Lust en Gratie. Jaargang 12
(1995-1996)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
1924
| |
[pagina 17]
| |
Joanne Trautmann Banks
| |
[pagina 18]
| |
pikante zinsneden in de verborgen brieven, maar Vita gaf brieven door aan de typiste met zinnen die niet minder duidelijk waren. Ofwel ze maakte ze onleesbaar, net als in de gepubliceerde brief 2073, waar Virginia klaarblijkelijk iets ongezoutens had geschreven over Vita's liefdesleven.Ga naar eind2 Bovendien bevat brief 343ib, afgezien van een terloopse toespeling op Vita's minnares van dat moment, niets wat een dubbelzinnige geest ook maar in de verste verte zou interesseren. Het blijft dus de vraag waarom deze brieven apart in een la terechtkwamen. Het publiceren van deze brieven roept, zelfs tientallen jaren na de dood van de hoofdpersonen, de telkens terugkerende vraag op of hier geen sprake is van voyeurisme of een schending van de privacy. Elke bezorger worstelt met deze vraag. Dit gold met name voor Nigel Nicolson toen hij, eveneens in de werkkamer van zijn moeder, het manuscript vond dat de basis zou vormen voor Portrait of a Marriage.Ga naar eind3 Het is niet mijn bedoeling hier opnieuw met argumenten te komen ten faveure van de publikatie van verborgen materiaal. Ik vermeld slechts dat ik er over heb nagedacht en dat ik Vita's stilzwijgen - er waren geen instructies bij de brieven - beschouw als toestemming in de traditionele zin van de Engelse wetgeving, en dat deze brieven de huidige reputatie van geen van beide vrouwen schaden. Toch bevatten zij nog een aantal kleine verrassingen. Ten eerste blijkt uit een passage geschreven op 8 augustus 1938 (‘Het was prettig dat ik je weer eens bij me had [...] zelfs in een minder uitgesproken vorm’) dat Virginia jaren langer dan wordt gedacht duidelijk fysiek geïnteresseerd was in Vita. De passage wordt vanzelfsprekend gebracht als een grap, maar ze is niettemin uniek. Alle overige flirtende zinsneden in de latere brieven zijn ofwel nostalgische toespelingen op het begin van hun verhouding in 1925, of zogenaamd bedoeld om Vita jaloers te maken. Over ditzelfde onderwerp lezen we in het postscriptum van brief 2627a de meest onverbloemde woorden die Virginia Woolf ooit schreef over haar eigen seksuele behoeften en die van Vita: ‘zoals je weet, hou je nu van meerdere mensen, van vrouwen bedoel ik, lichamelijk bedoel ik, beter, vaker en lijfelijker dan van mij.’ Duidelijker kan het bijna niet. Een andere passage in brief 2627a bevat niet meer dan een vleugje seksualiteit. Op het gevaar af te vervallen in pseudo-freudianisme - maar het amuseert me ook - vind ik haar bijzonder genoeg om te vermelden omdat Woolf, in deze context, schijnt te spelen met het begrip mannelijkheid. Kort en goed gezegd, ik heb het | |
[pagina 19]
| |
The bullBy Vita Sackville-West
Now sinks another day to rest
On summer and her leafy ways
By the last golden light caressed
The farmstead drowses in the haze
Of slanting light in rungs and reins
From heaven slung across the Weald
Above the pricking of the vanes,
More golden than the ripening field
Within the hedgerow squares ensealed
The owl with short and silent stroke
Deadly tofield-fare or to mouse,
Slants from the apple to the oak
Across the orchard near the house,
And through the grasses creep the small
Creatures of twilight, hid by day,
The snail beside the garden wall,
The mole on his myopic way
The kindly trees protective stand
Around the farm less old than they,
And drawl their shadows on a land
Tilled by a mans's forgotten hand,
But still beneath his grandson's sway,
And silent as an emptyfane
The barn with doors flung wide
Drinks in the rays of golden rain
