| |
| |
| |
KÄTHE KOLLWITZ, THE WIDOW I, 1922
| |
| |
| |
Joke J. Hermsen
A la guerre comme à la guerre
Hoe de nood de wet breekt in ‘Les liaisons dangereuses’ van Choderlos de Laclos
Overwinnen of sterven, dat is mijn leus.
Markiezin de Merteuil
Wraak, wraak en nog eens wraak. Daar lijkt het in de briefroman van Choderlos de Laclos, Les liaisons dangereuses uit 1782, allemaal om te gaan. Al vanaf de eerste brief die de Markiezin de Merteuil aan de Vicomte de Valmont schrijft, wordt de lezer de volgende les ingeprent: de liefde is een jacht- en machtsspel en als de buit door een ander wordt ingepikt, is er reden voor wraak.
Kom terug, mijn beste Vicomte, kom terug: wat doe je, wat kun je doen bij een oude tante die al haar bezittingen al vermaakt heeft? Vertrek onmiddellijk: ik heb je nodig. Ik heb een schitterend idee gekregen, en de uitvoering daarvan wil ik aan jou toevertrouwen. [...] Dit avontuur is een held waardig: je zult er zowel de liefde als de wraak mee dienen, en tenslotte zal het weer een schurkenstreek erbij zijn om in je memoires te vermelden.
Op het eerste gezicht lijkt er hier van een nogal luchthartige vorm van wraak sprake te zijn. De Markiezin wil zich wreken op een vorige minnaar, de Graaf de Gercourt, die haar ooit heeft verlaten voor een maîtresse van de Vicomte. De hoofdrolspelers in deze briefroman oefenen hun subtiele wraakacties voornamelijk uit als zij zich in hun amoureuze avontuurtjes gedwarsboomd voelen of menen door een van hun minnaars of minnaressen te zijn bedrogen. De wraak lijkt niet meer te betekenen dan een spelletje voor verveelde aristocraten, die niets beters te doen hebben dan het keer op keer verleiden en verkwanselen van bekoorlijke slachtoffers. Wat een verschil met dat andere zinnebeeld van de wraak in de westerse cultuur, de Kolchische koningsdochter Medea uit de tragedie van Euripides. Medea, die haar geliefde Jason heeft geholpen het Gulden Vlies te
| |
| |
veroveren - overigens een veelzeggende metafoor in deze tragische liefdesgeschiedenis - ziet zich genoodzaakt zich op hem te wreken omdat hij zich niet aan zijn plechtige belofte heeft gehouden haar te trouwen. Jason kiest de dochter van Kreon als bruid en verstoot Medea uit haar land. Alles waar Medea voor gestreden heeft, alles wat zij heeft liefgehad èn prijsgegeven, wordt in één klap door Jason verloochend en verraden. Dat was nog eens een reden voor wraak, meenden de Griekse toneelschrijvers, en aldus geschiedde. Medea stuurt, verzoening veinzend, haar beide zoons met in dodelijk gif gedrenkte geschenken naar Jasons aanstaande bruid en schoonvader, slaagt in haar opzet hen te doden en wreekt zich vervolgens nogmaals op hem door haar beide zonen te vermoorden. Dubbele wraak op Jason, of een uit moederliefde geboren angst dat haar zonen voor haar gifmoord zouden moeten boeten? Euripides laat het in het midden, maar dat doet niets af aan het verzengende gevoel van wraak dat aan het toneelstuk kleeft en dat de toeschouwer niet onberoerd laat. Wij gaan mee in de wraak, voelen ons solidair met Medea en delen zelfs haar hartverscheurende tweestrijd op het moment dat zij de hand slaat aan haar eigen vlees en bloed.
