| |
| |
| |
De Duits-joodse dichteres Else Lasker-Schüler [1869-1945] verwierf niet alleen faam met haar verhalen en gedichten, maar ook met de performance waarin ze een van haar belangrijkste personages gestalte gaf: prins Jussuf van Thebe. De vermenging van leven en werk is bij uitstek karakteristiek voor haar kunstenaarschap. Met haar voortdurende rolverwisseling rekent zij af met de idee dat er één authentiek zelf zou zijn. Een portret.
| |
| |
| |
Marja Loomans
‘Ik sterf aan het leven en heradem in het beeld’
Over Else Lasker-Schüler alias prins Jussuf van Thebe
1910, Café des Westens, Berlijn. Trefpunt voor dramaturgen, schilders, schrijvers, componisten en acteurs; mannen met monocle, jongens met gepoederde gezichten, vrouwen met reuzenhoeden. Onder hen een vrouw in een zwartzijden broek, wijd hesje, tulband, kort zwart haar: Else Lasker-Schüler alias prins Jussuf van Thebe. Aan haar zijde haar echtgenoot, een man met een spitse vogelachtige kop, de ogen verborgen achter dikke brillenglazen, lang blond haar, hoge kraag en rokkostuum: Herwarth Walden. Zij dichter, hij componist en oprichter van het Verein für Kunst waar onder meer Rainer Maria Rilke, Frank Wedekind, Heinrich en Thomas Mann, Karl Kraus en Alfred Döblin voor het eerst in de openbaarheid traden. Ook Lasker-Schüler gaf er voordrachten, die vaak beschreven zijn door de toeschouwers. Het licht ging uit en Jussuf kwam op het toneel, zichzelf begeleidend op een fluit en rinkelend met belletjes. Bij kaarslicht las ze haar gedichten voor, afgewisseld met zachtgezongen, Arabisch aandoende klanken: ‘Châ machâ lâaaooooo.’ Een performance die men niet licht vergat.
Ook in het dagelijkse leven was Else Lasker-Schüler een opvallende verschijning. Gottfried Benn, de dichter-arts, geeft in zijn memoires de volgende beschrijving van haar: ‘Ze was klein, destijds slank als een knaap, had pikzwarte haren, kort geknipt wat toentertijd zelden voorkwam, grote ravenzwarte, beweeglijke ogen met een ontwijkende, onverklaarbare blik. Men kon niet met haar over straat gaan zonder dat ieder ter wereld stilstond en haar nakeek: extravagante wijde rokken of broeken, onmogelijke hesjes, hals en armen behangen met opvallende, onechte sieraden.’ In een dergelijke outfit arresteerde men haar in München tot viermaal toe omdat ze ‘Galakriegsschmuck’ zou dragen, en dat terwijl de Eerste Wereldoorlog net uitgebroken was. Lasker-Schüler hield ervan zich te verkleden, maar haar Jussuf-figuur is niet alleen een uiterlijke vermomming of
| |
| |
uit de hand gelopen verkleedpartij. Hij komt voort uit de boeken van de dichteres, waarin hij een belangrijk literair personage is, meestal in de ik-vorm. Else Lasker-Schüler zet zijn masker op, trekt zijn kostuum aan en wandelt als zijn personificatie door de straten van Berlijn. Ze trekt de identificatie nog verder door door zijn naam aan te nemen, haar brieven met Jussuf te ondertekenen en zelfportretten als Jussuf te tekenen. Als ze dan ook al haar vrienden van een nieuwe naam voorziet en een plaats geeft in Jussufs rijk, Thebe, lijkt Jussuf werkelijk Lasker-Schülers tweede ik te worden. Zozeer zelfs dat sommigen spreken van schizofrenie...
| |
Idylle
Else Lasker-Schüler heeft het leven nooit zo letterlijk genomen. ‘Liever word ik een menseneter dan nuchterheid te herkauwen,’ schrijft ze in de brievenroman Der Malik (1919). Ze maakte een mythe van haar leven en beschouwde het als een grote performance waarin met andere gedaantes en tijden kon worden gespeeld. Ze maakte haar jeugd en haar familiegeschiedenis tot een legende door van alle betrokkenen sprookjesachtige personages te maken. Concrete biografische gegevens hield ze achter (de naam van de vader van haar kind) of probeerde die te verfraaien (haar leeftijd) ofte mystificeren: ‘Ik ben 17 noch 70 jaar, heb geen horloges en geen tijd.’ Voor de expressionistische anthologie Menschheitsdämmerung (1920) gaf ze de volgende autobiografie op: ‘Ik ben in Thebe (Egypte) geboren, ofschoon ik in Elberfeld in het Rijnland ter wereld kwam. Ik ging tot mijn elfde naar school, werd Robinson, woonde vijf jaar in de Oriënt en sindsdien vegeteer ik.’