On ropes and pulleys, sacks of grain,
A summer evening's pride
uit Miscellany - nummer 43, 1994 | |
[pagina 20]
| |
over de stier. Deze staat centraal in Vita's jongste gedicht, en daarom kan Virginia er nauwelijks omheen wanneer ze kritiek levert, maar desondanks geniet ze er duidelijk van. Ze is met name tevreden over Vita's beschrijving van de stier als ‘mannelijk, arrogant en alleen’, zoals ze zegt. Nauwkeuriger gezegd, Virginia had zelf om het gedicht gevraagd in termen die op zichzelf al de moeite waard zijn. In haar voorgaande brief aan Vita (9 augustus 1932), vraagt ze of Vita een gedicht wil schrijven ‘voor mij alleen, een zeer lang, zeer gedegen, stoer, stevig en krachtig gedicht - bijvoorbeeld over een boerenwagenGa naar eind4 of een stier - zo een die voor altijd onbevredigd door je stallen loopt.’ Vita deed haar best hieraan tegemoet te komen. In diezelfde brief, 2627a, speelt Virginia opnieuw met gender-kenmerken wanneer ze het heeft over de ‘de oude-vrijsterachtige bemoeizucht’ van haar echtgenoot. Dit beeld staat in schril contrast met de lust van de stier en van het naschrift, maar het heeft een meerwaarde. Normaliter is oude-vrijsterachtige bemoeizucht een milde vorm van kritiek, maar aangezien Virginia bijna nooit over Leonard klaagt in haar brieven of dagboeken, valt het des te meer op. Het beeld benadrukt wat ik nu beschouw als een duidelijk thema in hun huwelijk. Dit thema is terug te vinden in verschillende brieven aan Vita (bijvoorbeeld de nummers 1969 en 2068), waarin Virginia zich enigszins beklaagt over het feit dat ze niet zo vrij kan leven als ze zou willen omdat Leonard haar, uit bezorgdheid over haar gezondheid, beteugelt. Hij is zo goed voor haar, vindt ze, en ze is hem zo tot last geweest dat ze zich moet neerleggen bij de rust die hij haar voorschrijft. Ze beklaagt zich ook bij Ethel Smyth (3165), maar hier lijkt ze veeleer een excuus te zoeken om verlost te zijn van Ethels soms vermoeiende aanwezigheid (3166, aan Vita). Deze bevestiging van het thema van Leonard-als-beheerder is onmisbaar duidelijker dan eerdere uitspraken en bevat eveneens een intrigerende verklaring voor haar eigen gedrag in reactie hierop. Ze noemt haar onderwerping aan Leonard beschamend, maar ook ‘mijn enige heldendaad’. Wat zou ze hiermee bedoelen? Haar schaamte wordt ongetwijfeld deels veroorzaakt doordat ze zich afzet tegen de onafhankelijke Vita, maar die heldendaad dan? Woolf impliceert verder dat ze ‘haar plichten als huisvrouw’ vervult, een uitspraak die ik in deze context nauwelijks als sarcastisch zou betitelen. Ze schijnt ervan overtuigd dat ze heldhaftig haar eigen aard verloochent om die van Leonard te schragen en hun huwelijk niet te belasten. Doch ‘heldendaad’ kan net zo goed, maar dan op een on- | |
[pagina 21]
| |
bewuster niveau, betekenen dat het werkelijk moed vergt van Virginia om zelfs degene die haar het meest na staat te vertrouwen. Naast deze zeer persoonlijke gegevens bevatten de nieuwe brieven alle verrukkelijke elementen die we gewoonlijk in Virginia's correspondentie aantreffen - haar gevatheid, haar gefascineerd-zijn door de concrete werkelijkheid en haar levendige reactie op de literatuur en het leven. De brieven worden hier weergegeven volgens de in deel I van The Letters of Virginia Woolf gehanteerde methode, maar zijn voorzien van een extra uitgebreide annotatie. Het copyright van de brieven is in handen van Quentin Bell en Angelica Garnett, die ik dankzeg voor de toestemming om ze te publiceren. De originelen zijn in het bezit van Nigel Nicolson op Sissinghurst, behalve brief 343 ib, die hij als dank aan Patty Brandhorst gaf. |
|