Hoe anders vergaat het ons bij het lezen van de wraakperikelen van het adellijke duo uit de roman van De Laclos. De immoraliteit van hun handelingen weet de moderne lezer nauwelijks tot verontwaardiging aan te zetten. We grinniken wat om hun met zoveel ernst beladen liefdesavontuurtjes en begrijpen eigenlijk niet goed wat er dan toch zo boeiend en prikkelend aan deze briefroman is dat de aandacht niet verslapt en wij bereid zijn tot de allerlaatste bladzijde mee te gaan. De wraak, die wij aanvankelijk alleen van haar lichtzinnige kant leren kennen, als een soort spelletje dat nu eenmaal gespeeld dient te worden, heeft echter een duistere keerzijde, die pas gaandeweg de roman duidelijk wordt en uiteindelijk zelfs tot de ondergang van beide protoganisten leidt. De wraak blijkt een subtiele uiting van de oorlog te zijn die tussen de Markiezin en de Vicomte, en over hun hoofden heen tussen de beide seksen woedt. Hun oorspronkelijke bondgenootschap zet zich langzamerhand om in een nietsontziende vijandschap en daarin schuilt het werkelijk ‘gevaarlijke’ van hun verhouding. Choderlos de Laclos (1741-1803), de generaal en maarschalk die deze magistrale roman even tussen de veldkampen door in Grenoble optekent, heeft een ware machtsstrijd tussen de seksen in scène gezet, waarbij de twee hoofdpersonen elkaar tot op de laatste snik bestrijden. Dat is de onderhuidse spanning die aan de ogenschijnlijk zo onbe- | |
| |
duidende roman zijn fascinerende werking verleent. Want het mag dan wel lijken alsof we hier slechts de brieven van twee decadente aristocraten lezen, in werkelijkheid wordt er een strijd op leven en dood opgevoerd. Een strijd die door de auteur tevens als het directe gevolg van een te stringent doorgevoerde wetenschappelijke esprit van de Verlichting wordt neergezet, waarin rationele observaties en kille analysen de boventoon voeren en het verwerven van kennis gelijk wordt gesteld met het verwerven van macht.
Waar gaat het in de roman nu allemaal om? De Markiezin wil aan het begin van de briefroman wraak nemen op hun gezamenlijke vijand de Graaf de Gercourt, die haar ooit zomaar aan de kant heeft durven te zetten. Hoewel de Vicomte niet onmiddellijk ingaat op haar verzoek - hij vindt het niet interessant genoeg - besluit hij uiteindelijk toch om haar opdracht uit te voeren. Hij zal de aanstaande bruid van de Graaf - de maagdelijke ‘rozeknop’ Cécile Volanges - reeds voor haar huwelijk tot bloeien verleiden, zodat De Gercourt, die volgens de Markiezin ‘zo'n belachelijk vooroordeel heeft wat betreft de ingetogenheid van blonde meisjes’, als ook omtrent hun verplichte opvoeding in het klooster, de risé van heel Parijs zal worden. Dat de Vicomte hiertoe besluit, komt omdat de moeder van het slachtoffer, Madame de Volanges, hem dwarsboomt in zijn plannen de begeerlijke, maar oh zo zedelijke Madame de Tourvel te verleiden, die vanwege haar kuisheid steeds meer een obscur objet du désir voor hem aan het worden is. De Markiezin, die aan het hoofd staat van dit weinig subtiele stratego van de wraak, lijkt ondanks haar ergernissen omtrent de Vicomte's motivatie haar zin te krijgen en wederom te zegevieren. De overwinning die zij denkt te behalen, gaat echter veel verder dan een persoonlijke wraakneming op een minnaar die haar heeft bedrogen. De geringste wraakoefening maakt voor haar deel uit van de oorlog die zij tegen het andere geslacht is begonnen. Een gevecht waarbij zij zich geen enkele nederlaag kan permitteren omdat zij dan ‘reddeloos verloren zou zijn’. Het zou in één klap haar met veel moeite en strijd verworven machtspositie aan diggelen slaan.