Voordat prins Jussuf als alter ego op de bühne verscheen, noemde Lasker-Schüler zich ook wel Tino von Bagdad. Deze naam werd haar gegeven door Peter Hille, de ‘goeroe’ van kunstenaarscommune Die Neue Gemeinschaft met wie Lasker-Schüler een tijdlang optrok. In 1906 verscheen haar Peter Hille Buch, waarin zij haar mentor onder de naam Petrus door de bergen laat zwerven met zijn favoriete jongeling, Tino van Bagdad, ‘het meisje met de jongensogen’. Ook de andere personages in deze pastorale idylle hebben fantasierijke namen. Zo is er Sennulf, een naam die Lasker-Schüler later verving door Senna Hoy, wat weer een omkering is van de naam van de bevriende anarchist Johannes Holzmann. Een ander belangrijk personage, de violist door wie Tino zich laat troosten als haar men- | |
| |
Jussuf bewondert een blauwe roos
| |
| |
tor Petrus sterft, heet Goldwarth. Goldwarth is de koosnaam die Else Lasker-Schüler haar latere echtgenoot Georg Levin gaf. (Levin zou overigens bekend worden onder een andere naam die hem door Lasker-Schüler gegeven werd: Herwarth Walden.)
Uit de brievenromans en nagelaten correspondentie blijkt dat Lasker-Schüler vrijwel geen van haar vrienden met zijn of haar oorspronkelijke naam aansprak. De koning van Bohemen, de prins van Praag, de Dalai Lama, de hertog van Wenen, Giselheer; iedereen krijgt een andere naam en plaats in haar fantasierijk.
Na het Peter Hille Buch verschijnt de bundel Die Nächte Tino von Bagdads (1907), bestaand uit prozaschetsen vol exotische verhalen en fantastische personages. Fakirs, kalifs, moskeeën, piramides, harems en woestijnen: een onmiskenbaar oriëntaals decor. Lasker-Schüler toont zich hiermee een kind van haar tijd. De hang naar mythen en oriëntaalse ornamentiek was rond de eeuwwisseling ongekend sterk. De geschiedenis van het oude Egypte, met zijn tempels, hiërogliefen en vorsten, vond haar weg naar het publiek in rijkelijk geïllustreerde naslagwerken en avonturenromans. Ongetwijfeld hebben deze boeken tot de verbeelding van Lasker-Schüler gesproken. Toch is het oriëntaalse decor meer dan een modieuze gril.
In 1910 duikt de prins van Thebe voor het eerst op in brieven van Lasker-Schüler. Ze noemt zich prins, is in die hoedanigheid onmetelijk rijk en laat haar vrienden in zijn weelde delen: ‘Ik zal je tien witte olifanten schenken, mijn zilverduiven, mijn tuinen en gesuikerde rozen, potjes met zalven, mijn drie Soedanese negers en mijn ring in wiens steen de hemel weerspiegelt.’ Rond diezelfde tijd beginnen haar voordrachten in oriëntaalse kledij en ambiance - de beroemde foto van Lasker-Schüler als Jussuf dateert uit die periode. De volgende tien jaren zal de prins niet meer van haar zijde wijken. Hun samengaan is zo hecht dat het een prelude lijkt op de titel van Lasker-Schülers laatste, onvoltooid gebleven toneelstuk: Ichundich. Wie Else Lasker-Schüler was, is een zorgvuldig door haar geënsceneerd raadsel; wie prins Jussuf was, is al net zo ambigu.
| |
Wilde joden
‘In de Nacht van mijn diepste nood verhief ik mij tot prins van Thebe,’ schrijft Else Lasker-Schüler in Ich räume auf (1925), een aanklacht tegen haar uitgevers. Het beeld van de prins is allesbehalve homogeen, hij kent vele verschij- | |
| |
ningsvormen die niet met elkaar overeenkomen. Hij is zowel een rijk vorst als een arme sloeber die moet bedelen om te kunnen leven. Hij is enerzijds de prins die op handen wordt gedragen door zijn volk en anderzijds de verraden en verdreven Jozef die verkocht wordt als slaaf en het desondanks tot onderkoning weet te brengen.
