| |
| |
| |
Greet De Coninck
Le magasin du petit bonheur
Bich laat de voordeur in het slot vallen. Ze zet haar koffer op de dweil achter de deurmat, knoopt haar regenmantel los en luistert. Het lijkt alsof mensen hier slapen of vergeten zijn dat ze hier wonen. Ze tilt de koffer op en volgt het spoor van voetstappen op de bestofte treden. Het trappenhuis ruikt naar gestoofde uien en koffie. Achter een gesloten deur op de overloop blaft een hond. Tweehoog is er alleen een vochtige muur waarop kalk korrelt en een bruine deur waarvan ze de sleutel heeft.
Dit wordt mijn thuis, denkt ze en ze loopt de kamer door. Ze merkt hoe donker hier alles is, de grote bloemen op het behang, de blauwe tegelvloer en de gaskachel die een zwarte vlek is onder de schoorsteenmantel. De geur van de vorige bewoners hangt nog tussen de muren, de geur van toen ze de deur achter zich sloten en blikken onder het aanrecht achterlieten, van water in de gootsteen en ongewassen stofdoeken. De keukentafel waarop men brood sneed en bruine bonen verdeelde, was verdwenen. Bich zou nooit weten hoeveel stoelen men bijschoof en of er plaats was voor een kinderbed.
Hier zal zij de wastafel laten vollopen, haar natte haar kammen en met ontblote schouders voor de spiegel staan. De kamer zal een stoel en een bed krijgen waarin ze zal slapen om de dag korter te maken. Ze zal het geluid op straat vergeten en zich klein maken onder de lakens. Dit wordt een kamer waarin het warm blijft, het eten geurt in de keuken en de kast vol borden zit.
Bich legt vermoeid het hoofd tegen het raamkozijn. Het lijkt alsof een hand over haar kruin strijkt, een stem haar toespreekt.
Vader had de keukenstoel bijgeschoven en zijn kleine meisje op schoot genomen. Onhandig streek hij over haar haar, en wanneer hij goedkeurend bromde, legde Bich haar hoofd in de holte van zijn arm. Hij rook naar munt en eau de cologne, en zijn gezicht voelde glad aan tegen haar wang.
Papa zat dan roerloos voor zich uit te kijken en ademde nauwelijks.
| |
| |
Toen de kamer helemaal donker was, tilde hij haar op en legde haar in het grote bed naast zich. Hij trok de dekens tot tegen haar kin, maakte hun veilige nest warm voor het slapen.
's Morgens keek ze naar hem en zag dat zijn gezicht bezweet was. Ze gleed uit bed, zette koffie en beboterde zijn brood. Toen hij wakker werd door de geluiden uit de keuken, sloeg hij een ochtendjas om en schoof aan. Ze spraken weinig. Een pijnlijke trek lag om zijn mond en in zijn ogen zag ze een waterige glans. Bich legde een arm op zijn schouder. Ze vroeg waarom mama haar niet meer kwam onderstoppen, of ze dan echt kwaad was en daarom gestorven was.
Papa's bovenlijf schudde en in zijn keel bleef een rauw geluid zitten. Bich nam een glas uit de kast en loste er een bruistablet in op. Papa moest alles opdrinken en gauw beter worden want zijn kleine meisje was er nog. Zij had precies dezelfde ogen als mama en was even lief. Ze zou voor altijd in het brede bed liggen, met papa groot worden en hem dan horen zeggen dat ze nooit weg mocht gaan.
De volgende dag was het huis stil. Ze had de ramen gesloten voor de opstekende wind en keek naar de klok aan de wand. De dag was bijna om en nog lag papa in bed te slapen. ‘Vandaag wil ik geen brood,’ had hij gezegd en Bich knikte en sloot de slaapkamerdeur. Ze ging in de vensterbank zitten en keek naar de mensen op straat.
Moeders haalden kinderen van school, vaders droegen boodschappen en brachten hun gezin naar huis. Háár mama stond in een lijstje op de kast. Ze zat in een gele jurk op een bank en lachte. Bich haalde een vinger over het stoffige glas en drukte mama die bleef lachen aan haar borst.
