E's dochter leest oorverdovend voor. E onderbreekt haar en zegt: ‘Wie is Pim toch? Ik ken hem niet.’
De dochter leest: ‘Als Pim voor de vierde maal het meubilair heeft opengereten worden er korte metten gemaakt. Pim zijn nageltjes worden geknipt.’
‘Wie is Pim en hoe laat is het?’ wil E weten.
De dochter slaat een bladzijde om.
Er wordt een nieuw infuuszakje opgehangen.
‘Zo. U loopt weer op schema,’ zegt de verpleegster.
Ik weet niet wat ze bedoelt.
Elf uur 's avonds. Er komt een hoop lawaai uit het kamertje waar de verpleging bij elkaar zit. Er wordt ‘van wacht gewisseld’, zoals ze dat noemen. Ze schaterlachen. Ze gillen het uit van plezier terwijl de meeste mensen al slapen.
De hitte is als een vochtige warme deken die ik niet van me af kan slaan. De geur kan ik met niets vergelijken. Van de zes moeten er drie patiënten voortdurend in bed blijven. Dit betekent ook poepen op de zaal, met een gordijntje tussen de bedden.
Er wordt gedweild. De dweil gaat overal langs, er wordt niets verschoven. Er komt een stok met een washandje langs mijn hoofd. De lichtbak wordt afgestoft. Een wolk van stof verspreidt zich en komt neer op mijn bed.
De deur mag niet dicht want mevrouw B heeft claustrofobie. En omdat de deur niet dicht kan, mogen de ramen niet open omdat het anders zou gaan stormen in de zaal.
Mevrouw B vindt dat ze verwaarloosd wordt.
‘Zet me maar met bed en al in de spoelkeuken bij het oud vuil, dat is waar ik thuishoor volgens jullie,’ zegt ze tegen een verpleegster.
‘Zo is het maar net,’ zegt de lange verpleegster.