werkwoord, misschien nog een bepaling. Het persoonlijk voornaamwoord is ‘men’, een onpersoon (die in het Frans evenwel direct als vrouwelijk wordt herkend door de doffe e die in bepaalde grammaticale posities het geslacht aangeeft: ‘On est prise, on est tournée’). Toch volstaan deze minimale opbouwelementen omdat ze door het hardnekkige herhalen van neutrale, anonieme vaststellingen een obsederend, indringend ritme opwekken.
Het is juist in dit stille ostinato dat Maurice Blanchot, die als schutspatroon van het boek optrad, het exces aanvoelt: ‘Wat men in de fabriek meemaakt, ontsnapt aan de woorden van de rede, maar de woorden zelf, hoe neutraal ook, zijn op hun beurt excessief, ze zijn te veel, wat ze zeggen is te veel.’ De fabriek is een extreme ruimte, ontdaan van betrekkingen tussen de elementen waaruit ze bestaat; daarin zijn mensen ondergebracht, ontdaan van lucht, van betekenis: ‘Onderdelen, stukken en leven, de fabriek.’
De kracht van Het exces - De fabriek ligt in het feit dat Kaplan in een onderkoelde stijl het dwingende beeld weet op te roepen van een hallucinaire fabriekskosmos zonder plaats noch geschiedenis, als een nachtmerrie bij klaarlichte dag. De negen reeksen van de bundel, waarvan de eerste hierna is afgedrukt, worden niet voor niets ‘kringen’ genoemd; op een realistisch niveau gaat het om de negen uren van de (toenmalige Franse) arbeidsdag - maar op een tweede niveau klinken de negen kringen van het Inferno van Dante mee, de vermorzelende maalstroom die het hele leven tot de fabriek herleidt: ‘De straat is een straat onder de fabrieks-hemel.’
Na haar debuutbundel ging Kaplan in almaar wijder kringen de wereld verkennen. ‘Na de beslissende ervaring die het schrijven van Het exces - De fabriek voor mij is geweest’, verklaart de auteur, ‘kwam de hele wereld in al haar aspecten me voor als iets dat moest worden opgeschreven. De radiator, de vrouw voor het venster, hoe krijg je die op papier? Of twee personen die spreken, die vrijen?’ In haar tweede bundel Le livre des ciels (Het boek der hemelen, 1983) keek zij naar het leven van de arbeiders, niet in maar rond de fabriek; het ‘men’ zonder identiteit heeft er plaats gemaakt voor een vertelster die in de ik-persoon haar eigen verhaal doet, waarin allerlei kleine anekdotes opschieten.
Zelf ziet Leslie Kaplan de evolutie in haar werk als de weg van Blanchot naar Dostojevski. Na het ‘zwijgende’ universum van haar eerste drie boeken wilde zij overgaan naar de dialoog. ‘In dat opzicht is Dostojevski ge-