De Jussuf van Else Lasker-Schüler is verwant aan de bijbelse Jozef. In Das Hebräerland (1937), een van de gepoëtiseerde weergaven van haar jeugd, schrijft ze dat ze als kind al niet genoeg kon krijgen van het verhaal van de zoon van Jakob. Hij was een dromer en de lieveling van zijn vader, en werd hierom zo gehaat door zijn broers dat ze hem verkochten aan Egyptische kooplieden. Gevangen in een vreemd land viel hij op door zijn zienersgave: hij wist de dromen van de farao te verklaren en redde hiermee het land van de hongersnood, waarop hij door de farao tot zijn tweede man werd benoemd. Else Lasker-Schüler wijdt een aantal gedichten aan deze bijbelse Jozef, onder meer in haar bundel Hebräische Balladen (1913). Twee aspecten van Jozefs leven worden uitgelicht: de verstoting en het verraad door de broers en het lijden dat daaruit voortvloeit, en de hoop en verwachting die samenhangen met het feit dat hij door de farao wordt uitverkoren en de vriendschap die zich tussen hen ontwikkelt. Het beeld van de arme sloeber die het tot onderkoning schopt, is ook te vinden in de brievenroman Mein Herz (1912), die eerst als feuilleton in Der Sturm verscheen en later in boekvorm de ondertitel ‘Ein Liebesroman mit Bildern und wirklich lebenden Menschen’ meekreeg. In deze brieven richt Else Lasker-Schüler zich voornamelijk tot Herwarth Walden, de echtgenoot die haar kort daarvoor heeft verlaten. De brieven laten een mengeling van gemoedstoestanden zien: ze bevatten een aanklacht aan het adres van Walden door wie de ik zich verraden voelt. Ze neemt vele namen aan en schreeuwt de eenzaamheid, treurnis, armoede en zwaarmoedigheid waaronder zij gebukt gaat van de daken. Heeft hij van mij gehouden, vraagt ze zich af, en ze moet het antwoord schuldig blijven. Ze doet verslag van haar armoede en de bedelbrieven die zij af en toe als prins van Thebe schrijft. Maar in de laatste brieven neemt de ik de identiteit van een rijke
prins aan: ‘Telegram: zojuist regerend prins in Thebe geworden. Lang leve de hoofdstad en mijn volk.’ De prins lijkt zich op te richten uit de ellende: iedereen houdt van hem en zijn rijkdom is schier onmetelijk. Het einde van de roman is onmiskenbaar een
| |
| |
poging om een tijdperk af te sluiten en een nieuw hoofdstuk in te gaan: ‘Ik sterf aan het leven en heradem in het beeld.’
De identificatie van Else Lasker-Schüler met de Jussuf-figuur wordt wel gezien als een vlucht uit de wereld. Ze zou geprobeerd hebben de ellende van haar persoonlijk bestaan te vergeten en een mythe hebben gecreëerd waarin ze geen last meer had van de realiteit. Zeker, Lasker-Schüler heeft zich niet neergelegd bij de realiteit, maar transformeerde deze tot iets anders. Dat het hier een overlevingsstrategie betreft lijkt me duidelijk: gestorven aan het leven, richt ze zich weer op in een beeld, overleeft ze. Maar de mythe die ze creëerde, is niet zo privé. Lasker-Schüler is zeer betrokken bij de actualiteit en heeft uitgesproken politieke meningen, bijvoorbeeld over de zinloosheid van de Eerste Wereldoorlog. Zo bespot ze in het dagelijks leven de Pruisische krijgshaftigheid niet alleen door haar Galakriegsschmuck, ze laat Jussuf in Der Malik ook een afschuwelijke droom beleven: hij heeft opeens het gezicht van Kaiser Wilhelm... Bovendien, de realiteit was in het geval van de alleenstaande, joodse dichteres zo dwingend dat ze die niet kon vergeten, zelfs als ze gewild had. Ze kon dan wel doen alsof ze een machtig man was met paleizen, steden en parken, vluchten in die oriëntaalse rijkdom was absoluut onmogelijk. Ze zou haar hele leven zo arm als een kerkrat blijven.