Het is overwinnen of sterven voor de Markiezin, en zij laat niet na dit telkens weer aan haar bond- en vechtgenoot te verklaren. Zoals bijvoorbeeld in de lange brief 81, die als de sleutelbrief van de hele roman gezien kan worden en waarin de Markiezin één voor één haar motieven voor haar persoonlijke oorlogsvoering uiteenzet. Hierin treedt ook het verschil
| |
| |
in wraak, of liever, in het motief voor de wraak bij beide partners in crime naar voren. Waar het de Vicomte eigenlijk alleen om zijn persoonlijke lustbeleving te doen is, daar vormt het lot en de positie van de vrouw de politieke drijfveer achter de wraak van de Markiezin. Zij wil en zal ‘haar sekse wreken’ omdat deze zo'n ongelijke positie in eroticis is toebedeeld en ook omdat zij voor haar doen en laten volledig op de genade van de man is aangewezen.
Stel dat een vrouw het ongeluk heeft dat zij het eerst het gewicht van haar ketenen voelt, hoeveel risico's brengt het voor haar dan niet mee wanneer ze tracht zich daarvan te bevrijden, of het ook maar waagt de druk wat te verlichten! [...] Zij is aan de genade of ongenade van haar vijand overgeleverd, en zij is reddeloos verloren wanneer hij een man is zonder edelmoedigheid; en hoe valt die van hem te verwachten, wanneer het een man toch nooit wordt kwalijk genomen als hij daarin tekortschiet?
Waar de mannen in liefdeszaken min of meer ongestraft hun gang kunnen gaan, daar lopen vrouwen, zodra er ook maar het minste gerucht over hen wordt verspreid, onmiddellijk het risico uit de sociale gemeenschap te worden gestoten. Waar de veroveringen van mannen hun reputatie alleen maar doen toenemen, kan een enkele misstap van vrouwen al genoeg zijn om alles te verliezen: hun goede naam en reputatie, hun sociale aanzien, hun bezit en familie.
Dat ongelijke sociale gegeven is de reden dat de Markiezin haar leven in dienst heeft gesteld van één enkel doel: vrijheid en macht verwerven om te doen en laten wat zij wil, zonder dat zij daarmee haar plaats in de samenleving hoeft op te geven.
Hiertoe bestudeert zij niet alleen op uiterst zorgvuldige wijze het gedrag van anderen en probeert zij geheimen te achterhalen die haar vroeg of laat van pas kunnen komen, maar ook verdiept zij zich in de morele en filosofische geschriften van haar tijd die haar zekerheid kunnen verschaffen ‘omtrent wat men kon doen, wat men behoorde te denken en wat men moest schijnen’. De Markiezin heeft zich de nauwkeurig observerende esprit van de Verlichting geheel eigen gemaakt. Op genadeloze wijze bestudeert zij tot in de kleinste details het reilen en zeilen van anderen, puur en alleen om macht over hen te verkrijgen en zichzelf onaantastbaar te maken.
| |
| |
Ik heb ontdekt dat er niemand is die geen geheim met zich meedraagt dat hij voor niets ter wereld onthuld wil zien: een waarheid die naar het schijnt in de oudheid beter bekend was dan bij ons, en waarvan het verhaal van Simson misschien slechts een zinrijke gelijkenis is. Als een tweede Delila heb ik altijd mijn macht aangewend om achter dat belangrijke geheim te komen. Van hoevelen van onze moderne Simsons houd ik de haardos niet onder mijn schaar!
Kennis betekent macht voor de Markiezin en van jongs af aan heeft zij er alles voor opgeofferd om die te verkrijgen. Als de Vicomte nog meent dat hij haar kan vergelijken met die ‘onberaden vrouwen, die niet in staat zijn hun toekomstige vijand in hun minnaar van het ogenblik te zien’, dan heeft hij het grondig mis. ‘Alleen in mijn hoofd woelden de gedachten; het kwam niet in me op te willen genieten, ik wilde weten; het verlangen om op de hoogte te zijn bracht me vanzelf de middelen.’ Het is miet name deze passage die door veel van De Laclos' exegeten als een afrekening met de esprit van de Verlichting wordt gezien. Het primaat van de ratio zou het hart hebben gedood en van de mensen immorele en liefdeloze monsters hebben gemaakt. Hoewel het naar mijn idee nog maar de vraag is of de Markiezin van enige hartstocht of compassie is gespeend, is het wel opmerkelijk dat De Laclos als prototype van die verlichte geest nu net een vrouw heeft gekozen, en dat zij al haar kennis vervolgens ook nog inzet om zich juist op het andere geslacht te wreken.
