tassen ingeklemd. Ze zwaait. Ik kijk om me heen, maar zie niemand reageren.
‘I am talking to you, silly...’ zegt ze lachend. Nu herken ik haar pas. Ze komt uit het studentencomplex waar ik woon. Laatst kwam ik haar tegen in de wasruimte beneden. Ze stond haar handdoeken uit te wringen en vroeg of ik kon helpen. We draaiden aan de handdoek tot hij als een weerbarstige slang tussen ons in kronkelde. Water druppelde langzaam op de grond. We keken ernaar en zeiden niets. Ik dacht aan moeder wier tranen ik soms één voor één op het aanrecht zag druppen. Als ik vroeg wat er was, zei ze dat uien je deden huilen.
Bij de halte van de studententoren wringt ze zich uit de mensen. Ik volg haar met mijn ogen. Bij de roltrap houdt ze in en wacht ze tot ik naast haar sta. Samen gaan we naar boven. Ze praat, aan één stuk door, over haar stage bij Nikon, over de Japanse gewoonten, over het Amerika dat ze mist. Eenmaal bij de flat vraagt ze of ik thee wil. Chinese thee, grapt ze. De zon valt op haar linkerwang. Ik zie zachte haartjes bij haar oor. Haar ogen zijn zo blauw als de heldere lucht achter haar.
Ze zit rechtop in bed. Het smoezelige laken als een deken om zich heen geslagen. Ze concentreert zich op het draaien van de marihuana. Haar tong komt soms naar buiten. Als het lipje van een schoen dat de verkeerde kant uitschiet, verschijnt hij rechts bij haar mondhoek. Ik kijk naar haar gezicht en naar onze blote lijven.
Ze is klein maar fijn, zou moeder zeggen. Met kleine borsten, smalle heupen. Een beetje een jongenslichaam. Kort donker haar. Met wat extra spuug plakt ze de marihuanasigaret dicht. Triomfantelijk kijkt ze me aan.
‘Zie je wel dat ik dat kan.’ Ze lacht een mooie lach.
‘Een Amerikaanse die weet hoe je een joint rolt, nou nou...’
Ze grinnikt en staat op van het bed. De joint hangt als een slappe toeter in haar mondhoek. Ze loopt naar het aanrechtje aan de overkant van de studentenkamer en steekt met een elektrische aansteker een pit op het fornuis aan. Dan buigt ze haar soepele jongenslichaam naar