De lustige nachtegaal
(ca. 1800)–Anoniem Lustige nachtegaal, De– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
Stem: Jedieze un grand kanteuzen.
1.
Komt hier gij jonge meisjes,
Die naar het huwelijk staan;
Bedenkt en hoort een reisje,
Wat dat er om kan gaan,
Zoo haast gij zijt verbonden,
Weg is uw liberteit,
Het trouwen is geen zonden,
Schoon 't veel daar na wel spijt.
2.
En hebt gij eens gekregen
Een goed man tot uw deel;
Nog zijt gij half verlegen,
En anders meer als heel:
Vooreerst zoo kan daar komen,
Binnen het jaar een klein,
Dan denkt gij al met schromen,
Na vreugd komt groote pijn.
3.
Zoo raakt gij blijde moeder,
Men wenscht u veel geluk,
Dan zijt gij een behoedster
Voor 't kind met groote druk,
| |
[pagina 60]
| |
Stronddoeken moet gij spoelen,
Het klein heeft zich bevuild,
Gestadig moet gij woelen,
Zingen als 't kindje huilt.
4.
Gij dient ook wel te weten,
Wanneer uw man komt t'huis,
Dat klaar moet staan het eten,
Of hij maakt groot gedruis,
Gij moogt niet veel klappaaijen,
Uw werk is altijd klaar,
Stoppen, lappen of naaijen,
Te wasschen 't een of 't aar.
5.
En denkt gij vreugd te rapen,
Snachts bij uw man te bed,
Het kind en wil niet slapen,
Dan wordt uw rust belet,
Dan dient gij wel te lollen,
Gelijk een maartsche kat;
En met het kindje sollen,
Of tikken 't op zijn gat.
6.
Uw man vermoeid van 't werken,
Die slaapt er vast door heen,
En snorkt als een verken,
Dat baart u ook geween:
Des morgens vroeg, wat zaken!
Moet gij ten bedde uit,
Om koffij klaar te maken,
Of het werk is verbruid.
| |
[pagina 61]
| |
7.
Daar is niet aan gelegen,
Als maar uw man is goed,
Maar hebt gij daar en tegen,
Een plug of dronken bloed,
Die houdt van domineeren,
Van kaarten en kolfbaan,
In nachthuizen verkeeren,
Hoe zal 't dan met u gaan.
8.
Gij zit met smert te wachten,
Eer dat uw man komt t'huis,
Ia somtijds halve nachten,
Is dat geen droevig kruis?
Daar zit gij vast te loeren,
Als een Uil in doods nood,
Uw man somtijds bij hoeren,
En gij dikmaals geen brood.
9.
Wie zult gij 't noodlot klagen?
Begint gij met gekijf,
In plaats van zoentjes, slagen,
Is dat geen slecht bedrijf?
Kon men dan weer onttrouwen,
Wat zoudt gij zijn verblijd,
Geen man zoo waardig houden,
Als zoete liberteit.
10.
Oorlof Vrijsters te garen,
Pronkt met uw kleeren net,
Denkt als gij komt te paren,
Loopt menig als een slet,
| |
[pagina 62]
| |
Dan gaat de moed verloren,
Uw vrijheid zijt gij kwijt,
Daarom houdt van te voren
Uw zoete liberteit.
|
|