Lust en Gratie. Jaargang 12
(1995-1996)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Alle betekenis vaag (ook vroeg men 't hem niet),
alles verzonken in droom.
Anders te lezen, hermetisch: de loge,
Zon, Maan, hun alchemistisch kind?
Christine D'haen, Mirages | |
[pagina 109]
| |
Mirjam van der Zee
| |
[pagina 110]
| |
Droom, vreemde vriend, een klankmetriek in tel,
seconden, lichter, zwaarder, langer, kort,
taalwet verwrikt, orgaan van vlees, been, vel,
als zoen en spijs verzaakt, en lucht luid wordt;
een marmeren Maagd, haar dode Zoon op schoot,
Gersaint, Sardanapale, Van Eyck, Vermeer,
paardshaar op lammerdarm; godinnen, bloot
begeerd door god; Idee, Monade; Beer.
Of deze vaas, trillend fotonental,
of deze hand, ofwel: ik sterf nu al.
‘Droom, vreemde vriend.’ Hoe een droom of gedicht, dat ‘klankmetriek in tel’, tot stand komt, is een onbegrijpelijk proces waarin associatie en intuïtie een grote rol spelen. ‘Seconden, lichter, zwaarder, langer, kort’ - worden in dromen de tijd en vormen uit de materiële wereld getransformeerd? De ‘taalwet verwrikt’, brengt met andere woorden het ‘orgaan van vlees, been, vel’ in beweging. Tenminste, ‘als zoen en spijs verzaakt’ worden, ‘en lucht luid wordt’: de droom vormt zich in de geest die zich uit via het lichaam; de droom kan een gedicht worden, als lichaam en geest hun aandacht op de droom en niet op andere geneugten richten. De regels van een wet leggen vast, maar binnen en juist door haar beperkingen kan orde in de chaos worden geschapen, wordt het onbenoembare concreet en hanteerbaar gemaakt. De wereld heeft zeer veel verschillende wetten gekend, die op even zovele manieren zijn uitgebeeld: stenen tafelen, muurschilderingen, boekrollen; beelden, schilderijen, poëzie. De goddelijke wet wordt telkens anders verbeeld en gerechtvaardigd. Wanneer je al die vormen vlak achter elkaar gestald ziet, als in een museum, ontrolt zich een droom waarin tijd en ruimte zich heel anders openbaren dan in het dagelijks leven - dingen die ver uit elkaar lagen worden één; dingen die verschillend leken, blijken gelijk. Het aanschouwelijk maken van de goddelijke wet levert schoonheid op in de vorm van kunst. Deze schoonheid wordt aanbeden, zoals de goddelijke wet aanbeden wordt. Met de ‘marmeren Maagd’, het beeld van Mana met ‘haar dode Zoon op schoot’, wordt een voorbeeld van aanbeden schoonheid gegeven; is het de piëta van Michelangelo die in Brugge, D'haens woonplaats, staat? Gersaint, Sardanapale en Vermeer zijn de namen die de opsomming van kunstwerken in de regels vijf en zes compleet maken. D'haen heeft ze al eerder, in haar bundel Mirages, beschreven. | |
[pagina 111]
| |
Watteau, die L'Enseigne de Gersaint schilderde, stierf jong aan tuberculose. Zijn schilderijen verbeelden een broze schoonheid. In het besef van zijn eigen vergankelijkheid en die van de schoonheid in het algemeen legt hij in zijn schilderij
vreugde vervulling [././.]
voor wie raadt, voorzichtig, zijn inzicht.
zolang deze wereld bestaat,
van ruimte en tijd zijn de wetten,
zijn de getallen, vlezig in vlees, altijd verschillend,
dezelfde.
D'haen uit haar verbazing over het feit dat een gruwelijk tafereel als Sardanapale die zijn hofhouding af laat slachten voor hij zelf sterft, onder de handen van Delacroix tot een adembenemend mooi kunstwerk is geworden:
de hoogmoedige lust van de onlust, het hoogtij,
overvol, groots, van schoonheids dood.
