uit de namen van alle Parijse metrostations. Aangezien het anagram als virtuoos creatief procédé groot aanzien geniet binnen de in 1960 opgerichte Ouvroir de Littérature Potentielle (Oulipo) - met Raymond Queneau, Georges Perec, Harry Mathews en Jacques Roubaud als meest sprankelende geesten - lag het in de lijn der verwachting dat Michelle Grangaud tot lid ervan verkozen zou worden. In mijn oren klinkt Grangauds Memento (‘Herinner je’) dan ook als een echo van het Je me souviens (‘Ik herinner me’) van Perec. Haar proefstuk binnen heette Oulipo, hoe kan het ook anders, Formes de l'anagramme (1995, ‘Vormen van het anagram’), waarin elk anagram-gedicht verwijst naar de titel van het werk van een medelid.
Haar eerste niet-anagrammatische bundel Geste (1991) krijgt de ondertitel ‘Narrations’ (‘Handelingen’) mee, een verrassend etiket, aangezien het boek van begin tot eind bestaat uit terzinen met een strikte metrische regelmaat. Bovendien gaat het niet om een geeste die de legendarische heldendaden van historische figuren vertelt, maar om het noteren van meestal onopgemerkt gebleven ‘handelingen’ uit het anonieme bestaan. ‘Ik loer op fragmenten van het leven,’ verklaart Michelle Grangaud. ‘Gewoonlijk schrijf ik dit soort dingen als handelingen op. Ik heb ze eerst in proza opgeschreven. Er waren er meer dan tweeduizend. Toen ik ze tot een boek probeerde te verwerken, wilde dat niet lukken. En onverwachts heeft zich een ritme opgedrongen: vijf lettergrepen, vijf lettergrepen, elf lettergrepen. In die tijd vertaalde ik Sappho die een verwant versritme gebruikt, dus misschien heb ik het van haar.’ Het is een buitengewoon vruchtbaar ritme gebleken aangezien Geste uit niet minder dan duizend van dergelijke blokjes bestaat waarin Grangaud zowel de handelingen, de situaties als de relaties van mensen onderling in haar blikveld betrekt.
Met terugwerkende kracht werpt Geste een nieuw licht op de anagramgedichten van Grangaud. Doordat een anagrammatisch vers per definitie alle aandacht op de letters van de gegeven woordgroep legt, zou men kunnen vrezen dat deze activiteit noodzakelijk gepaard gaat met intellectueel solipsisme. Geste en ook haar volgende boek Jours le jour (1994, ‘Dagen de dag’) - een ‘kroniek’ van driehonderd-vijfenzestig paragrafen die samen een imaginair jaar vormen - laten evenwel een auteur zien die haarscherp het ‘onbeduidenste’ doen en