Prins Jussuf fungeert dan ook veeleer als een spiegel voor de dichteres. Hij is, zoals Ruth Wolf het in haar boek Prins Joessoef van Thebe; Leven en werk van Else Lasker-Schüler (1986) treffend formuleert, een ‘stadhouder over een onzichtbaar rijk’: het rijk van de verbeelding. Jussuf is behalve overlever, heerser en ziener ook een kunstenaar. Dit blijkt onder meer uit de verhalenbundel Der Prinz von Theben (1914), waarin de hoofdmoot wordt gevormd door ‘Das Buch der drei Abigails’, een genealogie van de vorsten van Thebe. De eerste vorst werd al gekroond toen hij nog in het lichaam van zijn moeder zat, maar wil niet geboren worden. Abigail de Eerste blijft zitten waar hij zit, veilig verborgen, en dicht prachtige liederen die zijn moeder aan het Hooglied van Salomon herinneren en haar doen beseffen dat haar zoon een dichter is, geen regent. Als hij op een goede dag weer diep in haar wegkruipt bij de nadering van de ongeduldige Thebanen, plet hij haar hart en sterft zij. Nu moet hij ter wereld komen, maar hij is niet in staat te leven en sterft al snel. Niemand
| |
| |
behalve zijn moeder heeft van zijn dichtkunst geweten. Abigail de Tweede, de zestigjarige neef die hem opvolgt, heeft niets met de laatgeborene gemeen. Hij is een tiran die enkel haat, hebzucht en jaloezie zaait onder zijn zachtmoedige onderdanen, en hij wordt dan ook verstoten van de troon door, jawel, Jussuf, de zoon van de hogepriester, die Abigail de Derde wordt.
Achter deze Abigail gaat Jussuf, de prins van Thebe, schuil. Hij is de vrijgevige en rechtvaardige en vernieuwende heerser/kunstenaar. Hij schildert en ontdekt een nieuwe manier om kleuren te maken, waarmee hij prachtige schilderijen maakt. Er is hem echter een treurig lot beschoren: eenzaamheid, ontrouw en onvervulde liefde maken hem gek en hij sterft ten slotte op tijgerjacht.
Deze prins is representatief voor de kunstenaar zoals Else Lasker-Schüler die zag. Hij heeft een dichterlijke natuur maar blijft onbegrepen door de wereld, geheel in overeenstemming met de dan geldende romantische negentiende-eeuwse opvatting: er bestaan mensen en er bestaan kunstenaars. De kunstenaar/prins is een rebel, een vernieuwer, een bohémien die niet past in de burgerlijke wereld. Zijn liefde houdt zich niet aan regels: hij houdt van zijn vrouw maar is ook redeloos verliefd op zijn mannelijke tegenstander in het strijdperk. Hij is krijgshaftig en betoont zich de hoofdman van de ‘wilde Joden’: niet door de westerse beschaving bedorven, oorspronkelijke mensen - Else Lasker-Schülers variant van ‘indianen’. Hoe sterk volgens Lasker-Schüler het verband tussen een dergelijke vermeende authenticiteit en de kunst is, blijkt wel uit haar plan om een kunsttijdschrift op te richten met de titel ‘Die wilden Juden’. Het zal er niet van komen, de ‘wildheid’ waar Else Lasker-Schüler van droomt, is ver te zoeken in de vroege twintigste eeuw, die zij als kil en nuchter ervaart.
