namen worden nog wel eens genoemd, maar hun werk wordt weggeschreven.
Het rapport is op zichzelf genomen niet erg spannend: het staat bol van de cijfers, staatjes en opsommingen. Zo eenduidig als het cijfermateriaal, zo divers de reacties. De Groene Amsterdammer gebruikt het enthousiast als promotiemateriaal, Diny Schouten raakt erdoor geïrriteerd, Jessica Durlacher vindt de aandacht in de dag- en weekbladen ‘reden tot vreugde’, terwijl H. Brandt Corstius in NRC/Handelsblad van een ‘schandaal’ spreekt.
‘Wie op de hoogte wil blijven van vrou-wenliteratuur, moet zich abonneren op De Groene Amsterdammer’ [De Groene Amsterdammer, 12 januari 1994]. Met deze slogan uit de reclamemebranch zet Erika Mannink de toon voor haar bespreking. Ondanks dat het begrip ‘vrouwenliteratuur’ niet aan de orde is - het is zoals Diny Schouten zegt een ‘linguïstisch monstrum’ - is die zelfpromotie niet geheel onterecht. De Groene Amsterdammer besteedt inderdaad relatief veel aandacht aan het werk van vrouwelijke auteurs.
Naast De Groene Amsterdammer blijkt ook NRC/Handelsblad de schrijfsters relatief goed te volgen en deze krant ziet hierin eveneens aanleiding de cijfers onder de aandacht te brengen. Het is kennelijk belangrijk om bevestigd te krijgen dat je het ‘goed’ doet. Hugo Brandt Corstius zegt dat ook zonder omhaal: omdat in de NRC meer dan in andere bladen literaire artikelen door vrouwen worden geschreven ‘leest u er hier uitgebreid over’ [NRC/Handelsblad, 18 februari 1994]. Het aantal recensies over boeken van schrijfsters is in de NRC ‘keurig het gemiddelde’.
Brandt Corstius plaatst de uitkomsten van de inventarisatie in het kader van discriminatie. In de huidige situatie waarin de vrouw ‘voor een deel nog steeds’ wordt gediscrimineerd, moet verandering komen, zegt hij. Er is echter één gebied waar discriminatie moet blijven bestaan: de literatuur. De literatuur moet een vrijplaats blijven ‘zoals onze hersenen een vrijplaats horen te zijn’. Hij stelt dat in de literatuur de zogenaamd kansarmen in feite de kansrijken zijn, omdat zij degenen zijn die kunnen verrassen.
Dat een derde van de boeken van schrijfsters wordt besproken in een kwart van de recensies, is op zichzelf geen discriminerende praktijk, maar redeneert Brandt Corstius verder, gezien hun populariteit zouden schrijfsters ‘de helft van het aantal gerecenseerden moeten zijn, maar het is slechts 23%. Dat is het schandaal.’ Wie zegt dat? Het is onzin om populariteit als