| |
| |
| |
[Nummer 46]
1924
| |
| |
| |
Patty Brandhorst
‘God damn this energy, thank God for it’
Portret van een schrijfster
Onlangs verscheen in het Engelse weekblad The Spectator een brief waarin een vrouw, die anoniem wenste te blijven, het volgende beweerde:
In de jaren veertig heeft Vita Sackville-West aan mijn grootmoeder een kist gegeven met daarin persoonlijke eigendommen. Samen hebben ze de kist verzegeld en opgeschreven dat ze niet geopend mag worden voor 1996. [...] Ik heb de kist geerfd, onder de voorwaarde dat hij volgend jaar in Engeland geopend zal worden.[...] Zeer waarschijnlijk bestaat de inhoud uit een aantal dagboeken, een ongepubliceerd manuscript, plannen voor de tuin die nooit zijn gerealiseerd, een schilderij van Carrington [...].
Hoewel het vooralsnog een raadsel is wat hiervan waar is, is een dergelijk voorval kenmerkend voor het waas van geheimzinnigheid dat rond de persoon van Vita Sackville-West hangt sinds haar zoon Nigel Nicolson vlak na haar dood haar autobiografie vond en deze publiceerde in Portrait of a Marriage (1973). Door deze uitgave en door de biografie Vita van Victoria Glendinning, die tien jaar later verscheen, werd Vita Sackville-West bekender om haar leven dan om haar werk. Een populariteit die na de verfilming van Portrait of a Marriage in 1989 nog meer groeide. Hoewel deze BBC-serie weinig overeenkomsten vertoonde met de strekking van het boek, was het de filmmakers wel gelukt de sfeer van het verhaal vast te houden.
Ook mijn nieuwsgierigheid werd geprikkeld door het zien van Portrait of a Marriage, maar pas echt obsessief werd die toen ik het boek had gelezen. De autobiografie die Vita Sackville-West in 1920 onder een grote boom schreef, is erg emotioneel en liet me niet onberoerd. Tijdens het lezen van Portrait of a Marriage verwonderde ik me keer op keer over de tijdloosheid van het verhaal. Ruim zeventig jaar geleden geschreven, maar met een emotie en verlangen die ook vandaag nog zo herkenbaar zijn en tot de verbeelding spreken. Indruk maakte bovendien de wijze waarop Vita en
| |
| |
Harold hun huwelijk vorm gaven, een onconventionele verhouding die niet alleen mij ideaal in de oren klonk.
Pas nadat ik voor het eerst Sissinghurst en Knole had bezocht, kon ik me ertoe brengen Vita's literaire werk te lezen. Voor die tijd was ik zo in de ban van haar leven dat ik het geduld daarvoor niet kon opbrengen. Ik wilde alleen maar over haar lezen: Glendinnings biografie, Portrait of a Marriage en de vele briefwisselingen. Alles wat er maar was te vinden over haar, over de Sackville's, over Knole, Sissinghurst verslond ik. Ik kocht haar boeken wel, maar telkens als ik erin begon, kwam ik er al snel achter dat ze me niet konden boeien. Haar literaire werk had niet de betovering en de geheimzinnigheid die de persoon Vita omgaven; het miste die enorme emotie die zij in haar autobiografie had gestopt. Virgina Woolf doelde hier waarschijnlijk op toen zij Vita op 19 november 1926 schreef:
En is er ook niet iets obscuurs in jou? Iets in jou dat niet resoneert: misschien is dat met opzet -je laat het er niet uit komen - maar ik zie het ook bij anderen en bij mijzelf: iets ingehoudens, onuitgesprokens - God mag weten wat. [...] Het zit trouwens ook in wat je schrijft. In datgene wat ik kernachtige transparantie noem, schiet je soms ook te kort. Ik zal je hierover toespreken op Long Barn.
Woolfs woorden waren zeer treffend: zij betroffen zowel Vita de schrijfster als Vita de vrouw. Dat ze Vita ook raakten, blijkt uit haar brief aan Harold die zij direct na het ontvangen van Woolfs ‘psychologische dreun’ schreef:
Verdomd die Virginia, ze heeft de vinger op de zere plek gelegd. Er is inderdaad iets onuitgesprokens. Maar wat is het, Hadji? Iets dat niet resoneert, iets dat niet tot leven komt.