| |
Kinderliedjes
Wanneer Else Lasker-Schüler in 1939 noodgewongen naar Palestina emigreert, beklaagt ze zich dat zij zelfs in Jeruzalem zo weinig ‘wilde Joden’ ontmoet. Jussuf, de hoofdman, voelt zich ook dicht bij zijn oriëntaalse heimat niet thuis. Net als in Duitsland heerst er een mentaliteit die niet overeenkomt met zijn ‘dichterlijke natuur’. Zijn oriëntaalse achtergrond, die vanaf de eerste verzen van Lasker-Schüler een grote rol speelt, lijkt dan ook vooral een metafoor om het oneindige vreemd-zijn in een
| |
| |
Else Lasker-Schuler 1897
1916
| |
| |
1932
1936
| |
| |
koel en nuchter land te illustreren. Het gedicht ‘Heimwee’ uit 1910 begint zo:
Ook de wolken die voorbijtrekken
Drieëntwintig jaar later werd Else Lasker-Schüler letterlijk een balling. Korte tijd na Hitlers machtsovername vluchtte zij halsoverkop naar Zwitserland, met achterlating van al haar persoonlijke bezittingen. In Zwitserland moest zij een verklaring ondertekenen waarin ze beloofde haar beroep als dichteres niet uit te oefenen, dit om valse concurrentie met haar Zwitserse collega's tegen te gaan. Ze reisde een aantal keren naar Palestina en keerde na haar derde reis niet meer terug naar Zwitserland omdat haar geen visum werd verleend. Verdreven van het avondland sleet ze haar laatste jaren in Jeruzalem, waar ze net zo'n bizarre en vreemde verschijning was als in het Berlijn van haar jongere jaren.
Ook vóór 1933 werd haar leven echter getekend door een nomadisch bestaan. Nooit voelde ze zich ergens thuis, niet als opgroeiend joods meisje in Elberfeld, niet als echtgenote van ambitieuze mannen, niet als dichter in een stroming. Ze woonde in hotelkamers of pensions en zwierf van de ene plaats naar de andere. In een van haar nagelaten gedichten schrijft ze:
Bin suchend ich umhergeirrt.
Nooit heeft ze zich op haar plaats gevoeld in de kille, technische, verstedelijkte wereld van de twintigste eeuw en in haar werk was ze op zoek naar een andere tijd, een ‘oertijd’ die zij zich meende te kunnen herinneren. De taal van die tijd wilde ze spreken.
| |
| |
De poging om in een andere taal te dichten is waarschijnlijk geen enkele dichter vreemd; zelden voldoet de taal van alledag. Weinigen zijn echter zo letterlijk op zoek gegaan naar een andere taal als Else Lasker-Schüler. Van haar gedicht ‘Weltflucht’ uit 1902 bestaat ook een versie in een taal die zij ‘mystiek-aziatisch’ noemt. Deze oertaal zou stammen uit de tijd van Saul, de koning van de wilde joden. ‘Elbanaff’, zo luidt de titel van het oorspronkelijke ‘Weltflucht’.
Latina almu lijádina binassre.
Ook in haar prozawerk vinden we sporen terug van deze oriëntaalse klankgedichten, bijvoorbeeld in de kinderliedjes in Der Prinz von Theben en in het eerste verhaal van Die Nächte Tino von Bagdads. Dat verhaal, ‘Ich tanze in der Moschee’, wordt gestructureerd door een herhaling van de woorden ‘machmêde, macheï’, waarmee de wiegende dans in de moskee opgeroepen wordt. Ook het decor dat Lasker-Schüler optrok tijdens haar voordrachten met de belletjes, de fluitklanken en de Arabisch aandoende liedjes was bedoeld om die andere tijd op te roepen. Naar eigen zeggen trachtte ze het land te evoceren dat de kleur had van haar hart: blauw, de kleur van het verlangen naar het verloren paradijs.
De oriëntaalse decors staan in dienst van dit verlangen, dit heimwee naar een imaginair rijk. De joodse in Duitsland, de ongewenste asielzoekster in Zwitserland, de Europese in Palestina voelde zich bovenal een vreemde in de nuchtere twintigste eeuw. De bijbelse
| |
| |
Jozef, de dichter/dromer in diaspora die zij omvormde tot prins Jussuf, is dan ook de personificatie van dit vreemd-zijn.
