vrij op voelt. Ook de drugs zijn tegenwoordig shit. Je weet niet meer wat er in je ecstacy zit, maar iets is beter dan niets aan het einde van de dag... en de politiek kan wel lullen dat jongeren te veel drugs gebruiken, maar dat is gelul... het probleem is juist dat je bijna helemaal niks voelt.’
Ze had erover nagedacht. Zoals Paul praatte was besmettelijk. Binnen tien dagen had ze ook zichzelf bij de vleet horen vloeken. Vloeken was niet eens een daad van verzet meer. Het was net zo gewoon als rotzooi op straat. Niet dat het haar iets kon schelen, maar het viel haar gewoon op dat ze ‘klote’ zei als ze gewoon moe was of drugs gebruikt had of problemen had. ‘Aankloten’ was doen waar je zin in had. Meiden zeiden ‘kut’ als ze het over een of andere mafkees hadden, en niemand viel van zijn stoel. Je viel pas op als je iets zei zonder te schelden. Dan keken ze je scheef aan en zeiden dat je steil was, een burgertrut, uit de tijd.
Marly herinnerde zich dat de eerste vloeken die ze ooit had gehoord uit een liedje kwamen. Ze was acht jaar en luisterde naar Working Class Hero van John Lennon. Ze had het drie keer gedraaid om zeker te weten of ze het wel goed had gehoord. Wat het allemaal precies betekende ontging haar, maar ze voelde zich ineens een stuk volwassener, ze voelde dat ze nu een van de grote mensen was bij wie ze zo graag wilde horen, zeker als ze zag hoe haar oudere broers de ene punk- en ska-plaat na de