gleed haar ronde langheid een seconde lang uit. De reflex om haar arm stevig vast te pakken werd gevolgd door de sensatie van hlote huid, terwijl Isa alweer recht stond en haar schouders ophaalde.
‘Nou ja!’ zei ze lichtelijk verbaasd, ze draaide haar hoofd mijn kantop en groette nog een keer. ‘Hoi, oh, jij bent het, nou laat maar weer los. Wat wil je drinken?’ De blote huid van haar bovenarm, ‘Jee, je hebt al wat, ga nou toch zitten,’ die heel anders aanvoelde dan mijn eigen bovenarm, steviger, ontoegankelijker. Haar elleboog, de onderste bekroning op warm, lichtgetint vlees, een soepel bekleed scharniertje, was een ogenblik het middelpunt van de wereld en toen werd ik dus verliefd. ‘Ik zit hier al, ehh, al uren en ik moet naar bed. Naar bed, zei Duimelot.’ Ze giechelde.
‘Blijf nog heel even.’ Ik probeerde neutraal te koeren en niet ademloos te smeken. ‘Neem een kopje koffie, dan drink ik intussen mijn witje, en als je wilt breng ik je wel naar huis.’
Isa verstarde. ‘Naar je voordeur.’
‘Denk jij dat ik niet kan lopen? Dat ik niet... Wat ont-zet-tend grappig! Maar wel aardig hoor, je bent wel aardig.’ Ze nam een slok. Er zat een maar in haar stem. Ik wilde het weten, ik moest het opeens weten, nu of nooit.
‘Ik ben wel aardig. Maar?’ vroeg ik.
‘Ehh? Oh. Nou ja, je bent...’ ze wankelde even, ‘ik vind je ook wel oud. Te oud. Maar ook aardig.’
Dat was de druppel.
Een week later had ik een gesprek met een bankadviseur en daarna belde ik een van mijn zusjes op. Ik legde uit wat ik ging doen en of ik een tijdje mocht komen logeren. Dat kon. Mijn zusje begreep mij helemaal. Niet lang daarna lag ik precies één nacht klaarwakker te zijn in een naar niets ruikende lichtroze geschilderde kamer, met mijn hoofd van hals tot kruin in verband gewikkeld, zo vreselijk opgelucht dat de narcose niet tot mijn dood had geleid dat de pijn me minder kon schelen.
De chirurg had mij ook helemaal begrepen. ‘Wij kunnen hier prach-