| |
| |
| |
Paradox als hoogste waarheid
Ida Boelhouwer
Over de poëzie van Elly de Waard
In 1975 hoorde ik voor het eerst van Elly de Waard. Ik woonde toen in Friesland en las alleen de Libelle en Margriet. Voor de recepten, hoewel ik niet kon koken, en voor hoe ik leuke hebbedingetjes kon maken voor mijn kinderen, die ik niet had.
Maar er kwam een vriendin op bezoek uit de stad en zo halverwege de grijze zondagmiddag begon zij over een interview van Bibeb met ene Elly de Waard. Wat haar zo fascineerde, was dat deze vrouw die zo'n twaalf jaar had samengewoond met een beroemd Nederlands dichter, nu een jaar na zijn dood, met haar eigen eerste bundel uitgekomen was.
Wat mij vooral fascineerde was dat de dichter eens, toen deze Elly de Waard voor haar werk (zij versloeg popconcerten voor kranten en tijdschriften), maar tegen zijn zin het huis verliet, haar auto met stenen bekogelde. Dit soort saillante gegevens brengt mij er doorgaans toe een bibliotheek te bezoeken om meer te weten te komen.
Inmiddels zijn we zeventien jaar en zeven bundels van Elly de Waard verder. Wie denkt er nog aan Chris van Geel als ze op het podium staat in haar herenkostuum, een beetje voorovergebogen naar de microfoon en haar gedichten niet voordraagt, niet voorleest, niet uitspreekt, maar hamert in je oor?
Ik niet. Want ik kende hem niet en ik heb zijn werk nauwelijks gelezen en wat ik nu nog interessant aan hem vind is dat hij jaloers op haar was. Wat te begrijpen is, als je haar op het podium ziet staan: menig man haat haar performance, vrouwen hangen aan haar lippen.
| |
| |
Het leuke aan Elly de Waard is dat ze bij mijn weten nooit nee zegt tegen een interview, ook al levert het haar geen cent op en moet ze een hele middag eraan spenderen. Je zou het publiciteitsgeil kunnen noemen, maar de eerste keer dat ik haar nodig had, was dat voor een onbenullige doctoraalscriptie. Ik mocht een hele middag in haar huis met haar spreken, een gesprek dat zij met haar zware, dwingende stem ‘interessant’ noemde, waarschijnlijk uit aardigheid want ik heb het bandje laatst afgeluisterd en ik zei niet veel meer dan ‘Oh’ en ‘Ah’, of ze moet zichzelf bedoeld hebben want wat zij zei stond inderdaad.
Ik wilde een scriptie schrijven over de subjectiviteit in de kritiek op de Nederlandse vertalingen van de gedichten van Emily Dickinson, een dichteres met wier gedichten ik toentertijd op mijn hart leefde en naar wie ik mijn dochter Emma Dien genoemd had. Elly de Waard had de bundel Westers gemaakt, met zeventien vertalingen van gedichten van Dickinson. Ik voelde me door deze vertalingen geraakt en wilde meer over die vertaalster weten. Wat wist zij over Dickinson en kon ik hen op zielsverwantschap betrappen?
Is er een maan? wordt het al licht?
mijn hart loopt om het huis
terwijl ik slaap, ik hoor het gaan.
Onverdraaglijk te moeten wennen
aan de komende voetstap van een onbekende.
Welke deuren staan er open op het waaien
en slaan onregelmatig in de nacht
zonder toegang te bieden, zonder uitzicht?
(Luwte, Elly de Waard, 1979)
Hart! We zullen hem vergeten!
Jij mag zijn warmte vergeten -
Ik het licht dat hij gaf.
| |
| |
Als jij zover bent, zegt het
Dan demp ik mijn denken aan hem!
Vlug! Want elk moment van vertraging
Brengt hem in herinnering!