Niet alleen in haar werk maar ook in haar huwelijk en in haar relaties met anderen behield Vita altijd een zekere afstandelijkheid. Er waren talloze zaken die haar ter harte gingen, alleen kon ze zich er niet aan overgeven; ze hield zich in, zoals Woolf schrijft. Dat die afstandelijkheid haar relaties vergalde, vond Vita zelf ‘minder erg’, maar dat het haar werk beïnvloedde, was wel een probleem, zoals zij ruimhartig toegaf.
Ondanks die tekortkoming had Vita's werk tijdens haar leven veel succes: ze schreef drie flinke bestsellers en won twee belangrijke prijzen. Daar- | |
| |
naast zorgde zij er bijna in haar eentje voor dat de Hogarth Press, de uitgeverij van de Woolfs, kon uitgroeien tot een winstgevend bedrijf. In totaal publiceerde ze zestien fictie-werken, twaalf dichtwerken, negen biografieën, twee reisverslagen en twaalf andere nonfictie-werken. In de jaren vijftig schreef ze wekelijks columns voor The Observer en The New Statesman, die gebundeld werden uitgegeven. Aan de populaire reeks tuinboeken die zij schreef (In your garden, In your garden again, More for your garden en Even more for your garden) kwam een eind omdat zij naar eigen zeggen geen originele titel meer te bedenken wist. Verder is er nog een enorme hoeveelheid ongepubliceerd werk die voornamelijk uit erotische en liefdespoëzie bestaat. Deze gedichten werden niet uitgegeven omdat ze slecht waren, integendeel, ze waren eerder te gewaagd voor die tijd.
Nadat mijn geestdriftige bewondering voor Vita's leven in rustiger vaarwater was gekomen, stortte ik mij voor het eerst echt uitgebreid op haar literaire werk, dat - zo ontdekte ik nu - wel degelijk iets extra's bevat. Terwijl ik mij op Sissinghurst door de gigantische hoeveelheid manuscripten heen werkte, viel mij op dat er een enorme vlotheid uit haar geschriften straalt. Vaak zijn haar boeken in één ruk geschreven, met een gedrevenheid die ik eerder over het hoofd had gezien. Al van jongs af aan wilde Vita schrijfster worden en vanaf haar achtste schreef zij jaarlijks een aantal boekwerken vol, hetzij in het Engels, hetzij in het Frans of Italiaans. Van essays tot tragedies, van proza tot poëzie. Niet dat alles even literair is, zeker niet haar jeugdwerken (Juvenilia), maar haar hele oeuvre getuigt van een enorme hoeveelheid energie, discipline en een rijke fantasie.
Knole, het landgoed waar Vita opgroeide, was uitermate geschikt voor de ontplooiing van de fantasiewereld van een kind. Het huis is van het begin af aan dan ook een terugkerende factor in Vita's leven en werk. Daar lagen haar ‘wortels’, daar bestond de aristocratie zoals zij die kende, daar ontwikkelde zij haar vrouw-zijn. Knole was alles voor Vita: zij schreef dat geen enkele liefde de plaats van haar geboortehuis kon innemen. En Harold wees er in zijn dagboeken op dat hij nooit bang hoefde te zijn voor Vita's verliefdheden, behalve dan voor haar liefde voor Knole. Het feit dat ze het landgoed niet kon erven omdat ze een vrouw was, liet diepe sporen achter in haar leven; was ze immers een man geweest, dan was het haar niet ontnomen.
Wellicht is dit de reden voor de tweeslachtigheid die Vita ervoer: het ge- | |
| |
voel geboren te zijn in een verkeerd lichaam, of misschien in de verkeerde tijd, alhoewel zeer zeker niet op de verkeerde plek. Knole en haar seksuele ambivalentie zijn twee factoren die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zoals zij in Portrait of a Marriage laat zien.
In Knole and the Sackvilles en in The Heir, een novelle met de ondertitel A Love Story, beide uit 1922, beschreef Vita heel duidelijk wat de strijd om het behoud en het uiteindelijke verlies van Knole voor haar betekende. Zo erft in The Heir Peregrine Chase, een bankmedewerker uit Wolverhampton, na de dood van zijn tante het landgoed Blackboys. Omdat hij absoluut niet op het landgoed wil wonen, gaat hij er heen om een veiling te regelen zodat de boel verkocht kan worden. Zijn onverschilligheid slaat echter om in liefde. Het huis wordt gesensualiseerd tot een erotische vrouw die al zijn zorgen wegneemt en hem kalmeert: ‘Blackboys kreeg hem in een liefdevoller en vastberadener greep dan welke vrouw dan ook.’ Op het laatste nippertje besluit hij het familiegoed te redden. Maar hij vocht niet alleen voor zijn huis. ‘Oh nee, nee; meer, veel meer dan dat. Hij vocht voor het enige waarvan hij hield. Vocht om datgene waar hij zielsveel van hield te behoeden van roof.’