| |
Troost
Der Malik, de brievenroman met de ondertitel ‘Eine Kaisergeschichte’, is de laatste en tevens meest uitgewerkte literaire verschijningsvorm van prins Jussuf. De brieven zijn gericht aan de schilder Franz Marc (‘mijn lieve blauwe ruiter’) en zijn ondertekend door Jussuf, in al zijn verschillende hoedanigheden, zoals ‘je verraden en verkochte Jussuf’ maar ook ‘je vele malen rijkelijk gekroonde broeder Jussuf’. Franz Marc, die door Herwarth Walden in Berlijn was uitgenodigd om te exposeren, schreef kort voor hij vertrok uit zijn woonplaats bij München een kaartje naar Lasker-Schüler. Hun ontmoeting zorgde voor een van de mooiste artistieke correspondenties die er bestaan. De net gescheiden dichteres en de braaf getrouwde schilder stuurden elkaar gedurende een aantal jaren brieven en kaarten. Else Lasker-Schüler beschreef de wereld van Jussuf, de eenzame, en Franz Marc antwoordde hierop door kaarten te sturen met prachtige aquarellen, illustraties bij de Jussuf-verhalen. Die aquarellen gingen later de kunsthistorische wereld in als ‘Botschaften an den Prinzen Jussuf’. De brieven met tekeningen van Else Lasker-Schüler zouden het eerste deel van Der Malik gaan vormen.
In Der Malik zien we de Werdegang van Jussuf. De eerste brieven zijn ondertekend door een eenzame en treurige Jussuf, die schrijft dat hij zijn leven ervaart als een spelonk, een benauwde doodskist. De aquarellen van Marc, met aanmoedigingen op de achterzijde als ‘lieve halfzuster, stuur ons toch tekeningen en kaarten met jezelf erop en je paleis’, lijken troost te bieden. De brieven van Jussuf worden vrolijker van toon, zoals de negentiende brief:
Mijn halfbroeder, je nieuwe schildering, de oude stad Thebe, staat in het voorportaal van mijn paleis tentoongesteld voor mijn gehele volk. De kleuren van de schildering beschenen de avondlijke stad toen mijn Somali's haar door de straten droegen. Morgen vieren we jouw feest, de dag van de blauwe ruiter; prachtige kleden hangen al van de daken en de pleinen zijn met rozenblaadjes bestrooit.
Mijn lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, lieve,
| |
| |
lieve broeder, ik weet vandaag niets meer te schrijven. Je trouwe Jussuf.
De treurige prins richt zich op, hij gaat op krijgstocht, verovert nieuwe steden en zijn volk wil hem tot keizer kronen. Brievenlang lezen we over de kroningsvoorbereidingen van ‘Abigail Jussuf Basileus’. Een feest met dichters uit alle landen, een altaar dat wordt gebouwd door de wilde joden, nergens wordt de Jussuf-rol zo uitgebouwd als in Der Malik. Het ellendige bestaan dat in de eerste brieven is beschreven, wordt in de loop van de brieven getransformeerd tot een fantasierijk. Franz Marc wordt Ruben, de halfbroer van Jussuf, en Maria Marc is koningin Mareia, naar wie een hoofdstad vernoemd wordt. De werkelijkheid lijkt een randverschijnsel te zijn, Thebe heeft de macht overgenomen.
Dat mag niet verhinderen dat Franz Marc naar het front wordt gestuurd. De schaarse brieven die vanaf die tijd zijn verstuurd, zijn niet meer gebundeld in Der Malik. Wanneer Marc in 1916 sneuvelt, schrijft Lasker-Schüler een vervolg op de brieven, een verhaal waarin wordt verteld hoe het Jussuf vergaat nadat zijn halfbroeder Ruben ‘met de Ariërs naar het slagveld moest trekken tegen de Romanen, Slaven en Britten’. Hij mist Ruben, regeert en doet zijn plicht, maar heeft afschuwelijke dromen. Gaandeweg wordt hij de ‘droevigste mens van Thebe’. Tegen het einde van zijn leven droomt hij dat hij ‘een westerse dichteres was in een klein kamertje hoog in een toren en dat hij met de maan en zijn sterren speelde’. De prins van Thebe kan niet over de schaduw van de dichteres Else Lasker-Schüler heen springen, zoals Lasker-Schüler-vorser Heinz Thiele het zo mooi zegt in zijn bijdrage aan Lasker-Schüler; Ein Buch zum 100. Geburtstag der Dichterin (1969).
| |
Spel
Enkele regels na de droom van Jussuf over zichzelf als westerse dichteres staat te lezen: ‘Na die zielsverhuizing voelde Jussuf zich als een vreemde tegenover zijn naasten.’ Niet lang daarna is hij het leven moe en verhangt hij zich aan een boom. Deze passage nodigt er toe uit te beweren dat Else Lasker-Schüler echt geleden heeft onder een persoonlijkheidssplitsing. In haar dagelijks leven zou ze spel en realiteit niet meer van elkaar hebben kunnen onderscheiden en zou ze geheel en al zijn opgegaan in haar schizoïde gedrag. In dit verband wordt vaak gewezen
| |
| |
op het feit dat de prins van Thebe na Der Malik verdween uit het werk van Lasker-Schüler, terwijl zijzelf de buitenwereld niet meer inging zonder zijn gestalte aan te nemen.
