De lustige nachtegaal
(ca. 1800)–Anoniem Lustige nachtegaal, De– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Stem: Ziet hoe zoet is 't eerlijk minnen.
1.
Wie kan 't heerlijk schoon uitspreken
Van den blijden Morgenstond?
'k Zie Aurora 't hoofd uitsteken
Paarlen bloeijen uit haar mond;
Zij strooit rozen met haar handen
Door de lucht die vol van gloed;
In het Oosten door het branden
Van haar toorts nieuw licht ontmoet.
2.
Zie de boomen, kruiden, bladen,
Lieffelijk van geur en kleur;
Met de zilvre dauw beladen,
't Oog gaat overal en keur;
In de schoonheid te beschouwen,
Die de Morgenstond verspreidt;
Langs de Beemden en Landsdouwen
Vol van pracht en heerlijkheid.
| |
[pagina 4]
| |
3.
Voor de vogels kwinkeleeren,
Ieder na zijn magt en aard,
Zie de Leeuwrik op zijn veeren,
Zingend stijgen Hemelwaard;
Maar geen een die met zijn keeltjen
Zoo de menschen zinnen streelt:
Als het schelle Philomeeltjen,
Dat nooit 't keurig oor verveelt.
4.
'k Zie het Weste windje streelen
Laauw van adem door het riet,
En in golven zachtjes spelen
Van de Christaleine vliet;
Daar de vischjes met hun spartelen
't Oog bekoren ongemeen:
Onderwijl ze t'zamen dartelen
Langs de grazige oevers heen.
5.
Melker spoedt zich na zijn koeijen
Met zijn Elsjen wel te vreên,
Fobert neuret onder 't roeijen
Naar het nieuw gestoken veen;
Bouman in den arbeid wakker
Lang voor 't lichten van den dag,
Rekent vrolijk op den akker,
Wat de tijd en vlijt vermag.
6.
Morgenstond! ik moet u prijzen
Om uw zegenrijk vermaak!
En versterckt den geest der Wijzen,
Gij zijt nut tot menig zaak;
| |
[pagina 5]
| |
Maar de zon is uit de kimmen,
't Woelen neemt weer een begin,
Wijl de dampen opwaards klimmen,
Febus treedt de renbaan in.
|
|