Van Eyck maakte een prachtig schilderij van de aanbidding van het Lam, dat in Gent hangt. Het Lam is Jezus, die door God zijn Vader werd geofferd ten bate van de mensheid. En Vermeer? Hij ‘geeft dat ene meisje leven, / Faam of Muze’. Het melkmeisje is in haar schoonheid een godin geworden. De in de regels zes en zeven genoemde kunstuitingen tonen de aanbidding, die op haar beurt, als de in het kunstwerk vervatte schoonheid, wordt aanbeden. Die schoonheid kan met een paardsharen penseel op lamshuiden perkament geschilderd of geschreven worden. ‘Paardshaar’, want dat wordt gebruikt voor penselen, en Pegasus was het godenpaard dat met zijn hoefslag de bron van de poëzie deed opwellen; ‘lammerdarm’, want het lam was ook in voorchristelijke tijden, toen men nog voorspellingen las in ingewanden, een offerdier.
Godinnen werden vaak bloot, dus kwetsbaar, afgebeeld. De Olympische opper- of zonnegod Zeus begeerde en overwon vele godinnen die de Maangodin of een vorm daarvan voorstelden. Deze mythen worden wel gezien als de verbeelding van de Zonnecultus, het patriarchaat, die de macht overneemt van de cultus van de Maangodin. | |
[pagina 112]
| |
Weliswaar volgen de wetten elkaar op en worden de rechtvaardiging of verbeelding ervan in woord en beeld aangepast aan de omstandigheden, maar ze komen allemaal neer op één ding. ‘Idee, Monade’: elke wet is telkens een andere poging orde te scheppen in de chaos door de dingen en de gebeurtenissen te benoemen. Want de ‘Beer’ uit regel acht is misschien wel de ongelikte beer uit de bestiaria, volgens welke kleine beertjes vormloos ter wereld komen en pas door de tong van hun moeder in model gelikt worden, zoals de taal vorm geeft aan de droom. Het sterrenbeeld Beer is door de middeleeuwse kerk geannexeerd en het symbool geworden voor de bekering van heidenen. De maangodin moest zich overgeven aan Zeus, die het veld moest ruimen voor de christelijke God, die op Zijn beurt plaats moest maken voor de Verlichting. Et cetera. Al deze machtswisselingen zijn geboekstaafd in kunst; mensen streven zo naar eeuwigheid, maar ze blijven vergankelijk. Uiteindelijk zijn alle voorbeelden willekeurig, zo kunnen ook ‘deze vaas, trillend fotonental’, een vaas die slechts zichtbaar is bij de gratie van het licht, of een hand die gedurende het leven al afsterft, een droom verbeelden.
Van de gedichten van D'haen geniet ik het meest wanneer ik ze op een rustig plekje hardop, langzaam en zorgvuldig uitspreek, elk woord alle ruimte gevend die het nodig heeft, liefst met een zo Vlaams mogelijke tongval: de Noordnederlandse harde g breekt de woorden vrij cru af, terwijl de zachtere Vlaamse uitspraak die D'haen bezigt, de klanken harmonieus in elkaar laat overvloeien. ‘Het ritme is alles, dat draagt en schraagt het vers.’Ga naar eind1 Woorden staan niet alleen symbool voor de dingen, ze dragen ook betekenis in zichzelf, als klank en beeld. Een gedicht is méér dan de optelsom van de afzonderlijke woorden, achter die woorden schuilt de betekenis van het gedicht als totaliteit, het raadsel dat poëzie heet. Zonder de kennis die D'haen in haar gedichten verwerkt, kun je je toch overgeven aan de magie, het ritme en de klank van de woorden. Hier en daar zoek je een woord op om te ontdekken hoezeer, meer dan je vermoedde, het met de andere woorden samenhangt; je herkent een aangestipte mythe of iets van Shakespeare, Keats of uit de Bijbel. De kennis die in de gedichten is verwerkt, is geen bijzaak, maar encyclopedische kennis alléén maakt nog geen gedicht. Een gedicht ontstaat pas met de overgave aan de poëzie die achter de woorden en betekenissen schuilt - en soms, als je het in vakmanschap gevangen geheel doorgrondt, leidt dat tot sublieme aanbidding. | |
[pagina 113]
| |
Christine D'haen maakt geen geheim van haar enorme belezenheid èn brouwt daar prachtige gedichten van. Zoals een ander van popmuziek houdt en daar veel over spreekt omdat het een belangrijk deel van zijn of haar leven uitmaakt, zo gaat D'haen om met de wereldliteratuur. Als je leest als D'haen, worden lezen en ademen één.
Christine D'haen, Morgane (Querido, 1995) |
|