Annelies Passchier
Wie spreekt daar?
Over de handeling van het schrijven
Dat niemand ook een personage kan zijn, besefte ik een paar weken geleden. Het was avond en de bel ging. Ik drukte op de deuropener, maar er kwam niemand de trap op. ‘Wie is dat, mama?’ riep mijn driejarige dochter vanuit haar bed. Achteloos antwoordde ik: ‘O, niemand.’ Even later las ik haar een verhaaltje voor het slapen gaan. ‘Waar is niemand nou?’ vroeg ze. ‘Maar er is niemand,’ zei ik, ‘er is niemand boven gekomen. De kamer is leeg.’ Peinzend keek ze naar het gat van de deur. ‘Niemand is er niet, hè? Niemand is weg. Niemand is in eigen huisje.’ Om haar gerust te stellen, zei ik: ‘Ja, zo is het.’ En zo kreeg niemand een gestalte, een dak boven het hoofd en het vermogen om aanwezig of afwezig te zijn. Alleen zouden we nooit een foto van hem kunnen maken, we konden elkaar alleen geloven op ons woord.
In literaire teksten is dat niet anders. We moeten de verteller geloven op zijn woord, niet de schrijver van vlees en bloed.
En wat is die verteller meer dan een toon en een stijl die zich opdringt - een stem die de schrijver hoort tijdens het schrijven en waarvan hij de toon in woorden moet zien te treffen, zijn stijl. Het is geen stem van gene zijde, o nee, en ook geen stem uit een ander, verheven rijk waartoe alleen kunstenaars toegang hebben; het is een stem uit de ether van het lichaam, een stem die opklinkt uit de ruis die ontstaat waar de stem van de ratio en die van de emotie botsen. Schrijvers hebben zich hierover vaak uitgelaten. Een dichter als Lucebert ‘ontving’ - vooral in zijn vroegere werk - zijn teksten. Lucebert had bovendien de gave om de toon van zijn gedichten ook te kunnen overbrengen tijdens het voordragen.
Het vermogen om aan zo'n stem gehoor te geven en de toon te verwoorden, karakteriseert de schrijver - het is een gave waaraan hij gehoor móet geven. En waar hij móet, ontstaan zijn beste teksten - teksten die intrigeren, teksten die ondanks hun helderheid duister blijven.