Ze zette haar terug op de kast en vroeg of het zo goed was; het wasgoed was opgehangen en de vaatdoeken hingen te drogen over het rek. Soms leek het alsof mama uit het lijstje was gekomen en naast haar stond. Dan wees ze naar het aanrecht waar een kraan druppelde of vroeg ze om de kachel even op te rakelen.
Als Bich aan het werk was, hoorde ze haar stem. ‘Een huisvrouw is pas ijverig als ze een kast vol flesjes heeft; poeder, geurblokjes, schuurmiddel voor netheid en glans.’ Bich knikte, schroefde het dopje van
| |
| |
de fles. Ze snoof de geur van zeep op, van zoet uit kruiden of citroen en rilde van welbehagen. Ze borstelde het schuimende water over de tegels, gleed met blote voeten tot bij de emmer met spoelwater en gierde het uit van het lachen.
Toen vader in de deuropening kwam staan, zag hij haar op de keukenstoel zitten, haar schort vol vegen, het springerige haar voor de ogen. ‘Waar is die goede fee die hier de vloer geboend heeft en de kamer fris en schoon heeft doen geuren?’ Bich kreeg een blos op haar wangen en lachte om papa die niet wist wat hij aan moest vangen met dit raadsel. Dan kraaide ze het uit van de pret en vloog in papa's armen.
Met de nacht is ook de koude gekomen. Ze schuift de koffer bij het raam en hoopt dat onder de regenjas voldoende warmte zit om de slaap te vinden. Als een dier ligt ze op de grond; met gekromde rug, het bleke gezicht op het kussen van bruin leder, haar benen geplooid tegen haar buik. Ze luistert naar een stem die zegt dat het zo goed is en dan spreekt over een slaap die doet vergeten. Ze weet niet dat ze de man naast zich zal voelen die met haar al die jaren het echtelijk bed besliep en die nu met een hoge rug tegen een lege plek aanligt. Ze zal hardop praten, zijn hand zoeken. Cas begrijpt nu dat ze weg is, hij kan haar naam van de deurbel halen, wat ze niet heeft meegenomen in dozen opbergen en wennen aan een stiller huis. Hij hoopt wellicht dat ze binnenkort op de stoep staat, met gebogen hoofd en onvaste stem vraagt of er weer plaats is voor haar en of hij niet te hard wil straffen.
Maar Bich heeft met het briefje op zijn tafel afscheid genomen.
In het ochtendlicht staat Bich, met boodschappentas en opwaaiende rok, op een plein waar slechts gehaaste mensen voorbijrijden. De groenteverkopers zijn niet komen opdagen. Ze verlangt naar hun stemmen, het bieden en verkopen, het gelach en getwist.
Boven een draaimolen die niet draait en een schietkraam zonder liefhebbers, klinkt muziek. Als een bal kaatst het geluid tegen de gevels.
| |
| |
Ze voelt hoe groot de stad is en zij is te klein om door iemand opgemerkt te worden. Het zand stuift rond haar op, ze houdt een hand voor haar ogen. Ze voelt zich als het kind aan vaders hand dat vroeg om een ritje in de draaimolen met paardjes of een hengel voor het visspel.
Vader streek dan over haar haar en kneep in haar hand. Ze zweeg, ze begreep dat elk plezier was verdwenen met mama. Bich dacht dat papa moeder alleen kon horen wanneer het stil was. Maar de stad was te luid om te luisteren, hij haastte zich door de straten, de stappen te groot. Nog keek ze om, maar de kermis was uit het zicht verdwenen alsof zij er nooit was geweest.
Bich gaat De Nieuwe Kroon binnen en schuift aan een tafeltje aan. De man die aan de toog zit, neemt een slok en laat zich een nieuw glas voorzetten, zonder dat hij de vrouw opmerkt die haar jas aan de haak hangt en dan voor zich uitkijkt. Bich telt pasmunt voor een kop koffie en leunt tegen het bruinlederen behang dat verkleurd is. Hier is het beter om weinig te praten, men verlangt naar dorst omdat drinken nuttiger is.
De vrouw achter de spoelbak weet dat mannen naar deze warme kamer verlangen, warmte die hen doet vergeten hoe moe en eenzaam ze zijn. De stekker van de jukebox ligt op de onverlichte glasplaat waaronder rijen platennamen te zien zijn. Elvis kijkt, als een glimlachende god-de-vader, in een foto boven de deuropening neer op de stamgasten.