Dat The Heir een van Vita's meest toegankelijke werken is - de schrijfstijl komt overeen met die van haar autobiografie - is mogelijk te danken aan het feit dat het hier ook om een overweldigende emotie gaat. Toch weet Vita ook afstand te houden en spot ze zelfs hier en daar met haar aristocratische afkomst:
Miss Chase lag op haar immense met rode zijde beklede hemelbed, dat zo hoog reikte als het plafond. Haar gezicht werd bedekt door een laken, maar daar zij een hoge, aristocratische neus had, plooide het laken omhoog, eindigend in een punt.
Wie foto's van Vita heeft gezien, zal begrijpen dat ze hier haar eigen ‘familiewapen’ beschrijft: de Sackville-neus, het teken van aristocratie.
The Heir is een aantal jaren geleden opnieuw uitgegeven in één bundel met Seducers in Ecuador (1924), vermoedelijk omdat ze allebei qua stijl en vertelwijze afwijken van het merendeel van Vita's oeuvre. Zo valt The Heir op door de luchtige en humoristische stijl en is Seducers in Ecuador geschreven in opdracht van Virginia Woolf voor de Hogarth Press. Vita schreef het ‘hoog op de bergtoppen en naast groene meren’ tijdens een vakantie met Harold in de Dolomieten en droeg het op aan haar nieuwe vriendin.
| |
| |
Door Seducers in Ecuador werd ze min of meer geaccepteerd door de Bloomsbury-groep als zijnde een schrijfster van hun tijd.
In Seducers in Ecuador breekt Vita met de chronologische structuur: in de eerste zin verklapt de verteller reeds de afloop van het verhaal. En halverwege de eerste bladzijde wordt de lezer aangesproken met de woorden dat ‘voor lezers die van spanning houden dit geen goed verhaal is’. Maar door de manier waarop Vita het verhaal heeft geschreven, is het wel degelijk boeiend.
Seducers in Ecuador, dat door de titel in eerste instantie door boekhandelaars werd geweigerd, is stilistisch en inhoudelijk een modern verhaal. De hoofdfiguur Arthur Lomax, van wie meteen al wordt verteld dat hij zal worden opgehangen, gebruikt gekleurde zonnebrillen om een andere wereld te beleven. Hij raakt gefascineerd door het contrast tussen werkelijkheid en illusie. Hij prefereert het laatste, waardoor het slecht met hem afloopt.
Ook de meer traditionele vertelling, The Edwardians, die op 29 mei 1930 bij de Hogarth Press verscheen, gaat over het leven op een landgoed dat verdacht veel op Knole lijkt. Vita kreeg het idee voor dit verhaal tijdens een vakantie met Harold in Rapallo in de lente van 1929. Ze schreef Virginia Woolf: ‘ik zal het deze zomer schrijven en mijn fortuin maken. [...] Het zit vol met de aristocratie. Ik denk dat het om snobistische redenen alleen al erg populair zal zijn.’ Ze schreef het zowel voor haar plezier als om geld te verdienen. Dat jaar had Harold onder druk van Vita namelijk besloten zijn diplomatieke loopbaan op te geven en het was nu aan haar in hun levensonderhoud te voorzien. Bovendien wilden de jongens studeren en stond er een verhuizing op het verlanglijstje.