(Dickinson, ong. 1858, vertaling De Waard, Westers, 1980)
Elly de Waard vertaalde Dickinson om er zelf van te leren. Gefascineerd was ze vooral door het paradoxale in Dickinsons woordkeus en door de abruptheid van formulering waarvoor ze de mooie woorden ‘uitgebeend’ en ‘schaars’ gebruikte. Ze had, tot mijn spijt, geen goed woord over voor de romantische behoefte tot personifiëring van Dickinsons inspiratie, die ze ‘absurd’ noemde.
Veel biografen van Dickinson hebben haar een kwellende onbeantwoorde liefde toegeschreven op grond van de niet te duiden ‘He’ in haar gedichten. Elly de Waard vond dat volmaakt oninteressant en herinnerde mij eraan dat de ‘Laura’ van Petrarca ook niet in de eerste plaats over Laura gaat en de Divina Commedia van Dante niet in de eerste plaats over Beatrice, maar dat het om beelden gaat die de dichter voor ogen heeft gehad en alleen belangrijk zijn als onderdeel van het gedicht.
Wat mij van die middag vooral is bij gebleven is de professionaliteit waarmee ze over hun beider vak sprak en hoe vanzelfsprekend de ondergeschiktheid van Dickinsons privé-leven aan haar dichterschap haar voorkwam. Zoals ze zelf een gewezen minnaar tijdens hun verhouding twee maal daags brieven schreef over het wel en wee van haar eigen gedichten, zoals ze het behang van haar slaapkamer - volgens zijn getuigenis - overdekte met haar poëtische invallen, en zoals ze alles wat ze tijdens het autorijden bedacht, noteerde op briefjes die ze in haar handschoenenkastje bewaarde. Een dergelijke geobsedeerde werkhouding kan een ramp zijn voor een partner, zo stel ik me voor, maar voor de dichter zelf en haar publiek is het een zegen als deze zulke mooie gedichten oplevert.
Elly de Waard was inmiddels met haar derde bundel (Furie, 1981) een andere weg ingeslagen. Hadden haar gedichten tot dan toe een meer ingetogen karakter, in Furie wordt zij een uitgesproken lyrica, soms euforisch, dan weer fel. Veel regels laten zich beginnen met de verzuchting O, en een strofe als
| |
| |
Zoals de muizen buiten in de winter
Uit honger kranten eten op de plaats
Waar eens hun voedsel lag, zo ben ik ook
wint aan kracht en directheid. Het is waarschijnlijk niet voor niets dat beide delen van deze bundel door een citaat van Emily Brontë worden ingeluid.
In een interview met Maaike Meijer over deze bundel noemt Elly de Waard Dickinson en Emily Brontë als haar voorbeelden omdat ze zichzelf toestonden ‘hun creatieve, agressieve kracht te gebruiken’. Ze leefden beiden buiten de keurige werkelijkheid waardoor ze hun eigenzinnigheid konden uitleven: ‘Ik denk ook vaak aan het verloren talent, aan al die vrouwen die niet sterk genoeg waren om het isolement te kiezen en vol te houden. Die twee zijn gunstige uitzonderingen. Het zijn wonderen.’
In Furie leeft Elly de Waard haar dichterlijke eigenzinnigheid uit door de hartstocht voor een vrouw onverholen en intens te beschrijven.
Mocht ik je tepels doen verstijven
Opdat ze mij een kusmond reiken
En mijn gespitste lippen tuiten
Tot een nog toegespitster zin.
Dat je er twee hebt is teveel!
Spinoza's schelven hooi zijn even
Tergend als tepels voor deze ezel -
Ik berg het gezicht tussen ze in.