Tussen de flessen met drank staan mooi geordend als trofeeën: een verdroogd bloemstuk, een veelkleurig lint met medaille naast een Christus die een kruis sleept waarop twee gloeilampen zijn geplaatst. Als nooit opgeruimde feestversiering hangt een stel vliegenvangers boven de mannen voor het raam. Iemand kijkt op en wijst naar Bich. ‘Paula, ik denk dat dat vrouwmens iets wil drinken. Ge zoudt beter uw klandizie wat verzorgen.’
Bich kijkt verontschuldigend naar de vrouw die nu traag haar handen droogt en met tegenzin komt aangesloft. Ze heeft een hoogblonde kleuring en draagt rond hals, polsen en vingers overdadig nepgoud.
| |
| |
Haar zware boezem die in een roze, gebreid jasje zit, beweegt als in een keurslijf.
‘Wat mag het zijn?’
Bich wijst naar een leeg kopje. Een bruine koffiestreep loopt vanaf de rand naar beneden. De vrouw keert zich om naar het rek waar ze koffie, thee en grenadine bewaart. Ze haalt een Rombouts filter uit de verpakking en giet er kokend water op. In ruil voor geld glimlacht ze flauw. Bich ziet die glimlach en denkt: dat doe je om de koffie die lauw is en het smakeloze stuk speculaas.
Ze scheurt een bierviltje in steeds kleinere stukjes en verlangt plotseling naar haar lege kamer die ze warm en vol wil maken, klaar om bewoond te worden. Ze wil weg uit deze ruimte, weg uit de kelderlucht, de rook van pas uitgeduwde sigaretten, verzuurd bier in halflege glazen. Ze neemt haar boodschappentas en haast zich naar buiten. Achter de matglazen deur lacht een vrouw met schrille uithalen.
Een spiegelwinkel, denkt Bich verrast en ze kijkt naar ontelbare anderen van zichzelf in de etalage. Spiegels zijn niet barmhartig, zij verhullen droef noch klein. Grote lichtvlekken zijn het, omrand door een bronzen lijst met overdadige krullen. Voordien hingen ze boven brede schouwen, spiegelden ze boeketten en familieportretten.
Verbeeld je: brede kamers met overdadig licht, getik van zilver eetgerei, de fluistertoon die gesprek is. Generaties hebben voor deze spiegels gestaan. Soms was het een man die zijn arm legde om een vrouw, een vrouw die een kind optilde of geliefden die het lichaam ontblootten. Vergeten. Kamers voorgoed afgesloten. De spiegels hangen uiteindelijk voor het raam van deze winkel.
Bich duwt de glazen deur open. Hier is geen geluid, alleen het schuiven van haar schoenen over de plankenvloer. Als ze goed kijkt, haalt ze uit elke spiegel wel een verhaal. Hier en daar is het zilver weggesleten. Vreemde vlekken roest zitten tegen de oppervlakte. Ze strijkt met een vinger het stof weg. Een dunne lijn trekt een spoor over haar gezicht.
Haar gelaat vervaagt tot een paar kinderogen haar aankijkt. Lichte
| |
| |
meisjesogen van hetzelfde blauw als die van haar. Het kind glimlacht breed en houdt een jongen bij de hand. Ze wil wat zeggen, misschien zal ze vertellen waarom ze in de spiegel opduikt. Bich vreest het verhaal. Het verhaal van toen, van lang geleden.
In de dunne bundel licht die door het zolderraam viel, trilde het stof. Schemer hing tussen het gebinte; in spinrag, in vochtig hout en kartonnen dozen die sinds lang ongeopend waren gebleven. Onverwacht ging het trapluik open. Tussen het oude huisraad en het afgedankte speelgoed verschenen twee verbaasde kindergezichten in een spiegel. Bich herkende de toverspiegel; wie er te veel in keek, wachtte ongeluk. Ze wist dat papa hem op een dag van de muur had gehaakt samen met het leeggemaakte rekje. Weg met mama's haarlint en de haarborstel met blinkende rug.
Ze begreep dat mama te lang voor de spiegel had gestaan en schudde het hoofd over zoveel domheid. Mama geloofde niet dat wie bleef kijken, ook verdween. Je jonge gezicht kwam niet meer terug, geen schitterende ogen, geen blos of gladde mondhoeken. Als je het lang genoeg volhield, was er ineens niets meer.