Een tweede, niet onbelangrijke wijziging die De Laclos aanbrengt, is dat al deze kennis bij de Markiezin niet tot iets als dè Waarheid heeft geleid, zoals de meeste verlichte philosophes wilden, maar dat deze louter en alleen de schijn als resultaat heeft. Zij is immers niet zoals zij zich voordoet, maar zij zet haar kennis in om zich zo goed mogelijk te kunnen versluieren. De Markiezin is ogenschijnlijk een exemplarisch voorbeeld van achttiende-eeuwse deugd en zedelijkheid geworden, waarachter echter een wereld van immoraliteit, misbruik van macht alsmede een erotische en sociale autonomie schuilgaan, die geen van haar klassegenoten ook maar bij haar zouden durven vermoeden. Elk van haar sluiers is nodig geweest voor het verkrijgen van de vrijheid ‘te worden die zij is’ en wie ook maar probeert er één van op te lichten, stuit simpelweg op een volgende sluier en zo tot in het oneindige. De Markiezin is geen produkt van de achttiende-eeuwse samenleving die vrouwen in onwetendheid, onmondigheid, kuisheid en
| |
| |
afzondering gevangen hield, maar zij is, zoals zij zelf stelt, haar eigen produkt geworden:
Heb je ooit gezien dat ik afweek van de regels die ik mezelf heb gesteld, of dat ik ontrouw was aan mijn beginselen? Ze zijn de vrucht van diep nadenken; ik heb ze zelf gecreeerd, en ik mag gerust zeggen dat ik mijn eigen schepping ben.
Het zijn nietzscheaanse uitdrukkingen, die hier in deze laat achttiende-eeuwse roman opduiken. Zoals de affirmatieve vrouw bij Nietzsche - degene die zichzelf en het leven in al haar verschillende gedaantes weet te bevestigen - is ook de Markiezin niet van plan de vele sluiers die voor haar hangen, op te tillen en zichzelf bloot te geven. Zij wil de schijn omdat zij weet dat er achter haar sluiers geen waarheid, maar ook geen vrijheid ligt. Wat is haar aan de waarheid gelegen? De waarheid kan haar alleen maar gevangenschap brengen. Wat zij wel wil, is de schijn, de leugen en de schoonheid, en daarmee is zij als de kunstenaar die van de illusie houdt en de schijn boven de waarheid verkiest. Zonder dat iemand er erg in heeft, heeft zij bovendien de rolverdeling van Eros omgekeerd. Niet langer hebben de mannen de touwtjes in handen, maar bepaalt zij wat er waar, hoe en met wie gebeurt. Niet langer is het de heer des huizes die uit zijn harem een slachtoffer kiest, maar is het de Markiezin die voortaan de rode lantaarn bij één van haar ‘onttroonde tirannen’ aansteekt.
Als de Vicomte, die de Markiezin op een gegeven moment wil waarschuwen voor een gevaarlijk heerschap, dit nog altijd niet begrepen heeft, wil zij het best nog eenmaal voor hem uit de doeken doen:
Als je niettemin hebt gezien hoe ik, gebeurtenissen en meningen naar mijn hand zettend, van die geduchte mannen een speelbal voor mijn grillen of mijn invallen heb gemaakt; hoe ik daarbij sommigen de wil en anderen de macht om mij kwaad te doen heb ontnomen; als ik in staat ben geweest die onttroonde tirannen die mijn slaven zijn geworden beurtelings tot mijn trouwe volgelingen te maken of ze wel van mij af te stoten, al naar het mij beliefde; als bij die vele wisselingen mijn goede naam onaangetast is gebleven, ben je dan niet tot de slotsom gekomen dat ik geboren ben tot het wreken van mijn sekse en het beheersen van de jouwe, en dat ik daartoe de middelen heb weten uit te vinden, die voor mij onbekend waren?
