Welke constellatie, bijeengezet door welke hand? Het middelpunt, de zwierende kern, spotlicht waaronder ik sta, uitgerekend ik!
De wervelingen van het verdwijnen.
De onzichtbare horizon als sneeuwlucht versmelt met sneeuwveld.
De één-voor-één gezichten met hun passerende ademhaling-
Burcht met onverzettelijke muren, die
ruimte binnen/buiten houden.
Iksiddervrouw,
die zich maar niet kan verzoenen
met het ijzeren mij,
dat zich onwrikbaar gesloten houdt
rond het vloeibare melkachtige zelf.
Daarom dat verlangen naar
onnoembaar zijn,
een zekere wezenloosheid.
Naar confectie, assimilatie, mimicry,
naar een breed scala van klappende handen,
inzamelingen, brunches, aktetassen.
Een benoembare veilige plek.
-Is dit de thee die je gezet hebt?
Ja, dit is de thee die ik gezet heb -
Naar romans die goed aflopen
Bloembollen planten.
Het kind verhaaltjes vertellen.
Een middag vissen in de baai en
kijken naar het water.
Het vliegje aan de haak
niet meer dan een zwart veegje
Niet eens meer een kwestie van pijn.
[pagina 67]
[p. 67]
[pagina 68]
[p. 68]
[pagina 69]
[p. 69]
Voorlopig Doornroosje
Alsof ik onder het ijs ben geschoven en
- mijn lichaamsfuncties door de kou vertraagd -
een kwartier lang onder water kan blijven,
terend op de zuurstof in mijn bloed,
zo strekt één nacht slapen zich uit tot honderd jaar.
Ik wacht, maar niet op
‘ooit zal iemand komen om de boeken op tafel
te openen, het stof weg te blazen en
ze opnieuw te lezen, omdat
hij de verhalen niet wil laten verdwijnen’.
Ik wacht,
maar niet om over rozen te horen.
Dat volkomen manipuleerdbare,
zich gewillig aan de snoeischaar onderwerpende en
daarom tot ver in november bloeiende,
gekunstelde
rood en oranje.
Ik wacht,
maar niet op de gedroomde klanken
van het sprookjesuur.
Die twaalf seconden, waarop de twee wijzers elkaar bedekken.
Eén,
samenvallend met de meest breedgemeten toon
(wijd als een trouwjapon).
Niet,
dat suikermoment van ‘wakker gekust’.
Liever de distel!
Pas op,
uit het stekelig zonlicht mag ik de distels niet plukken.
Verboden! Beschermde bloemsoort!
Liever de gladiolen, dolken uit de aarde.
de blauwe regen, die met langzaam geweld de muren ingroeit,