In The Edwardians, waarin ‘geen enkel personage volledig verzonnen is’, laat Vita een van hen afstand nemen van het sociale leven, zoals ze later ook zelf zou doen. Enerzijds werd ze gedreven door de passie haar eigen leven in te delen, anderzijds identificeerde ze zich volledig met haar ‘genetische erfenis’: haar aristocratische bloed. Beide drijfveren stonden op gespannen voet met elkaar, en dit komt tot uiting in de twee hoofdpersonen van The Edwardians, Sebastian en Viola. Sebastian is een mooie, donkere jongeman die tegen alle regels van de aristocratie naar zijn eigen hart luistert; Viola is schuchter, moeders mooiste niet en houdt zich vast aan de regels zoals die al honderden jaren bestaan. Ofwel, Vita zoals ze had willen zijn en Vita zoals ze (in haar ogen) werkelijk was. Dit onopgeloste, innerlijke conflict is als een rode draad door de vertelling gewoven.
| |
| |
Binnen twee weken werd al duidelijk dat The Edwardians een bestseller was; Virginia en Leonard Woolf ‘haalden het geld binnen als sardientjes in een net’. Een jaar later verscheen haar tweede bestseller, All Passion Spent, waarvan de verkoopcijfers nog sneller stegen. Dit was zeer welkom daar de Nicolsons intussen Sissinghurst Castle hadden gekocht. All Passion Spent werd alom geprezen en door velen als Vita's beste prozawerk gezien. Dat vond ze zelf ook. Maar liever nog dan de erkenning als prozaschrijfster, wilde ze gezien worden als dichter.
Vita's schrijflust werd vaak gestimuleerd door iets wat in haar leven gebeurde: een voorval met de kinderen, haar huwelijk of een liefdesaffaire. Hiervan getuigt met name haar poëzie, bijvoorbeeld de erotische sonnetten voor Mary Campbell en de vele ongepubliceerde liefdesgedichten voor vele andere minnaressen. Dat vooral haar amoureuze escapades haar aanzetten tot het schrijven van poëzie, komt waarschijnlijk doordat zij gepaard gingen met grote emoties, die vaak te complex voor haar waren en die ze niet in het openbaar kon uiten. Ook haar beroemdste gedicht The Land is een liefdesbetuiging, maar een minder aanstootgevende. Het gedicht is een eerbetoon aan het pastorale leven in the country, in dit geval de provincie Kent, waar Knole ligt. Het idee voor The Land kreeg Vita in 1921, maar ze begon er twee jaar later pas daadwerkelijk aan te schrijven. Het kwam voor het eerst uit in 1926 en er waren al een paar oplagen verschenen toen Vita in het jaar daarop, tijdens haar verblijf in Perzië, hoorde dat ze er de Hawthornden-prijs voor zou krijgen. John Drinkwater overhandigde haar deze prijs in juni 1927 met de woorden dat The Land ‘de mooiste versregels bevatte die in deze eeuw geschreven waren’.
The Land is een verslag van de vier seizoenen met de daarbij behorende traditionele bewerking van het land, zoals Vita die zelf had aanschouwd en zoals ze die graag terug zou zien. In een tijd van opkomende mechanisatie probeerde ze de eeuwenoude kennis en vaardigheden vast te leggen. Dit deed ze onder andere door het gebruik van archaïsche termen als ‘Boeotian, droil, yeavy, reasty, kexen, undern’, waarvan ze vaak zelf de uitspraak niet wist.
Meteen na de publikatie van The Land bedacht ze een vervolg, niet zoals Virginia Woolf voorstelde over een klein dorpje, maar over haar andere liefde: de tuin. Ze schoof het idee de wonderen van de bloeiende tuin vast te leggen echter steeds verder voor zich uit - tot in 1939 de Tweede
| |
| |
Wereldoorlog uitbrak. De tuin was een luxe tijdens de oorlog, maar een houvast voor Vita om deze eenzame en angstige tijd door te komen en in het gedicht The Garden beschreef ze op nagenoeg dezelfde wijze als in The Land de vier seizoenen zoals zij die als hovenier van dichtbij meemaakte. Alhoewel het gedicht niet zo lang is als de 2500 regels van zijn voorganger, is het zeker niet minder fraai. Desondanks sloeg de dag voordat The Garden in 1946 gepubliceerd zou worden, de onzekerheid toe en verstopte Vita zich in het bos. Zij had het gevoel dat ze ‘gefaald had als hovenier, gefaald als dichter’. In oktober van het jaar daarvoor had ze haar angst al uitgelegd in een brief aan Harold:
Wat mij een beetje zorgen baart, is dat ik geen aansluiting meer heb bij de poezie van vandaag de dag. [...] Ik zie dat de invloed van Eliot en de school van Spender-Auden oppermachtig is - maar ik kan er niet meer bij. Het ligt gewoon niet in mijn aard.