| |
| |
Nog waant de Markiezin zich de zegevierende generaal, die zich door de vijand geen angst meer laat inboezemen en zeker niet voor hem op de vlucht zal slaan. Nog is zij zeker van haar zaak:
Wil jij beweren dat ik mij zoveel moeite zou geven, om er dan niet de vruchten van te plukken; dat ik, na mezelf met hard werken zo ver boven andere vrouwen te hebben verheven, er genoegen mee zou kunnen nemen me te gedragen als zij, en heen en weer kruipen tussen onvoorzichtigheid en vrees; en vooral dat ik bang zou kunnen zijn voor een man, dat ik alleen nog maar mijn heil zou zien in de vlucht? Nee, Vicomte, nooit. Het is overwinnen of sterven.
De heroïsche positie van de Markiezin wordt in dezelfde brief echter door één enkel zinnetje aan het wankelen gebracht. Zij bekent dat er in haar hele leven misschien één persoon is geweest die haar voor een moment de baas was omdat zij voor deze man een werkelijke verliefdheid heeft gevoeld.
Die persoon, en het verbaast ons niet echt, is uitgerekend de Vicomte zelf. Het zal dat laatste spoortje van afhankelijkheid zijn die haar met veel moeite verworven soevereniteit in steeds sterkere mate zal gaan bedreigen. Hoewel zij tevreden mag zijn over het slagen van hun kleine wraakoefening - het lukt de Vicomte boven verwachting goed om de jonge Cécile de beginselen van de liefde bij te brengen - weet de Markiezin haar woede en jaloezie over de passie en de liefde van de Vicomte voor Madame de Tourvel steeds slechter te verhullen. Hij spaart haar dan ook niet in zijn lyrische beschrijvingen van zijn minnares; hij is verliefd geworden op een manier ‘die hij nog nooit eerder gevoeld heeft’. Hoezo nooit eerder? De Markiezin was toch de koningin van zijn hart? Zij was toch de enige ware, zoals hij dat ook voor haar was? Niets blijkt minder waar. Keer op keer krijgt Madame de Tourvel de exclusiviteit van zijn gevoelens van ware liefde en de Markiezin voelt de concurrerende positie waarin de Vicomte haar brengt, haarscherp aan. Dat nu betekent het einde van hun quasi bondgenootschap en het daadwerkelijke uitbreken van de altijd al in potentie aanwezige oorlog tussen beiden. De Markiezin weigert hem zijn ‘beloning’ voor zijn geslaagde wraakactie uit te keren, dat wil zeggen, om één nacht met haar door te brengen, omdat zij zich van haar eerste plaats als minnares beroofd ziet:
| |
| |
Ik heb mij misschien wel eens verbeeld in mijn eentje een hele harem te kunnen vervangen; maar ik heb er nooit voor gevoeld deel van een harem uit te maken. Ik dacht dat jij dat wist. Ik zou nu als een nederige slavin mijn beurt moeten afwachten voor de verheven gunsten van uwe Hoogheid? Stel je voor? Wanneer je je een ogenblik zult willen onttrekken aan de ongekende bekoring die je alleen bij de aanbiddelijke, hemelse mevrouw de Tourvel hebt gevoeld, dan zul je tot mij afdalen om je genoegens te zoeken, minder intens welliswaar, maar vrijblijvend!
De vet gedrukte woorden - letterlijke citaten uit Valmonts brieven - zijn de ware doorn in het oog van de Markiezin. Zij zal met een tweede plaats geen genoegen nemen en zal van de Vicomte eisen zijn ‘grote liefde’ te beëindigen. Pas daarna mag hij zijn ‘beloning’ komen ophalen.
