De lustige nachtegaal
(ca. 1800)–Anoniem Lustige nachtegaal, De– AuteursrechtvrijOp een vrolijke wijs,
1.
Hoe vrolijk kan den Boer niet leven,
Als hij zijn land en volk beschouwt,
En aan een elk 't zijn kan geven,
En dat hij dan op God betrouwt,
De Boer die zaait en maait 't land,
En wacht dan zegen van Gods hand.
| |
[pagina 13]
| |
2.
Als hij den morgen op ziet klaren,
Vangt elk met nieuwe krachten aan,
Al dorschend zij 't graan vergaren,
En als den winter is gedaan,
Iaagt hij de beesten in 't land;
De Boer zegt Gode lof en dank.
3.
Hoe zou den Bakker kunnen werken,
't Lieve brood dat men graag eet,
Zoo God den Boer niet kwam te sterken
Dat hij zijn land dan maakt gereed,
Hoe zou men leven in de stee,
Als niet den Boer 't werk dee.
4.
Hoe zou den Zeeman kunnen leven,
Indien de Boer niet deed' 't werk,
't Is waar God moet 't wasdom geven,
En maakte hem door goedheid sterk,
Daar voor toont hij zijn dankbaarheid
Na zijn gedane arrebeid.
5.
Als gij zijt aan een disch gezeten,
Sla op uw tafel dan een toer
Bezie dan eens 't lieve eten
't Komt doch alles van den Boer,
Dus mensch zoo dikwijls als gij eet
Den Boerenstand doch niet vergeet.
6.
't Is waar de Zeeman brengt veel waren,
Van allerhande landen aan,
| |
[pagina 14]
| |
Maar zoo daar ook geen Boeren waren,
Hoe zouden zij daar ook bestaan?
't Komt alles van den Boer zijn hand,
Maar God is meester van 't land.
|
|