wordt hij in 't Garnizoen gebragt,
Dan staat hij als op stal:
En schildert somtijds nacht op nacht,
Bij ruw weer op de Wal,
Terwijl een ander met zijn Wijf,
Hem horens plant voor tijdverdrijf,
Rom dom, etc.
10.
Heeft hij een stuiver in zijn broek,
De Pasbaan is zijn lust,
Hij maakt zijn geld ten eersten zoek,
Want eer heeft hij geen rust:
Als hem 't geld blinkt in 't gezigt,
Rom dom, etc.
11.
En is hij eindelijk afgeleeft,
Dat ziekte hem bespringt,
Hij om geen baard nog knevels geeft:
Maar hem naar 't Gasthuis dwingt,
Dan sterft hij als een mensche doet,
Zijn Lichaam dan de wormen voedt,
Rom dom, etc.
|
|