De Vicomte, die zelf nauwelijks raad weet met zijn gevoelens voor Madame de Tourvel, besluit hieraan - en met ongekende wreedheid - gehoor te geven. Hij beledigt en beschimpt de radeloze Madame de Tourvel en verlaat haar in een handomdraai. De Vicomte eist nu zijn beloning nog heftiger op als daarvoor, en meent op zijn beurt ook van de Markiezin te mogen verlangen dat zij haar minnaar voor hem opgeeft. Zij antwoordt hem koeltjes:
Weetje waarom ik nooit hertrouwd ben? Uitsluitend omdat ik niet wilde dat iemand het recht zou hebben aanmerkingen te maken op mijn doen en laten. Het was zelfs niet omdat ik bang was niet meer mijn eigen zin te kunnen doen, want dat zou ik toch wel gedaan hebben, maar het zou mij gehinderd hebben dat iemand ook maar het recht had zich daarover te beklagen. Om kort te gaan, ik wilde enkel bedriegen voor mijn plezier en niet uit noodzaak.
De Markiezin stoort zich niet alleen aan de ‘echtgenootachtige’ brieven van de Vicomte, die haar ineens meent te kunnen sommeren om haar minnaar weg te zenden. Wat haar veel dieper raakt, is het gemak waarmee hij, zonder enige vorm van protest, haar heeft gehoorzaamd. Zonder zich 92 ook maar een moment te bedenken heeft hij Madame de Tourvel aan de kant gezet en is daar bovendien nog vreselijk trots op ook. Nu begrijpt de Markiezin hoezeer zij bij hem op haar hoede moet zijn:
| |
| |
Is de ene vrouw welbeschouwd niet evenveel waard als de andere voor jou? Zelfs een vrouw die mooi en gevoelig was, en alleen voor jou leefde, die misschien stierf van liefde en hartzeer, werd niettemin opgeofferd voor het eerste het beste idee dat je in je hoofd kreeg, omdat je er niet tegen kon dat er een beetje de draak met je werd gestoken; en dan wil jij dat anderen zich enige dwang opleggen?
Wat Madame de Tourvel is overkomen, had haarzelf evengoed kunnen gebeuren. Haar jaloezie maakt plaats voor woede; de Markiezin zal ook het van liefdesverdriet wegkwijnende lichaam van Madame de Tourvel wreken: hij hoeft nu nog minder op zijn beloning te rekenen.
De Vicomte reageert razend. Zijn geduld is lang genoeg beproefd en hij voelt hoe hij met open ogen in de valkuil die de Markiezin voor hem heeft gegraven, is gelopen. Niet alleen is hij zijn minnares kwijt, hij ziet ook de andere buit waar hij recht op meent te hebben door zijn vingers glippen. Hij beseft maar al te goed dat hij zware verliezen heeft geleden, dat zijn stellingen danig verzwakt zijn en dat alleen de aanval hem nu nog kan redden. Hij besluit haar expliciet voor de keuze te stellen: vrede of oorlog.
Het is evenmin belachelijk om tegen je te herhalen dat ik van vandaag af of je minnaar of je vijand ben. Je moet beseffen dat ik je niet uit deze nauwe hoek waar ik je in gedreven heb, kan laten ontkomen, zonder de kans zelf beetgenomen te worden. De geringste tegenwerking van jouw kant zal door mij als een regelrechte oorlogsverklaring opgevat worden; je ziet dat het antwoord dat ik van je vraag geen lange offraaie tirades vereist. Een paar woorden zijn voldoende
Wat de Vicomte echter vergeet, wat hij steeds vergeten heeft, is dat het voor de Markiezin altijd al oorlog was. Voor haar geldt slechts één lijfspreuk: à la guerre comme à la guerre; de nood van het vrouwelijke bestaan breekt de wet van de patriarchale orde. Zij is tot geen enkele onderhandeling of afweging van rechten en plichten bereid. Voor haar is het slechts van belang om deze oorlog, die zij in haar eentje namens haar hele sekse voert, te winnen. Daarom zijn de zorgen van de Vicomte over lange tirades van haar kant volstrekt overbodig. De Markiezin volstaat met antwoorden door zijn dreigbrief terug te sturen en deze onderaan met louter drie woorden te ondertekenen: ‘Nu dan! Oorlog.’
| |
| |
Vanaf dat moment raken de gebeurtenissen in een stroomversnelling. Het duurt niet lang of de beide meesters in de wraak hebben elkaar wederzijds het graf in geholpen.