Haar angst was ongegrond. The Garden had direct succes, vooral door zijn traditionele karakter dat aansloot bij het nostalgische verlangen naar de vergane glorie en het leven van voor de oorlog. In hetzelfde jaar dat het gedicht verscheen, kreeg het de Heinemann-prijs, en het geld werd gebruikt om nieuwe azalea's te kopen.
Hoewel The Land en The Garden de basis vormden voor Vita's felbegeerde reputatie als dichter, zijn beide dichtwerken vandaag de dag in een vergeetboekje geraakt.
Het keerpunt in Vita's leven was de aankoop van Sissinghurst Castle. Zij verruilde het sociale leven voor the country life teneinde in alle rust te kunnen schrijven en tuinieren. De vele parties, Londen en het aristocratische leven waren voorbij. Vita wenste niet langer deel te nemen aan ‘the smart set’. Zo zegde ze zelfs een uitnodiging van Buckingham Palace af omdat ze simpelweg geen zin had zoveel geld voor een nieuwe jurk uit te geven. De enkele keren dat ze nog in Londen was, waren allesbehalve aangenaam. In een brief naar Harold in september 1934 schreef ze:
Gisteren ging ik in Londen min nieuwe kleding passen. [...] Maar ik haat winkels met al die vrouwen die over kleren praten. Ook haat ik het mezelf te zien in spiegels [...]. Ik walg echt verschrikkelijk van mijn uiterlijk. Om gedwongen naar mezelf te kijken in een lange spiegel is een absolute kwelling voor me.
| |
| |
Sissinghurst hervormde Vita's leven net zo radicaal als zij op haar beurt het landgoed vorm zou geven. Ze restaureerde de ruïne, richtte de toren in als haar werkkamer en kwam daar alleen nog uit om te tuinieren, te slapen of te eten. In 1938 verscheen haar dichtbundel Solitude, waarin ze haar verlangen naar rust beschrijft:
Night came again to heal my daily scars;
Shreds of myself returned again to me;
Shreds of myself that others took and wove
Into themselves, till I had ceased to be
Poor patchwork of myself was all unripped
And stitched again into some harmony
Like the pure purpose of an orchestra
I rode my horse across a moonlit cove
And found therein my chained Andromeda.
Weer kwam de nacht mijn dagelijkse wonden helen,
Rafels van mijzelf keerden tot mij weer,
Rafels van mijzelf, door anderen afgenomen
En in henzelf verwoven, tot ik niet meer bestond
Het armzalig lapwerk van mijzelf was losgetornd
En weer gehecht in een soort harmonie
Als de onvervalste bedoelingen van musici
Ik reed mijn paard terug naar een maanbeschenen grot
En vond daar mijn vastgeketende Andromeda
Vertaling Chawwa Wijnberg
De Vita die zo van het alleen-zijn hield, verafschuwde de eenzaamheid. Op een klem gescheurd papiertje dat ik in een van haar dagboeken vond, staat bijvoorbeeld: ‘I love to be alone but I hate to be lonely’ - een zin die ook herhaaldelijk in de brieven aan haar minnaressen is te lezen. Maar wie een afgelegen kasteel koopt en zich opsluit in een toren, kan eenzaamheid verwachten. Dat Vita die eenzaamheid tegelijkertijd haatte, had te maken met de reeds genoemde ambivalentie in haar karakter. Eén deel in haar verlangde naar rust, het andere deel zocht avontuur, opwinding en gevaar. Ze schreef dat laatste toe aan haar zigeunerbloed en noemde het een ‘vloek waar ze te zwak en te veel mee ingenomen was om mee af te reke- | |
| |
nen’. Het maakte haar onzeker en verlegen. In gezelschap stotterde ze en wist ze zich vaak geen raad. Toen ze een lezing moest geven voor de Royal Society of Literature, schreef ze na afloop aan Harold dat ze zich ‘gekwetst en verkracht’ voelde alsof ze ‘in het openbaar uitgekleed was’. Ze moest schrijven; het was de enige manier waarop ze zich kon uiten. Niet te kunnen schrijven was het ergste dat haar kon overkomen. Daarvan getuigt het briefje dat ze in 1953 naar Harold schreef:
Liefste, ik moet je gewoon nog even melden hoe gelukkig ik weer aan het schrijven ben. Het maakt dat het leven weerzin heeft. [...] Ik heb me zo ongelukkig gevoeld de afgelopen twee of driejaar, omdat ik niet in staat was te schrijven; echt bezorgd ben ik geweest, ik dacht dat het voorgoed voorbij was.[...] Het leven in een denkbeeldige wereld die zoveel echter lijkt dan de gewone wereld, houdt me op de been.
