| |
| |
| |
Poëzie
| |
| |
Lidy van Marissing
Verhoudingen
schuimen de dames, takelend zich
hoog ter been, makend zich
op met bloedrode verf, de lippen
het klikken der hakjes luistert
kantoren op; twee borsten
voorgebonden, wie trippelt niet
waar marmertegels glimmen, wie?
druipneuzen doen ook een duit
in haar tasje, zij wentelt
en 's mans eer, zo struinen
de wangen bespikkeld met blos
| |
| |
| |
Ballade
met gespen genageld, waarom
is zwart leer weer de mode? 's ochtends
weet zij hoe wuivende haren
's avonds al verouderd zijn, koesterend
in tijd, van glas geblazen
teneinde te worden gebroken, een ster
in de spiegel, zij slaat zich (oogluikend)
gade, om haar gekleurde mond
trekt een spottend lachje, het halve
leven achter zich, voortijdig
gesteund in de rug, geverfd
de krullen, een golfje speelt
langs haar slaap, rimpelend
in de badkuip, waarom nog
met gespen gelopen, gelakt
en gestrikt ten voeten uit? zo werpt zij
haar eigen schoen tussen de veren
waar alles kakelt en hokt
van opwolkend, rondvlokkend pluis
| |
| |
| |
Moeder
ik huis in mijn dochter, hoe
vreemd zij ook wandelt en wegloopt
de deur of een raam uit, niemand
verdwijnt in het niets, met de kleur
van mijn ogen, mijn haar, de vorm
van mijn handen, haar eigen
gedachten? haar spinsels, zij
glinsteren in mijn glas, ik
ken haar, ik ben haar, mij
raakt zij niet kwijt, wie
zijn wij? een ruimte al eerder
verklevend zo dicht, hoe los zij ook
loopt en hoe licht, ontkennend de echo
één glans onze ogen, niemand
spartelend zich ooit tot iemand
brekend mij in haar glas?
| |
| |
verkleurde nummers in huid
getekend, men krast zich, verast zich
onmogelijke kamer, een kast
vol kermende mensen, een badhok vol
wreedheid, kuilen van as -
kille leegte vult de ovens nog
men schroeit zich aan die pijn
geschiedenis, vermenigvuldigd brandgat
men schrikt zo van zichzelf, geblakerde stem
| |
| |
in en uit de kleren, zuigt
tikt zoals men thuis tikt
loopt men in en uit, de straat
de stad rijdt men rond, men timmert (een huis?)
en draaft, vergadert of schaaft
handen uit mouwen, drijft handel
rakelings snijdend elkaar, scheert
langs sidderend bermgras -
wie zit in zon houdt alleen
heft zich op, gezicht naar het licht
|
|