Het was toen dat papa Bich op de knie nam. Ze keek in zijn droeve ogen en kreeg het koud.
‘Waarom is het zo stil, papa?’
Papa zweeg, een diepe zucht ontsnapte aan zijn borst. Hij keek naar het kleine kind dat hij met een zachte hand bleef strelen en dat hij zou beletten groot te worden, want wie groeide verdween. Hij zag haar vragende gezicht en sprak nauwelijks hoorbaar: ‘Soms is het beter je ogen toe te knijpen, want wie niet ziet, hoeft niets te vrezen.’
Nu ze met het buurjongetje op zolder was, hoorde ze vaders raadselachtige woorden. Maar ze haalde haar schouders op en nam Seppe bij de hand. De jongen huiverde in zijn geruite hemd. Hij haastte zich om zijn schuivende pet recht te zetten, terwijl hij lachte om Bich, die de gekste voorwerpen tussen de rommel vandaan haalde.
‘Wat vind je hiervan?’ Bich wees naar een oude jurk die ze voor zich hield. ‘Jij mag hem aan. We maken hier een huisje dat net groot
| |
| |
genoeg is om moeder en vadertje te spelen. Ik ben vader! En moeders moeten een jurk aan.’
Seppe keek sip naar zijn schoenen. ‘Ik denk dat mijn oren te wijd staan om moeder te zijn en dan nog: jongetjes zijn nooit moeder, dat weet ik heel zeker.’
Bich aarzelde. ‘Als je jurken draagt, heb je ook kindjes. Ik denk dat dat bij de jurk hoort. Dus jij moet ook zo'n kleintje.’
Vol ongeloof keek hij haar aan, ging toen stil onder het dakraam zitten.
‘Moeders horen blij te zijn met baby's,’ klonk ze scherp.
Seppe hief schuw het hoofd en bedacht: wie als jongetje moeder moet spelen, is beter gehoorzaam. Hij stak zijn armen in de mouwen en trok de felgekleurde stof over zijn hoofd. Zijn krullen vielen op het kraagje. Bich klapte verrukt in de handen. De jongen in de te wijde jurk was een bedremmeld kind dat vriendje wilde zijn en daarom nieuwsgierig haar spel speelde. Seppe stak een kussen onder zijn broekriem en knikte geestdriftig toen ze hem vroeg of hij al iets voelde. Hij vond het beter om te verzwijgen dat een vrouwenlichaam niet lekker zat. In het bruine bed dat in de verste zolderhoek stond, kon hij uitzieken. Bich beloofde drankjes, een warme kruik en een vader die de zware pakken sjouwde.
‘Jij blijft in bed. Een moeder moet vooral veel rusten en zeuren.’
Seppe trok een pruillip en ging verveeld verliggen. ‘Ik vind het niet prettig meer. Ik wil eruit.’
Bich weerde hem terug. ‘Dat kan helemaal niet. Er zit een kind in je buik, voel maar.’
Seppe dacht aan zijn moeder, aan de dampende aardappelen op tafel en zijn lege stoel. Ze stond vast ongerust voor het raam, terwijl hij met een kind in de buik het druk had met drankjes en liggen.
Bich keek bestraffend. ‘Het moet er eerst uit. Als je het laat zitten, wordt het zo groot dat het langs je keel naar buiten komt.’
Ze legde een hand op zijn voorhoofd. ‘Als je nu hard genoeg kreunt, is het zo gebeurd.’
Seppe ging gehoorzaam liggen, het gezicht in een pijnlijke trek. ‘Jon- | |
| |
getjes brengen alleen oude kussens ter wereld, daar is geen kunst aan,’ zei hij. Maar vandaag moest het anders. Tussen het speelgoed lag een pop met gesloten kraaloogjes en een mager, zwart lijfje. Het paste precies bij de jurk, bij de kreunende Seppe in het schrale licht op zolder.
Opeens was daar zijn schaduw, een breed lichaam dat zwaar ademde, de te luide stem. Gehaast liet Bich Seppes hand los, staarde met ongeloof naar papa die haar zo vreemd aankeek. Zijn mond een kleine streep, woede die trilde in zijn hals. In het bed lag stil het jongenslichaam, zijn borst hijgde nog na, het warme kinderlijf tussen de knieën. Hij richtte zich op, de arm afwerend, het jong beschermend. Angst klopte in zijn keel.