De wijze waarop dat gebeurt, als ook de sociale gevolgen en morele oordelen over hun handelen, vragen echter om enig commentaar. De Markiezin zorgt ervoor dat Danceney, de verloofde van de jonge Cécile, op de hoogte wordt gesteld van de verleidingssuccessen van de Vicomte. Danceney daagt hem uit voor een duel en wint tegen eigen verwachting in. Vlak voordat de Vicomte zijn laatste adem uitblaast, neemt hij op zijn beurt wraak door de brieven van de Markiezin aan Danceney te overhandigen, met de opdracht ze openbaar te maken. Hiermee overschrijdt hij echter de grens van hun ‘spel’; met de brieven hebben ze elkaar macht gegeven en de mogelijkheid van wraak in eikaars schoot geworpen. De brieven, de materialiteit ervan, maakt hun ware lotsverbondenheid uit. Waar de Markiezin zich in zekere zin nog aan de regels van het spel houdt, daar worden deze door de Vicomte definitief geschonden. Vervolgens stuurt hij Danceney naar het sterfbed van Madame de Tourvel om haar zijn spijt te betuigen. Vlak voor het laatste oordeel probeert hij met deze daad zijn eigen lot nog enigszins gunstig te beïnvloeden. Tot aan zijn dood is hij in staat geweest alles te verloochenen als hij er zelf maar beter op werd. Oog in oog met de dood doet hij dit andermaal, maar nu vanuit een wanhopige poging zijn eer te redden. Opmerkelijk is dat hij hiermee voor de lezer, en zeker ook voor de toeschouwer van de film waarin deze spijtoptant-scène nog veel sterker wordt aangezet, toch nog enig moreel aanzien verkrijgt.
Hoe anders vergaat het de Markiezin! Na de openbaarmaking van de brieven wijzen alle beschuldigende vingers enkel en alleen haar richting uit. Met geen woord wordt er gerept over het minstens zo immorele gedrag van de Vicomte. Opvallend is dat het vooral de beruchte brief 81 is, waarin de Markiezin zich over het lot van de vrouw beklaagt, die zoveel kwaad bloed zet onder de adellijke gelederen. Niet de, moreel gezien, toch veel schandelijker aanzetten tot het verleiden van de jonge Cécile, maar de brief waarin zij voor haar daden een min of meer politieke rechtvaardiging geeft. Maar het is natuurlijk ook de brief waarin op schrikbarende wijze de keerzijde van de verlichte esprit wordt getoond, waarin duidelijk wordt hoe studie en observatie niet tot de waarheid leiden maar tot schijn, en hoe kennis keer op keer wordt aangewend om macht over anderen te verkrijgen. Door de publikatie van de brieven van de Markie- | |
| |
zin worden één voor één haar sluiers opgetild en het geschokte publiek kan gruwend de duistere afgrond van haar ziel instaren. Een afgrond dieaan de vooravond van de Franse revolutie - niet alleen de voorbode is van de val van de Markiezin, maar tevens die van de gehele Franse natie. Het is de onthutste moeder van Cécile die ons uiteindelijk informeert over de tragische lotgevallen van de Markiezin:
Ik had wel gelijk met te zeggen dat het voor haar misschien een geluk zou zijn geweest als zij aan de pokken gestorven was. Zij is er doorheen gekomen, dat is waar, maar haar gezicht is afschuwelijk verminkt; en vooral, zij heeft er ook een oog door verloren, U begrijpt wel dat ik haar niet heb weergezien, maar er is mij verteld dat zij werkelijk afzichtelijk is.
