De lustige nachtegaal
(ca. 1800)–Anoniem Lustige nachtegaal, De– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Stem: Wanneer de zon 't morgen-rood.
1.
O schoon verweelde dageraad!
Ten Oosten uitgeloken,
Men ziet in u een lief gelaat
Den Hemel doorgebroken:
Men ziet hoe Febus nederdaalt,
Op Bosschen en op Bergen straalt,
En pronkt met zijn sieraden:
Op Bosch en kruiden van het volk,
Waar op Dorinde haar nederstelt,
En pronkt met haar gewaden.
2.
Dorinde maakt een roze-bed,
Daar op zoo gaat zij rusten,
Zoo dra als zij haar neder legt,
Droomt zij van minne-lusten:
Zoo dra de schoone lag en sliep,
't Was Damon! Damon! die zij riep,
Door schaamt' geheel aan 't blozen:
Och Damon! Damon! komt bij mij:
En rust wat aan mijn groene zij,
Hier in het dal van rozen.
| |
[pagina 18]
| |
3.
Och Damon! waarom komt gij niet?
Wat doet u minnen schromen?
Hoe komt dat gij zoo van mij vliedt?
En durft niet bij mij komen,
Al hebt gij Herder geld noch goed,
Uw deugden en uw trouw gemoed,
Dat heeft verliefd mijn zinnen:
Als gij mij maar uw trouw kwam bien,
Ik zweer mijn gunst zal u geschien,
Ik zal u eeuwig minnen.
4.
Damon stond achter het geboomt',
Hoorde dit zoete droomen,
Wiens hart met vreugde schier overstroomd',
Is dadelijk gekomen:
Ter plaatse daar de schoon Godin,
Door droomen raakt tot zoete min,
Lag sierlijk aan het blozen:
Hij ziet een lieffelijk gelaat,
Gekleed in sierelijk gewaad,
In 't midden van de rozen.
5.
't Gevogelt' hier van vreugde kweelt,
De schoone tot vermaken,
Hij nadert tot dit zoete beeld,
Wenscht duizendmaal te naken
Al met een kus dees lipjes zoet,
Waar dauw en honig als een vloed,
Gaat lieffelijk doerstroomen:
Terwijl den Herder staat en ducht,
Zoo liet de schoonste maagd een zucht,
Och Damon wil doch komen.
| |
[pagina 19]
| |
Door liefdens vreugd geheel ontsteld,
Raakt Damons hart aan 't blaken,
Hij nadert met een lief geweld,
Kust zoetelijk haar kaken;
Terstond zij doe haar oog ontsluit,
Doe rees zij met een naar geluid
Wat wilt gij hier beginnen?
Hij sprak mijn lief ontstelt u niet,
't Is Damon! Damon! die gij ziet,
Gij hebt verliefd mijn zinnen.
7.
Prinses ik buig mij voor u neer,
Och! laat mij troost genieten,
Onz' vreugden zijn geen droomen meer,
Toen zag men tranen vlieten;
Uit Damons ziels verliefde bron,
Zoo dat hij door de liefde kon
Niet bidden ofte smeeken:
Toen zei zij Herder weest gerust,
Tot dat die twee in zoete lust,
In minne-vreugd bezweken.
|
|