De lustige nachtegaal
(ca. 1800)–Anoniem Lustige nachtegaal, De– AuteursrechtvrijWijs: ô schoonste aller vrouwen.
1.
Ik zit thans in ellende,
Ik ben vol angst en schrik,
Waar ik mij keer of wende,
Nooit vind' ik 't oogenblik,
Dat ik reeds lang te voren,
Van mijne vriend genoot;
Die hoop is gansch verloren,
Wijl hij mij nu verstoot.
2.
Toen hij mij eerst kwam vrijen,
Was 't altijd lieve kind!
Nooit zal ik u verleijen,
Doch ik was steeds verblind;
| |
[pagina 6]
| |
Want al zijn schoone woorden,
Die hebben mij bekoord:
Toen ik zijn reden hoorden;
Werd ik door min versmoord.
3.
Nu zit ik thans te zuchten;
Wijl ik bezwangerd ben,
Ach waar zal ik toch vlugten?
Wijl hij mij nu niet ken,
En mij reeds gaat verlaten;
O Goden! welk een smart!
Wat kan mij 't leven baten,
Mijn zinnen zijn verward.
4.
O Snoodaard! door uw streken,
Hebt gij mij steeds misleid;
Nu zit ik in gebreken
En 't hart inwendig schreid;
Om uw vervloekte lagen,
Die gij mij hebt gelegd;
Wie kan uw doen behagen?
Zeg valschaard! snood en slecht.
5.
Dan God zal mij behoeden,
In al mijn angst en druk;
In al die tegenspoeden,
Daar ik door 't ongeluk
Door u ben in gekomen;
O Schijndeugd! welk een haat!
Gij hebt mijn eer benomen,
Door valschheid en verraad.
| |
[pagina 7]
| |
Ik die thans zit te treuren,
Beklaag nog meer uw lot;
Wat zal u toch gebeuren,
Vraag dit eens schelm! aan God,
Toen gij door uwe streken,
De eerbaarheid misleid,
Hij zal 't altoos wreken,
Nu of in eeuwigheid.
7.
Mijn Ouders die thans treuren,
Ouer mijn droevig lot,
Ach! wat zal ons gebeuren?
(Dit vragen wij aan God,)
Door armoe reeds gedompeld
Tot stand aan lager wal,
Is 't dat haar overrompeld,
Dit schreeuwend ongeval.
8.
Dan God zal 't al bestieren,
Dat is de hoop van mij,
Ik wil mij niet versieren;
Dat ik geheel ben vry:
Neen, nooit zal dat geschieden,
Zoo lang ik leef op aard,
Mijn Ouders zulks verbieden;
'k Ben hun alle achting waard.
|
|