Lust en Gratie. Jaargang 11
(1994-1995)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Petra Ganglbauer
| |
[pagina 70]
| |
Om haar duidelijk af te zetten tegen de dominante mannelijke literatuur zou ik deze literaire methode vooralsnog een vrouwelijke willen noemen, hoewel ik de term graag voor een minder polariserende zou willen inruilen. Zo moet ook het begrip ‘vrouwelijke schrijfwijze’ of ‘vrouwelijkheid als literaire methode’ niet in die zin worden opgevat dat louter en alleen vrouwen zich van deze manier zullen of kunnen bedienen. Wat ermee wordt bedoeld, is een nieuwe manier van kijken, een andere literaire werkwijze, die zich open en flexibel opstelt en streeft naar een taalsysteem dat ‘de veranderingen en gedaanteverwisselingen in het leven tolereert. Het overgeërfde taalsysteem sluit zich hermetisch af voor ingrepen van buitenaf, omdat het zijn perspectief en macht niet wil verliezen en niet wil worden beoordeeld op grond van criteria van buitenstaanders. Maar juist door deze geslotenheid krijgt de traditionele taal iets transparants, iets dat volgens vaststaande regels functioneert en gaat wankelen zodra je de regels laat varen.’Ga naar eind4 We moeten echter die gevaarlijke polarisering vermijden die slechts tegenstellingen creëert: het ene binnen, het andere buiten. Het ene leegte, het andere volheid. Het ene vrouwelijk, het andere mannelijk. Et cetera. Ik zou mijn blik veel liever richten op het soort literaire arbeid - of, liever gezegd, ik zou willen dat die literaire arbeid haar blik op mij richtte, of, nog beter, dat we wederzijds de blikken op elkaar richten - die de tegenstelling tussen aan- en afwezigheid achter zich heeft gelaten, die de patriarchale vormen en methoden van de zelfvervreemding probeert te overwinnen, of, nog liever, overwonnen heeft. Zo'n uitdrukkingsmogelijkheid zou alle fixaties en standpunten voorbij moeten zijn en, bovenal, niet moeten streven naar afgerondheid! Wie naar de werkelijkheid kijkt, streeft er onwillekeurig naar het waargenomene een vaste vorm te geven, ieder ding tot een afronding te brengen. Dergelijke fixaties betekenen echter dat alles wordt stilgelegd, ze betekenen onbeweeglijkheid, dood, maar een dood zonder dat er nog een blik naar buiten kan worden geworpen. Laten we ons toch verschrijven, en: laten we ons verschrijven bij het fragmentarische, het nog nooit geprobeerde, het onaffe, bij dat wat werkelijkheid zou kunnen zijn als je er naar kijkt als door een sleutelgat, met een geïsoleerde maar daardoor des te scherpere blik. Laten we het moment van spanning zoeken in het ongeordende, onvolledige, fragmentarische, onaffe, in de overgang van aan- naar | |
[pagina 71]
| |
afwezigheid, van licht naar donker, van herfst naar winter, van het afzonderlijke naar het geheel, van het ene ogenblik naar het andere. In deze slingerbeweging is weliswaar iets dat zich niet laat vastleggen omdat het niet kan worden vastgehouden, maar dat ons toch vertrouwd zou kunnen zijn! Laten wij de bewegingen van de overgang schrijven, beschrijven en herschrijven, laten wij het verhaal schrijven dat op niets kan uitlopen omdat het nog niet afgelopen is.... ‘Het was een verhaal en hoe poëtisch het zich ook op papier liet zetten, het liep op niets uit. Hoe makkelijk schrijft zich dat.’Ga naar eind5. Laten we de overgeërfde patronen van vrouwelijkeid en vrouwbeelden, de pogingen om te schrijven in door mannen bedachte genres, achter ons laten om die uitdrukkingsmogelijkheden speelruimte te geven, waarvoor in de literatuurgeschiedenis nog geen voorbeelden zijn, omdat ze net zomin een geschiedenis hebben als wij. Terwijl het overgeleverde hiërarchische taalsysteem de schijn wekt dat het uit louter substantie bestaat - althans zo is het door hen die het hebben geschapen overeenkomstig opgevat- zou de vrouwelijke schrijfwijze niet moeten streven naar volmaakte vormen, naar algemene geldigheid. Ze zou zich beter kunnen afficheren als verward, tijdloos, onvolmaakt! Ik weet het, ik werp toch weer tegenstellingen op, maar ondanks alle pogingen ze te overwinnen blijkt het nog steeds noodzakelijk om van tegenstellingen te spreken. Ik zou hier willen spreken van een prioriteit van het ontstaan. Wellicht dat we de vrouwelijke schrijfwijze moeten zien als het ontstaan zelf, als het rijk van de overgangen. Wie dit als uitgangspunt neemt, zal radicaal breken met het archimedische standpunt van de waarnemer en niet ‘zijn blik op de dingen werpen om er zijn ordeningsprincipes, zijn macht aan op te leggen’.Ga naar eind6. Het gaat erom dat wij ons in de maalstroom begeven. Daarna zullen wij, noch de wereld noch de literatuur, dezelfden zijn als voorheen: ‘Een geëmancipeerde, vrouwelijke schrijfwijze moet de complexiteit van de binnen- en buitenwereld, van subject en object de baas kunnen worden. Dit bedoel ik niet in de zin van een plat dualisme, maar in die zin dat het niet langer de waarnemer is die spreekt en schrijft, maar integendeel het ding zelf, dat wil zeggen: de wereld zelf. Dit moet zelfs zo ver gaan dat het schrijvende individu de waarnemerspost zichtbaar verlaat om zelf deel uit te maken van het beschrevene zodat het daarvoor kan spreken. Het door de traditionele taalpatronen al voldoende gevoede antropocentrisme leidt er immers alleen | |
