| |
| |
| |
Y. Né
De verdrijving
Er ligt al een ruwe schets klaar
voor je verberging als je een trap
op stommelt om te plukken, daar,
van de hemel. En van een top
drupt nieuw luisterspel, taalt uit sap
een lonken. Nooit gedacht, jij kwam
immers door geen deur, dat alle fruit op
trekt naar voltooiing - je zag, nam
In verste verte niet dacht je aan
verdrijving, ben je plots het oord
van vergelijking toch binnen gegaan.
Hoe zou niemand je daar zien? Je moet
je maar laten ontmoeten. Een vraagwoord
bevoelt je, als het meest losse meel is
je antwoord. Je verstopt je goed
als deeg dat gist in duisternis
Afgesneden blad zoekt niet naar licht.
Dit vele past je. Hartslaggewijze rijg
je zijn schaduwen om je lichaam dicht.
In vellen van wereld, listigheidsdingen,
ben je eruit getrapt, gestopt, bedreigd,
beslopen, gestapt op de hiel - bluf om
de buut - houd je je gil tot springens
toe in, hoor je na ioo tellen - ‘ik kom’
| |
| |
grafiet en pastel op papier / 64 x 96 cm
| |
| |
| |
Een jas van huid
Hoe kun je je niet aangesproken
voelen als iemand je vraagt waar
je bent? Grif wil je zijn verstoken
van uiting. Je weifelige voet maakt
een weg, breed, onberekenbaar
en aan de tuin heb je nog niks gedaan,
het afgeknipt schutblad staat je naakt.
Jou koelt eerste, middagvroege waan
Je ademt smal. ‘Zullen we terug?’
Buiten zijn als distelbloemvlokken
de lege plekken op het veld, op de rug
van je gekregen jas. ‘Waar komen wij
vandaan?’ De gedachten stokken
voor een wering op de akker. ‘Ik word
beschermd’, laat achteraf zich in mij
denken. In bange lijst: de bleke schort
Onuitwisbaarheid onder je huid,
de jas waar je in treurt en ploegt.
‘Als jij en jij, zijn we geduid,
naast elkaar monden we uit in uit.’
In een bewerking ben je ingevoegd,
als wortel van verdichtsel in de nde
graad. Wormen, hemelingen, kluit
na kluit, bekennen onbekenden
| |
| |
grafiet op papier / 64 x 96 cm
| |
| |
| |
Kaïns waan
Geen ruimte is klein genoeg of
ze is land van omzwerving
en juist daarin geen plaats. Stof
in de wind is het schurend abuis
dat onbepaald rondgaat: waan dingt
om de velden, ruggen sluiten strak.
Als riet wiegen een wankel huis
en een onaffe dwaalgast op het dak
Je was met twee. Jij deed het
land, je eendere de dieren. Zo gelijk
was je, en vast. Tot de eerste gave: hete
tule steeg bij j e evenbeeld op - Je zag
de ander, zo nieuw! tot in hemels bereik.
Acuut sloot je oog dat je net had geopend.
Slachtmes gepakt: blind steken in de dag.
Een ander is in lege spiegels leeg gelopen
Er zijn duizenden vreemden ontwaakt
met stiletto's. Je stuift door laag land.
Horizontaal duiden de windrozen je (smaak
aarde, onomwonden) tot op heden
door het oog van een naald. Passant,
eens misschien ontsluit jij in je blikveld
de Ander: plant wind er op radde schreden
je gave als hemelwijzer in het koolzaadveld
| |
| |
grafiet op papier / 64 x 96 cm
| |
| |
| |
Werd jij zó losgekust ooit door de zon
Elke keer dat je een voet verzet
is de bodem onvast (je zakt erin weg).
De omschrijving is ongeldig gelet
op het reliëf, de regenval, gesperde
wegen, stopgezette damaanleg.
De streek ontbindt in schappen, gaten,
een stort. Zij helt van daaraf verder
af en krimpt, spat, krult, is losgelaten
Altijd wordt wel iets bedekt door
een stuk muur, een plaat, een heg.
Onbesliste plekken langs het spoor -
je wordt niet moe daar te lopen -
worden als tuinen aangezegd
voor je memorie die verscheurd is en
gebrekkig. Zwerfstukken hopen
zich op, willen leggen wie je bent
Doe nu een weinig smeltwater in
een kruik, dat is genoeg voor een
stem. Want kou zit als een spin
nog in haar web, zal willen je met
ijsrag in ringen finaal te bekoren -
In grote, trage tonen doorkruis
je deze plek, zijn rangordeloos wed,
stelt zichtbaarheid je voorzichtig een huis
|
|