Maar zij maakte de dubbelheid van haar identiteit tot herkenningsteken van haar kunstenaarschap: ze stond er ook boven, ze wist wat ze deed. Enige jaren geleden in het nummer over ‘vrouwelijke strategieën’ van De Gids (‘Liefdesconflict bij gebrek aan strategieën?’ De Gids november/december 1995) schetst Huub Beurskens nog een portret van Else Lasker-Schüler waarin ze wordt voorgesteld als ‘de hysterische kunstenares’. Ze zou de dichter Gottfried Benn, aan wie zij een aantal liefdesgedichten opdroeg, hebben bedolven en elke ademruimte hebben ontnomen uit een strategieloze overgave. ‘Was ik Benn geweest,’ schrijft Beurskens, ‘ik had eveneens schielijk mijn biezen gepakt.’ Onthullende identificatie van iemand die mede-critici beschuldigt van toeëigeningsdrift en psychologiseringen... Else Lasker-Schüler was haar tijd wellicht ver vooruit. Waar wij vandaag de dag doordrongen zijn van Rimbauds credo je est un autre of van de noodzakelijke gespletenheid van Borges' verteller in de bundel Borges en ik, zien we er geen bezwaar in de schrijfster van Ichundich simpelweg schizofreen of hysterisch te noemen. Prins Jussuf van Thebe is echter geen uiting van krankzinnigheid, maar ‘een andere kant van het ik’ van Lasker-Schüler die, met een variant op de mythe van Plato in Het symposion, geloofde in de fundamentele verdeeldheid van de mens. ‘De mens brak hij [...] in twee helften. En daarom is de mens ertoe veroordeeld zich steeds weer te delen, om zich terug te vinden,’ schrijft zij in haar essay Das Gebet (1932). Het andere ik dat Else Lasker-Schüler aan haar zijde vond, uitspeelde, cultiveerde en als andere stem gebruikte, is een voorbeeld van een gesofistikeerd spel met de eigen begrensde - seksuele - identiteit avant la lettre.
Ook de seksuele identiteit van dat andere ik is namelijk niet op één pool vast te pinnen. Jussuf, de prins van Thebe, is net als zijn schepper Else Lasker-Schüler, een in zichzelf verdeeld personage. Hij is een vorst die het slagveld niet schuwt en tegelijkertijd een kind dat niets liever doet dan spelletjes spelen en zich uitleven in onschuldige fantasieën. Hij voldoet niet aan een stereotiep mannelijk beeld, eerder is hij een knaap die zich nog niet heeft vastgelegd op een vastomlijnde identiteit. Eigenlijk is hij man en vrouw, zoals blijkt rut de
| |
| |
dubbele naam die hij krijgt als Abigail de Derde in Der Malik: aan de mannennaam Jussuf wordt Abigail toegevoegd, een vrouwennaam uit het Oude testament. Zoals Tino van Bagdad omschreven wordt als een ‘meisje met jongensogen’, zo kan Jussuf getypeerd worden als een ‘jongen met meisjesogen’.
Niet alleen in haar werk, maar ook in haar dagelijkse bestaan weigerde Lasker-Schüler zich bij de begrenzingen van het ik neer te leggen. De rolverwisseling Else - Jussuf rekent af met het hardnekkige idee dat er één authentiek zelf zou zijn. Of we Else Lasker-Schüler nu uitroepen als een visionair seksuele-differentie-denkster of als een hysterisch kunstenares met een schizoïde aanleg, feit is dat haar alter ego Jussuf, die zowel van een andere cultuur als van een ander geslacht is, de dichteres de vrijheid heeft gegeven een ander ik te laten spreken.
|
|