Het meisje was aarzelend dichterbij gekomen, met schoenen die vol leken met kiezelstenen. ‘Is het fout om kindjes te laten geboren worden?’
Ze fluisterde, keek schuw naar hem op. Zijn gezicht was hard, een scherm waarachter haar echte papa was verdwenen. Traag draaide hij zich van haar weg. ‘Word nooit groot.’
Die morgen was het er plotseling, een stip in haar witte broekje, net een bedrukking die verkeerd zat. Toen ze de slip hoog tussen haar benen optrok, plooide het kruisje. Pijn ritste haar buik open alsof iemand met scherpe nagels beet in het vlees. Iemand die maakte dat het bloedde, dat de angst haar vond. Ik moet het hard willen, dan zal het stoppen, dacht ze vertwijfeld. Ze knelde haar vuist tot een prop die het bloeden kon stelpen.
's Nachts sliep papa onrustig, hij praatte met iemand die onzichtbaar was. Bich legde de verschoven deken behoedzaam over zijn schouder, ging stil naast hem liggen, haar hand op haar warme buik. Ze keek naar de maan die in het raam verschoof. Hij mocht niet weten dat ze dood zou gaan, dat hij straks alleen in het bed zou achterblijven. Ze hoorde papa die ooit zei: ‘Als iemand sterft, houdt hij niet genoeg van je.’ Waarom is mama dan gestorven? Ze wilde het vragen, maar papa had een gezicht met harde ogen.
| |
| |
Nu begreep Bich dat ze niet bang hoefde te zijn. Papa was de engel in wiens armen je geen kwaad overkwam. Als je hard genoeg van iemand hield, ging je gewoon niet dood.
Vader had haar die ochtend niet gezocht. Er was het geluid van de klok en hij zat roerloos met de handen in de schoot. Een stenen vader in een stoel. Hij zag alleen wat achter het raam zat en hoorde niet dat ze de deur opende. Bich strooide poeder in een teil en sopte vaders kousen. Ze wreef de stof tegen haar hand, tot de vlekken in het water verdwenen. Ze bukte, nam wasgoed van de grond.
Ineens voelde ze dat vader al die tijd had gezwegen, ze keek hem verwonderd aan. Zo anders zat hij, de rug gebogen als was er iets wat hem drukte. Ze schoof tegen hem aan, legde haar wang op zijn knie.
‘Papa, zeg het me.’
Hij zakte terug in het kussen.
‘Ik zal je het sprookje vertellen van het kleine meisje dat te veel groeide. Er was eens een vader die een huis bouwde waarin net genoeg plaats was voor een dochtertje. Hij kleedde haar in strakke jurkjes, want groeien mocht niet, het dak was te laag. Het kind at, klaagde over het kleine bed waarin ze nauwelijks meer paste. Vader had bezorgd gekeken, deelde toen zijn brede slaapplaats.
Op een dag had ze nieuwsgierig het deurtje opengeduwd en zich verwonderd over alles wat daar buiten leefde. Maar omdat vader op haar wachtte, keerde ze zich om. Toen ze terugkwam, raakte ze niet meer onder het lage deurtje door. Nooit had ze gedacht dat vaders wereld zo klein was. Hij wuifde droevig achter het raam. Hoe meer lucht ze hapte, des te sterker ze werd, te groot voor het veilige huisje van vader.
Het kind kreeg het koud en wenste een bed voor de nacht. Toen kwam daar een man. Hij beloofde een nieuw huis, groter, mooier. Hij stopte haar in een kamer, waar ze zover ze kon kijken geen muren zag. Zo nietig voelde ze zich dat ze weer verlangde naar kleine meubeltjes. Zo klein werd ze dat de man haar niet meer vond en niet meer zag u staan.
| |
| |
Toen dacht ze: ik ga terug naar vaders huis, daar paste ik precies. Maar toen ze het huis zag, schrok ze. De drempel was zo hoog. Ze dacht dat het leven haar had laten groeien, maar ze was nog nooit zo klein geweest. Voor de drempel van papa's huis kromp ze in elkaar van verdriet. Nooit hebben ze haar nog teruggezien.’