Die gewone wereld werd steeds moeizamer voor Vita. Haar gezondheid ging langzaam maar zeker achteruit en het werd noodzakelijk haar krachten zo gericht mogelijk te gebruiken. Na enkele jaren Sissinghurst woonde ze het gezamenlijke eten niet meer bij omdat dat vaak op het tijdstip plaatsvond waarop ze het best kon schrijven. De kokkin zorgde voor voldoende koude schotels in de koelkast, die Vita kon nuttigen wanneer ze maar wilde. Vaak was dat pas halverwege de nacht. Het grootste gedeelte van de dag werkte ze in haar turn en in de namiddag begon ze met schrijven. Ondanks haar verlangen naar rust en afzondering bleef ze zich zo nu en dan in muddles storten, die ze vervolgens weer verwerkte in haar poëzie. Alleen waren deze lang niet meer zo heftig als voorheen. Vita had haar wilde haren verloren, ze trok zich meer en meer terug en hield zich bijna alleen nog maar bezig met haar Sissinghurst, alwaar ze de tuinen aanlegde die nu zo beroemd zijn. Met de eenzaamheid nam ook haar onzekerheid toe. Naast het gevoel mislukt te zijn als hovenier en dichter bekroop haar ook de angst als moeder gefaald te hebben. Haar zonen, Ben en Nigel, begreep ze niet goed. Ze deelde het gezin op in groepjes: Harold en Nigel, de vrolijke en humoristische optimisten, en Ben en zijzelf, de teruggetrokken en verlegen Sackvilles. Maar naarmate Ben ouder werd, voelde ze zich ook bij hem steeds minder op haar gemak. Hij maakte haar verschrikkelijk verlegen door soms urenlang zonder een woord te zeggen voor zich uit te staren. Vita maakte de overige familieleden duidelijk dat:
| |
| |
ze niet meer met Ben alleen gelaten wilde worden, niet wetend hoe ze die ongemakkelijke stiltes op moest vangen. Het briefschrijven ging hen alle vier beter af dan praten - hoewel Vita's brieven aan haar zonen nogal geforceerd waren. Ze wist dat ze ‘niet zulke wijze en amusante brieven’ kon schrijven als Harold, maar dit maakte ze weer goed door haar openhartigheid. Het waren Harolds brieven die het zo gecompliceerde gezinsleven de luchtige toon gaven die het nodig had. Zo beantwoordde hij een ietwat verdrietig briefje van de toen negenjarige Nigel, die net een aanvaring met zijn moeder had gehad, als volgt:
Het is een goede regel altijd eerst iets te vragen voordat je iets verschrikkelijk gevaarlijks gaat doen. Dus als je zegt: ‘Mammie, mag ik proberen met mijn stelten op het dak van de broeikas te lopen?’ dan zal zij waarschijnlijk zeggen: ‘Maar natuurlijk, lieveling’, daar zij absoluut een ruimdenkende vrouw is. En als je zegt: ‘Mammie, mag ik een vuurtje stoken in mijn bed?’ zal ze weer zeggen: ‘Natuurlijk, Nigel.’ Het is alleen zo dat ze graag wil dat dit soort dingen van tevoren gevraagd worden.
In totaal werden er meer dan twaalfduizend brieven over en weer geschreven, waarvan tienduizend tussen Vita en Harold. Hun familie is een van de best gedocumenteerde, en alleen daarom al is het begrijpelijk dat er zoveel aandacht aan Vita is besteed. Maar louter gewaardeerd worden vanwege haar onconventionele karakter en haar vooruitstrevende ideeën over het huwelijk zou voor haar niet genoeg zijn: ze wilde erkenning als dichter. Niet slechts in The Oxford Garden Book of Verse, niet als ‘Lady Nicolson’ en niet als ‘vriendin van Virginia Woolf’. Dat het werk dat Vita heeft nagelaten van een ander niveau is als dat van Woolf staat buiten kijf, maar om met de woorden van de laatste te besluiten:
You're an odd mixture as a poet. I like you for being ‘outmoded’ and not caring a damn.
| |
| |
|
|