Het interview van Maaike Meijer voor het feministisch opinieblad Serpentine is zelf ook in een lyrische toon geschreven, immers Elly de Waard bezingt onomwonden de liefde tussen vrouwen. In de woorden van Maaike Meijer: ‘Die gedichten moet je in de Nederlandse literatuur met een kaarsje zoeken. Ben je je bewust van de politieke daad die je stelt met het publiceren van een bundel als Furie?’
| |
| |
Op dat moment antwoordt Elly de Waard broodnuchter: ‘Over die dingen denk ik nog niet zo lang na’, maar een aantal jaren later zal zij een dichteressengroep oprichten die een ‘nieuwe stroming in de Nederlandse poëzie’ moet vertegenwoordigen. De poëzie van de groep is dan wel niet per se lesbisch, toch haalt De Waard er in haar program ‘de groeiende kloof tussen de seksen’ bij om een nieuwe standpuntbepaling in de kunst te kiezen.
Ik heb de eer gehad om tot deze dichteressengroep die zij De Nieuwe Wilden noemde, te hebben behoord. De groep bestond net iets eerder dan het veel geruchtmakender dichtersgilde van heren dat zich De Maximalen noemde en dat, hoewel ook al lang uiteengevallen, nu nog steeds niet vergeten is. Het lot van een heer doet nu eenaal minder zeer. Ik was eerder in verwarring gebracht door mijn studie Nederlands, dan dat ik er enig houvast aan had gevonden en besloot me te laten nascholen bij Elly de Waard. Had zij niet het Manifest tegen de Vijftigers geschreven waarin zij hen met één machtige zwaai van haar pen de richting naar de schroothoop had gewezen? En had ze niet razend als ze was haar lans gebroken voor een veel grotere waardering voor de te lang als traditioneel ter zijde geschoven dichteressen Vasalis en Gerhardt, die zij waarschijnlijk met haar lovende artikelen over hun werk indirect en en passant aan de P.C. Hooftprijs geholpen had?
Van haar moest ik het duidelijk hebben en omdat het ambacht bovendien een zuiverende en energieke uitwerking op mijn geest bleek te hebben, bleef ik driejaar bij deze groep vrouwen die door de week hun huiswerk maakte en in het weekend optrad onder de noemers ‘nieuw’ en ‘wild’. Uiteindelijk luidde de groeiende onderlinge haat over goedkope succesjes op het podium en onze weerzin tegen elkaars vaak erbarmelijke gedichten een genadige ondergang in.
‘Je moet een gevecht leveren om de taal haar oorspronkelijke zeggingskracht terug te geven. Je moet de woorden en de combinatie van woorden laden, zodat je er de lezer als het ware ook een zweep mee over de geest legt.’
Een dergelijk poëtisch credo uitte Elly de Waard toen ze in mijn ogen nog autonoom opereerde, nog los van de goedkeuring van de vrouwenbeweging voor wie ze misschien met de oprichting van haar dichteressengroep een ijzer uit het vuur meende te moeten halen. In de gedichten van De
| |
| |
Nieuwe Wilden zijn de woorden zelden geladen en de zweep wordt niet over de geest gelegd maar over het rauwe vrouwenbestaan. Ankie Peypers, beschermvrouwe van De Nieuwe Wilden, zei hierover: ‘Als je in een bepaalde rol zit, helpt het niet om die rol te verzwijgen of buiten de discussie te houden; ik denk dat je ermee bezig moet tot ie in flarden gaat.’
Als voorbeeld noemde zij de Zuidafrikaanse en Latijnsamerikaanse verzetspoëzie, die ‘naar onze smaak vaak te pamflettistisch was, maar die het wel nodig had om te circuleren. En vanuit de boodschap van die poëtisch zwakke gedichten is sterke, niet-pamflettistische verzetspoëzie geschreven.’
Maar zover kwam het niet met De Nieuwe Wilden; zij proefden slechts en bleven met mes en vork verorberen wat hen werd aangeboden. Misschien ook welk omdat de bijeenkomsten met Elly de Waard op zich al interessant genoeg waren. Zo vertelde ze eens dat ze op middagen dat ze ‘toch niets te doen had’ het gezelschap van de bundel De Dolphin van Robert Lowell koos om daarmee door de keuken te ijsberen. Ze las de gedichten dan keer op keer hardop voor ‘om in de greep te komen van zijn poëzie’. Dat intrigeerde me; niet dat ìk dat zou doen, zoals ze ons stellig aanraadde, maar dat zíj dat deed. Wij hadden een echte dichter in ons midden.
