Lust en Gratie. Jaargang 12
(1995-1996)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Proza | |
[pagina 25]
| |
Chris Keulemans
| |
[pagina 26]
| |
genwater zijn opgegroeid en nu in de rij staan voor een kraan, uren doorbrengend in een dof geschuifel, omringd door anderen die aan water nooit tijd hoefden te besteden, totdat het hun beurt is de jerrycans te vullen en met pijnlijk uitgerekte armspieren de weg naar huis af te leggen. God weet of je het dan nog kan opbrengen aan iets in het bijzonder te denken, of dat het alleen nog de hopeloos oninteressante muizenissen zijn over water, vuur, voedsel - al die dingen die er in een stad zouden horen te zijn zonder bevochten te moeten worden. Ze ligt te midden van haar jerrycans; straks zal iemand het wel wagen haar naar een beschutte plek te slepen, haar naam en adres te achterhalen en misschien ook wel die jerrycans te bezorgen bij haar nabestaanden, gesteld dat ze nabestaanden heeft. De cameraman zal een oude vriend van de regisseuse zijn, iemand die zij vertrouwt en kan vragen zo'n opdracht geduldig, koelbloedig uit te voeren omdat hij begrijpt waar het haar om te doen is. Misschien verdient hij er iets mee; de Italiaanse producenten hebben vermoedelijk subsidie in de wacht gesleept. Hij heeft zijn werk professioneel gedaan: lichtval en kadrering wekken niet de indruk dat hij een van die elektriciens of architecten is die zichzelf bij het uitbreken van de oorlog leerden hoe je een videocamera hanteert, omdat zij het gevoel hadden dat de verwoesting moest worden vastgelegd voor een onbestemd later. Hij is eerder een van die vakmensen die zich, in de uren dat hij geen water haalt of hout hakt, aan buitenlandse organisaties verhuurt om hen de reis van een eigen cameraman te besparen en zelf een maandloon in harde valuta te verdienen. Toch kan dit nooit zijn waarvoor hij destijds is opgeleid: het filmen van de straathoeken die hem zo vertrouwd zijn dat hij ze lange tijd niet eens meer bewust opmerkte, tot aan de dag dat hij er zijn lens op moest richten in afwachting van de eerste die er de dood zou vinden. De regisseuse heeft verdriet; eerder verdriet dan woede. Ze heeft, commentaarloos, begrafenissen gefilmd. Doden en rouwenden van elke religieuze achtergrond. Zelf heeft ze ook iemand verloren: ze laat de grafsteen zien van iemand met haar achternaam. Het afstotelijke, tragische van deze film is dat ze het lot van de stad bezegelt, alsof het al voorbij is en haar film een laatste getuigenis zal blijven. Ze heeft misschien haar verdriet te lijf willen gaan door het verlorene tot kunst te verheffen, het enige antwoord dat zij wist. Zij heeft het onverdraaglijke in beeld willen brengen, waarmee zij stileert wat ze zelf wil uitdrukken. Maar aan het onverdraaglijke zelf verandert daarmee niets. Daar valt geen afscheid van te nemen. | |
[pagina 27]
| |
En die Italiaanse? Met haar identificeer ik mij natuurlijk omdat ik ook twee keer die stad heb bezocht en verlaten, beladen met pakketjes en enveloppen, spullen van onschatbare waarde voor een paar mensen die zelf die schamele paar honderd kilometer niet mogen afleggen. Later, op die ver weg gelegen dag dat de stadsbewoners zich voor het eerst weer onbeschut de heuvels in zullen wagen, zal zij kunnen zeggen dat dit haar bijdrage was, het dragen van drie filmblikken op haar lichaam. Ik voel bijna haar misselijkheid, het kokhalzen. Datje niets anders hebt gedaan, dat het alleen die filmblikken zijn geweest, dat je daarvoor hun dank moet ondergaan. Alleen die kleine daden blijven over, niets van de veel belangrijker, ingrijpender ervaring die je zelf ook bent kwijtgeraakt, die niet meekwam door de controle op het vliegveld: het ijskoude, verlammende besef op die straathoeken en kruispunten in het vizier te lopen, teruggebracht te zijn tot niets, tot een flodderige gedaante die het niet eens waard was erop te schieten; ontdaan van verleden en toekomst, in niets van die andere bewegende schaduwen te onderscheiden. De directrice van het filmfestival is van een ander slag. Die heeft in de film een zekere kwaliteit herkend. Daarmee alleen al bewijst zij de distantie waarmee zij kijkt. Eerzame distantie: ongetwijfeld speelt in haar beslissing ook een andere stem mee, de stem van het verantwoordelijkheidsgevoel, die zegt dat het tot haar taken behoort om het publiek steeds opnieuw deze beelden voor te schotelen. Waarna zij zichzelf weer op de volgende film concentreert, op de volgende beelden, want dat is haar werk: de kijker ermee achterlaten. Het is een misdaad dat films als deze nog altijd op festivals worden getoond, en zelfs aan de televisie verkocht. Dat vrouwen die drie jaar geleden nog onschuldig voor de Italiaanse omroep werkten, nu deze beelden naar buiten smokkelen. Dat filmmakers zich geroepen voelen de doden op een kruispunt te registreren, en daartoe cameramannen hele dagen achter een stenen muur posteren. Dat vrouwelijke stadsbewoners hun leven riskeren om een grijze plastic jerrycan met water te vullen. Dat ergens daarboven in die heuvels, op hetzelfde moment dat ik de afstandsbediening pak om de band terug te spoelen, nog altijd de moordenaars met varkenskoppen loenzend door het vizier loeren, de vinger aan de trekker, turend naar de schichtige figuurtjes die zich daar beneden over het onschuldige kruispunt haasten. |
|