afstak tegen de voorjaarshemel. Maar dat wist Corrie niet. Die keek niet hoog of op of om. Die scheurde en vrat en dacht: Oscar.
In dit geval wilde Corrie dus Alma zijn. Zij hunkerde naar de relatieve vrijheid die Alma zichzelf toestond en omdat twee Alma's er eentje te veel is, wilde Corrie Alma uitroeien, met meubeltjes en al. Vanwege de dagelijkse herinnering aan de tuin die zij van zichzelf had willen maken, dat fleurig totaal van geurige zomerbloempjes, die zalige grasmat waarop ieder die zij graag om zich heen zou verzamelen nederplofte? Vanwege de appelboom die zij had willen worden, het geplukt willen zijn? Vanwege het droge, verschrompelde appeltje onder aan de stam dat de vogels zelfs krijsend de lucht in kreeg? En zij moest dat appeltje spelen? Die rol wilde ze natuurlijk niet.
Of gewoon, zomaar, uit verveling (zie hoofdstuk III). Kapot slaan, uit het eigen vel springen, eindelijk de eigen kracht eens voelen, het binnengeraas, de authentieke scheppingsdrang gewaarworden en die belonen met authentieke destructiezin. Kracht op leeftijd, kracht niettemin die als vermaak te gelde kan gemaakt.
Of toch gewoon wegens Alma's jongheid? Omdat levensdebutanten in trek zijn? Een alledaagse jaloezie.
Alma ligt tot nu geen nacht wakker van de eigen présence. Die vraagt zich deze dagen voornamelijk af wie haar huis heeft aangerand en haar inboedel verkracht.
Wie heeft er op mijn stoeltje gezeten?
Wie heeft er van mijn bordje gegeten?
Wie heeft er in mijn bedje geslapen?
Dit vraagt Alma zich af met een ruis in haar lichaam, de opmaat voor een wild geraas, eentje waarvan later wel eens werd gezegd dat, had er iemand een tikje beter op de lucht gelet, was het allemaal een beetje beter afgelopen, iets overzichtelijker, een druppeltje minder bloed, niet al die paniek, minder overvloedig lustvol rampzalig.
Alma vraagt zich niets over Corrie af. Alma snuift als een hond de hoeken af, steekt hier en daar haar eigen pootje op om eigen nest, waarin vreemde geur, met huisgeur te bedekken. Zij heeft een geheugen voor vreemde geuren, bastaardgeuren, ongewenste geuren, en geur na geur mengt zij van geur op geur een monstercocktail. Zij verhit het drankje. Schudt het flesje, trekt de kurk er af. Er schiet een monstertje uit op, klein, snel groter tot immens. Daar is de indringer die haar vliegtuigje heeft laten neerstorten. Die stinkt zoals alleen een vijand stinken kan en dat is een mengsel