Bich staarde met wijde ogen, haar keel was droog. Vader voelde koud aan. Alles wat aan warmte in zijn ogen, om zijn mond had gezeten, was verdwenen. Toen hij opstond uit de stoel, leek hij dwars door haar heen te stappen. Ze moest een schim geworden zijn, iemand die hij niet meer opmerkte. Bitter klonk hij: ‘Je bent ongehoorzaam geweest.’
Vader zocht nu voorgoed het donker van de kamerhoek op. Met trage ogen zou hij bekijken hoe ze het groeien koppig volhield. Zijn dochter voor het raam.
Cas lag naast haar en verschoof onder het laken. Bich vond de slaap niet, keek naar het licht achter het gordijn. Zo wachtte ze tot de ochtend kwam en hij uit het huis verdween. Zij bleef dan stil achter tussen huisraad en te wassen linnengoed. 's Avonds bij de gedekte tafel zweeg hij en daardoor leek hij luid en beschuldigend te spreken. Hij had haar willen zeggen hoe hij verlangde naar kinderstemmen. Hij hoorde alleen het geluid van een leeg huis.
Bich had zich op een dag voorgenomen om te zwijgen en slechts dienstbaar te zijn door als een werkzame vrouw in de kamers te wonen. Dat ze met Cas tafel en bed deelde, was een plicht die hinderde. Maar zwijgen hielp.
Niet lang geleden sliep hij nog dicht tegen haar aan, een arm over haar buik. Hij vertelde dat hij hield van het urenlange wachten tot de slaap kwam. Van de nacht die de dag liet verdwijnen als het donker werd. Ze knikte vaag en draaide zich van hem weg. Ze dacht aan vader die ze verlaten had en hoe hij nu ondiep zou slapen.
Ze verstijfde. Cas legde aarzelend een hand in haar hals. Hij volgde de lijn van haar schouders, over haar rug. Ze voelde hoe warm hij was, hoe hij haastig ademde. Bich kneep de ogen toe en merkte dat vader
| |
| |
er was. Hij stond in het licht van de zolder en werd groter en groter. Vader lachte met een schril geluid. Krampachtig hield ze de handen op de oren maar steeds herhaalde hij: ‘Is het fout om kindjes te laten geboren worden?’ Ze duwde de man naast zich weg. Toen wist ze dat ze Cas zou verlaten.
Zou Cas me gezocht hebben? vraagt ze zich af terwijl ze in haar kamer een geschikte plaats zoekt voor de spiegel. Ze hangt hem bij het raam en denkt: hier is genoeg zonlicht om wat gaat komen niet te vergeten. Het is een goede plek om het verleden te bewaren. Bich ziet de lege kamer. Een nieuw begin.
De straat die ze inloopt, heeft een winkel waar alles te koop is. Het huisraad staat op de stoep uitgestald: kisten, kleerborstels en wandkasten. Ze graait in de kisten, zoekt tussen flesjes met oude kruiden en vergeelde kranten naar wat bruikbaar is. Alles ruikt hier naar gebruikt, naar achtergelaten en vergeten. Wat men achter de ramen opbergt, blijft bewaard tot iemand geld neertelt en het met zich meeneemt. Bich leest in groene letters op het raam Le Magasin du Petit Bonheur.
De verkoper in zijn grijze stofjas zit achter een brede tafel en glimlacht alsof hij wil zeggen: kies maar, je kunt hier alles vinden. Bich bladert in boeken, wrijft over hout van kasten en stoelruggen. Tot ze schrikt en stilstaat. Het bed. Daar staat het bed met de donkere glans. De slaapplaats waar vader zijn dochter troostte en in slaap zong. Ze merkt ook: zijn stoel, zijn bril, de beduimelde speelkaarten.
‘Vader.’ Bich fluistert het.
Antwoordt hij nu? Zegt hij hoe treurig hij zich had gevoeld toen ze de deur van zijn huis gesloten had?
Ze glijdt met haar vinger over de bedrand, tekent een spoor in het stof. Maar ze aarzelt. Niets van toen herkent ze; noch de slaapgeur in gebloemde lakens, noch de zoete lucht van boenwas.
Bich ademt moeilijk. Ze wenkt de verkoper.
|
|