De lustige nachtegaal
(ca. 1800)–Anoniem Lustige nachtegaal, De– AuteursrechtvrijWijs: Mijn lieve Saartje die altijd.
1.
Daar woont een Naaister hier omtrent,
Wel in haar werk ervaren,
z' Is door haar pronkerij bekend,
En door haar logentalen,
Zij beloofde aan een vrouw,
Dat zij bij haar naaijen zou,
Maar werkte bij een ander,
Dat is niet regt, maar zeker slecht,
Dat zij zoo slordig handelt,
En niet doet zoo zij zegt.
| |
[pagina 32]
| |
2.
Wel Naaister wat mankeert er aan?
Dat wil ik wel eens weten,
Dat gij uw woord niet na en kwam,
Of krijgt gij geen goed eten?
Heb ik uw dagloon niet betaald?
Het is maar hoovaardij die praalt
Reeds in uw grootsig wezen,
Daarom wilt gij van alle liēn,
Als Iuffer zijn geprezen,
Als Iuffer zijn gediend.
3.
Des zondags zwiert zij over straat,
Met lange floddermutsen,
Zij voert een groote Iuffers staat,
En trekt dan ondertusschen,
Haar mond in sijne plooitjes,
Zij ligt des morgens laat op 't bed,
Een zwarte doek met randen,
Een incroyabels jakje aan,
Zoo gaat de Iuffer wandelen,
Wil niemand spreken aan.
4.
Vraag haar eens waar zij grootsch op is,
Zij zal het zelfs niet weten,
't Is op de hoovaardij gewis,
Of op haar kromme beenen,
Dus Naaister als 'k u raden zal,
Kleedt u langer niet zoo mal,
Houdt u niet op met liegen,
Dan zingt men niet van mooije Griet,
De straten langs met lieden,
Zoo als het is geschied.
|
|