[pagina 72]
| |
maar toe dat “ieder ding in zijn concreetheid en directheid gedood en veruiterlijkt” wordt, “doordat het naar een gebied wordt getransponeert waar het zelf niet meer is”. Daarmee wordt het beschrevene in een keurslijf gedwongen waarvan de grenzen worden bepaald door het perspectief en de opvattingen van de waarnemer. Van een revolutionaire, een andere schrijfwijze verwacht ik dat ze probeert de dingen evenveel ruimte te geven als de dingen haar ruimte geven. Een dergelijke schrijfwijze zal pogen werkelijkheid en taal te laten samenvallen, zijzelf wordt coïncidentie, wordt operatie en uiteindelijk werkelijkheid. De mobiele en tegelijk flexibele uit- en afwisseling van inhoud en vorm, die deze taal vergeleken met de verstarde traditionele patronen iets beweeglijks en grensverleggends geeft, zorgt ervoor dat het ene het andere gaat bepalen, dat het ene zich in dienst stelt van het andere. Dit zal resulteren (of zou moeten resulteren) in een multilatente volheid, in een op elkaar inwerken en in elkaar opgaan van tijd, ruimte en causaliteit, in een bijstelling van ons statisch geworden wereldbeeld. Bij zo'n werkwijze zal de positie van het schrijvende individu weliswaar onbepaald en relatief geworden zijn, maar het zal niet het gevaar lopen zijn blik op de dingen te “richten” om hun zijn orde en macht op te leggen. Het individu breekt veeleer met de conventionele beelden van de werkelijkheid. Het schept daarmee een wereld zoals deze geschapen was voordat de mens het zijn beeld (en daarmee zijn grenzen) oplegde.’Ga naar eind7.
Laten we ons bezighouden met de barst in het systeem, met de kloof in de monolitische taal en ons afvragen hoe we over de tussenruimten kunnen schrijven. Dan wordt het zwerven van onze blik een zwerven van de taal! Er is veel dat voor deze werkmethode pleit, zoals ‘de betrekkelijkheid van het waarnemen van alles wat beweegt’Ga naar eind8, de wetenschap dat er geen grote inzichten en overzichten bestaan en het feit dat we niet langer over de dingen willen spreken en schrijven zoals er altijd over ze gesproken en geschreven wordt. Laten we ons bevrijden van het ‘darwinisme in de ontwikkeling van de stijl, [...] van de dwang van toonaangevende, modieuze modellen’.Ga naar eind9 Bij de dooltocht van onze blik en taal zullen we op grenzen stuiten die voorbij de utopieën en zinsbegoochelingen liggen, voorbij de schaduw- en symboolgebieden. Deze grenzen zullen verwijzen naar iets dat nog veel verder ligt en hoger boven ons uitstijgt, naar iets dat nog onzekerder is. | |
[pagina 73]
| |
Ik ben me ervan bewust dat alle theorie eenvoudiger dan de praktijk is. Om te voorkomen dat we bij de geringste weerstand weer direct terugvluchten in een fase die we al achter ons meenden te hebben, moet deze theorie in elk geval een grote innerlijke standvastigheid hebben. Het zal niet gemakkelijk zijn om je in zo'n woestenij van onzekerheid niet wezensvreemd te gaan voelen! Maar misschien is juist zo'n onaffe situatie, waarin een sluitend schema niet voorhanden is, waarin je niet of nauwelijks kunt terugvallen op historische voorbeelden en waarin je positie voortdurend onderhevig is aan een spervuur van kritiek, wel kenmerkend voor iedereen die wil breken met het conventionele, het directe en het platte. Een opvatting van de werkelijkheid die zich richt op dat wat elke totaliteit te buiten gaat, zal de schrijver evenwel niet alleen voortdurend problemen bezorgen. Hij zal er even voortdurend hoop aan kunnen ontlenen, de hoop namelijk dat we misschien eens kunnen zeggen: ‘Zo onverwacht als de afwezigheid is ook de terugkeer. Taal en gebaren worden daar weer opgenomen, waar ze onderbroken waren. De beide einden van de bewuste tijd worden automatisch weer samengevoegd en vormen een continuüm zonder dat een breuk zichtbaar is.’Ga naar eind10. Oorspronkelijke titel ‘Der Mut zum Fragment’, in: C. Huber en I. Kilic (eds.), Wichtig. Kunst von Frauen. Das fröhliche Wohnzimmer Edition, Wenen, 1989. |
|