Zoen
Ze weet wat er nu komt:
Nu komt er een zoen.
Ze staart naar de vloer
Naar de neus van zijn schoen,
Die ver weg lijkt, omdat hij zo lang is.
Zijn wang is geschoren,
Zijn mond ruikt naar rook.
Zijn handen doen dingen,
Dus haar handen ook.
Maar wel beverig, net of ze bang is.
Ze denkt aan de film die ze zag op tv,
Hoe dat meisje het dee.
Zo moet ze het ook doen:
Haar ogen halfdicht.
Ze had nog gelachen,
Gezegd: geen gezicht.
Met die tongen, dat leek haar zo vies.
Maar zo hoorde het wel, volgens Wies.
Nu proeft ze er zelf een
En hij die van haar.
Haar spuug en het zijne
loopt nu door elkaar.
Nog even, dan moet ze wel slikken.
Maar ze krijgt nog wel lucht.
Terwijl Wies had gezegd:
Dat kan op tv wel
Maar niet in het echt.
Als dat lang duurt, dan moet je toch stikken.
Ze denkt aan die film die ze zag vorige week,
Hoe dat meisje daar keek.
Zo moet ze ook kijken:
Alsof ze zo vaak...
En niet almaar denken:
Hij weet hoe ik smaak,
Maar ik zelf niet, misschien wel heel vies.
En dat kan je nooit weten, zei Wies.
Hij smaakt naar metaal
En zijn tong naar sigaar.