De lustige nachtegaal
(ca. 1800)–Anoniem Lustige nachtegaal, De– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Op een aangename wijs.
1.
De Trom maakt ieder 't hart vol moed,
Die als een braaf Soldaat:
Voor 't Vaderland zijn lijf en bloed,
Frisch avonturen gaat,
Wanneer Tamboer rebelje slaat,
Om Brandewijn roept Soljermaat:
Rob dob, derob dob dob,
Rob dob, derob dob dob,
Wij geven het niet op.
2.
Het schoonste leven is in 't veld,
Daar vlamt men op de buit,
Daar speelt men Heer met weinig geld,
Al had men ook geen duit:
De Boer moet geven heeft hij wat,
Dat lapt de Heer Soldaat in 't gat;
Rob dob, derob dob dob, etc.
3.
Wie zag ooit een blijder creatuur;
Wanneer men leening geeft,
Als een Soldaat van avontuur,
Wanneer hij weekgeld heeft?
Hij drinkt, hij klinkt, hij domineert,
Wijl hij met vreugd zijn geld verteert,
Rob dob, derob dob dob, etc.
| |
[pagina 66]
| |
Een Krijgsman leeft gelijk een Heer,
Met groote graviteit:
Hij ziet zoo moedig als een Beer,
Hij vlamt maar op den strijd,
Hij schreeuwt voor geen bebloedde kop,
Hij zet zijn hulk geweldig op;
Rob dob, derob dob dob, etc.
5.
Waar dat hij komt hij speelt den baas,
Wie schrikt niet voor zijn stem,
Het krijgs-muziek is Trom-geraas;
Dat geeft zijn ijver klem,
Schalmeijen, Trommen en Trompet,
Die roepen Krijgsman aan 't Banket:
Rob dob, derob dob dob, etc.
6.
De Marsepijn van menig pond,
Hoewel wat hard van stof,
Spuwt Hans uit zijn metalen mond,
Wie lust die eet daar of:
Het klein banket is kruid en lood,
De Handgranaten wittebrood:
Rob dob, derob dob dob, etc.
7.
De Bommen zijn ons Venezoen,
Maar matig droog van korst,
't Was beter een gebraden Hoen,
Al was 't ook wat bemorscht:
Zoo leeft een Krijgsman in het veld,
En vreest voor vijand noch geweld,
Rob dob, derob dob dob, etc.
| |
[pagina 67]
| |
8.
Al wat een Krijgsman ziet is zijn,
En dat is krijgs-gebruik,
Hij drinkt er voor de koele wijn,
En die smaakt hem wel puik;
Hij vreest voor duivel noch zijn moer,
Veel minder voor een lompe Boer,
Rob dob, derob dob dob, etc.
9.
De heele wereld is zijn huis,
De gansche aard zijn bed,
Het donderend Kanon-gespuis;
Is muziek van 't balet,
Zijn koele waaijer is de wind,
Zoo dat men zijns gelijk niet vindt,
Rob dob, derob dob dob, etc.
10.
Den Hemel is zijn nacht-gordijn,
Zijn nachtlicht is de Maan,
Behalven die der Sterren schijn,
Zijn wekker is de Haan,
Een Krijgsman is een wonder kwant,
Hij is een baas van 't gansche land,
Rob dob, derob dob dob, etc.
11.
En komt het Leger tot de strijd,
Soldaat die vloekt en zweert,
Hij schiet, hij houwt, hij steekt, hij snijdt,
Hij doet wat hij begeert,
Hij moordt en geeft bij wijl kwartier,
Na dat hij valt op krijgsmanier:
Rob dob, derob dob dob, etc.
| |
[pagina 68]
| |
12.
En komt hij dan in 't Garnizoen,
Zoo leeft hij als een Vorst,
Want daar is voor hem niet te doen,
Hij teert en smeert de borst,
Somtijds zoo gaat hij op partij,
Om dat zijn schat vermeerdert zij:
Rob dob, derob dob dob, etc.
13.
Hij zit gestadig in de kroeg,
Hij drinkt en zingt en speelt,
Van zavonds laat tot smorgens vroeg:
Hij springt en zingt en kweelt,
Hij vraagt na geen stijfkoppig wijf,
Hij mint een ander tijdverdrijf;
Rob dob, derob dob dob, etc.
14.
Hij vreet en zuipt maar op de klets,
Zijn geld is breet de kaart,
Hij is altijd vol krijgsgezwets,
En zorgt niet voor de waard:
't Is evenveel waar van men 't haalt,
Wanneer de Trom slaat is 't betaald,
Rob dob, derob dob dob, etc.
15.
En heeft hij dan zijn tijd verkwist,
Zoo dat hij sterft de dood,
Men hangt zijn degen op de kist,
En geeft hem menig schoot;
Men draagt hem eerst een straatje om,
Hij wordt begraven met de Trom,
Rob dob, derob dob dob, etc.
|
|