Niet alleen verliest de Markiezin haar schoonheid en scherpe gezichtsvermogen - haar belangrijkste wapens in de strijd - tevens is zij al haar bezit en kapitaal kwijtgeraakt. Door de vele geruchten heeft zij een proces over haar erfrechten verloren en is zij bankroet verklaard: ‘Zodra zij het bericht ontving, heeft zij, hoewel nog ziek, haar maatregelen getroffen en is in de nacht vertrokken met de postkoets. Haar bedienden wilden niet met haar meegaan. Men gelooft dat zij naar Holland is vertrokken.’
Madame de Volanges heeft zeker gelijk door te stellen dat de Markiezin beter aan de pokken had kunnen bezwijken, maar zelfs dat is haar niet vergund. Zij is in feite al gestorven. Al haar aanzien, schoonheid, macht en geld heeft zij verloren, maar toch moet zij in schande nog verder leven. Een grotere straf had haar niet kunnen treffen: het niet mogen, het niet kunnen sterven. In plaats van de door zijn spijtbetuiging en ‘edele’ dood praktisch van blaam gezuiverde Vicomte, moet de Markiezin op aarde leven als in de hel. Is dit een morele vingerwijzing van de auteur? Velt De Laclos hier een oordeel gelijk dat van zijn meeste tijdgenoten? Misschien. Evengoed is het denkbaar dat De Laclos, juist vanwege deze onrechtvaardigheid ten aanzien van de vrouwelijke helft van het beroemde paar, de waarde en betekenis van brief 81, en dan met name wat betreft de ongelijke positie van beide seksen, ook aan het einde van zijn roman nog heeft willen benadrukken. Of de Markiezin inderdaad een goed onderkomen heeft gevonden in Holland, zoals Hella Haasse in een van haar romans suggereert, is dan ook betwijfelbaar. Het zogenaamde naschrift van de auteur doet het ergste vermoeden:
| |
| |
Wij kunnen op dit ogenblik de lezer niet bekend maken met de rampzalige gebeurtenissen die de maat van Madame de Merteuils ongelukken, of van haar straf vol maakten. Misschien zal het ons eenmaal vergund zijn dit werk te voltooien; maar wij kunnen hieromtrent geen enkele verplichting op ons nemen: en wanneer dit wel zo was, dan zouden wij toch nog menen eerst te rade te moeten gaan bij het publiek, dat niet dezelfde redenen heeft als wij om belang te stellen in deze lectuur.
En in dat laatste zou de auteur wel eens heel erg gelijk kunnen hebben. Het achttiende-eeuwse publiek wilde zich en masse wreken op de Markiezin, die het niet alleen had gewaagd de fundamenten van hun samenleving aan te tasten, maar ook de verderfelijke, smeulende onderlaag ervan bloot te leggen. Dat het met haar nog slechter afloopt dan met de Vicomte hoeft dan ook niet alleen als een geste naar het publiek gelezen te worden, maar kan ook als een soort j'accuse van de auteur aan datzelfde verlichte publiek uitgelegd worden. Want hoe we het ook wenden of keren, het blijft een feit dat de Markiezin, in tegenstelling tot de Vicomte, wel degelijk een reden, een grond voor haar wraak had. Haar streven naar wraak was een streven om het leed, het onrecht of de hoon haar sekse aangedaan, te vergelden. Daarnaast steekt de Vicomte maar magertjes af. Waar de Markiezin met de tragische dimensie van een Medea uit de roman verrijst, daar blijft hij de libertijnse losbol, die puur en alleen uit eigenbelang heeft gehandeld. Ondanks al haar ‘lessen in onbetamelijkheid’ kunnen wij daarom toch meer sympathie voor de Markiezin opbrengen dan voor de Vicomte. Dat komt niet alleen omdat de stijl van haar brieven in kracht en subtiliteit onovertoffen zijn, maar ook omdat wij begrijpen dat de door haar gevoerde oorlog er in feite op gericht was om de ketens van zichzelf en van haar sekse af te werpen. En daarmee heeft de Markiezin, hoezeer de schijn haar ook tegenzit, toch ook het lot van de koningsdochter uit Kolchie gewroken.
| |
| |
|
|