Marietta Böning
Open/dicht/open
Het nest van het mierenleger afgedekt, de kist dicht zoals de twee handen op je ogen liggen, Frieda, voorgeschiedenis: gesloten.
Uit oude liedjes ontstaat inhoud, worden vertrouwde spreuken (Heil!) verder kapotgeschreeuwd: Franz ik zing uit lijfsbehoud.
De dieren gaan aan gif ten onder, je wilt de mieren muteren. Hier zit je, ziek, probeert tevergeefs kieuwen te ontwikkelen, zodat ze koest blijven in de kerkers; in de maat, de vrije loop de handvol vloeistof tot de ploeg gewisseld wordt, misdaad uitgemolken.
Zodanig beweegt het visserskoor rondom deze lage positie, tegelijk dreigend en murw uit een blauwdruk gesneden: de omtrek (kader, klep en omslag) bloesemt open, trekt zwart weg, zwemt uit zijn omloopbaan (maanbliksem).
De vergiftiging bezworen voor een nieuwe opstand: een nieuw lichtspel ciseleert zich beeld voor beeld, een haarscheur leidt tot de volgende.
Niets kan zo'n verschil meer dichtkitten, ongedaan maken, niets onder je zwartrede gepraat. Iedereen weet: je zult niets kunnen afsluiten: alles zal geweest zijn zoals het was. Probeer vergeefs met de hermeneutiek, zwaarden uit te rusten: je hebt de geschiedenis niet begrepen, het gevecht steeds weer verbogen, dus verloren, Franz.
Het nest ingestapt, klep omhoog, de collectieve waan bekeken, waren het niet die kleine zwarte: glas parelt verstrooide uitwerpselen, zweet een Führer tappellings door het zicht op de dingen.
Frieda, bloesem open.