Elly de Waard, die in een interview drie jaar geleden bekende proza ‘eigenlijk nauwelijks te lezen’, liet zich wel fascineren door de vorm van het epos dat haar de mogelijkheid bood de voordelen van proza met die van poëzie te verbinden. Tijdens het schrijven van haar eerste thematische bundel Een wildernis van verbindingen, werd haar geleidelijk aan een lijn duidelijk. En er ontstond een epos over een liefde. Alle facetten ervan, extase, desolaatheid, verachting, wraak en razernij komen aan de orde.
Was onthecht, ik sleepte mij
Over de bodem voort en zwierf
Om de boerderij als Heatcliff
Om de Grange, als Catherine
Om haar eigen Wuthering Heights’
| |
| |
Van grote invloed op haar vormtechniek bij deze bundel was de Russische dichter Joseph Brodsky, die de vrijere associatieve poëzie van de twintigste eeuw het voordeel van een vaste vorm oplegde. Zelf is ze ervan overtuigd dat zijn Romeinse Elegiën, een reeks van twaalf gedichten, gebaseed zijn op gedichten uit The Dolphin van Robert Lowell ‘die allemaal imitatiesonnetten heeft geschreven, die in wezen niets meer met het sonnet te maken hebben, behalve dat het veertien regels zijn.’
In Een wildernis van verbindingen brak ze de vorm open in steeds twee coupletten van tien regels. De bijna strenge vorm is als de ruggegraat van de dichteres: geen lijden is zo groot of het kan schrijvend in positieve zin aangewend worden; een chaos van gevoel door zo'n meesterhand omgevormd tot poëzie verbluft en inspireert de lezer.
In tegenstelling tot wat Heathcliff en Catherine, de hoofdpersonen van Emily Brontës roman Woeste hoogten, doen, wordt op de laatste bladzij van Een wildernis van verbindingen afscheid genomen van de geliefde. Aan het innerlijk slagveld wordt vrede opgelegd.
De meest recente bundel van De Waard, Eenzang, zou je weer een thematische bundel kunnen noemen. Ook nu is er sprake van een eenheid van vorm, al komt deze veel minder streng over: tweeregelige strofen die lucht brengen in de uitwerking van de beelden en de gedichten een losse spanning geven alsof je als lezer steeds kleine heuveltjes moet nemen.
Het titelgedicht lijkt rechtstreeks ontleend aan een zin uit een brief van Emily Dickinson aan haar vaste correspondent, de literaire criticus Thomas Wentworth Higginson: ‘I had a terror since September, I could teil to none; and so I sing, as the boy does by the burying ground, because I am afraid.’
In het gedicht van Elly de Waard:
| |
| |
De Einzelgänger die leeft met de angst voor verlatenheid en er tenslotte mee lijkt af te rekenen, zie ik als het thema van de bundel. Het beeld van de reizigster komt veelvuldig voor: ‘zo ver verwijderd van je huis/ droeg ik je last langs boulevards// van stof en gruis - o reiziger’ en ook dat van de pionierster: ‘eenzame narcis, tere// soldaat, die daar zo/ dapper in de koude// staat, gescheiden van/ de overige narcissen’.
Bij het vertalen van de gedichten van Dickinson was Elly de Waard gespitst op paradoxale formuleringen. Voor haar is de paradox ‘de hoogste waarheid die er is’, er kan immers in taal de grootste afstand mee overbrugd worden. In Eenzang worden ook geregeld uitersten tegenover elkaar gesteld, zoals natuur tegenover denken en beschaving en licht tegenover zwaarte; het laatste uitgedrukt in beelden als ‘frêle motor’ of ‘een vuist van opgewolkte stof’ en ‘dansende muggen die trampoline springen’.
Hoewel De Waard met Dickinson en Brontë niet hun literair isolement deelt, is haar zelfgekozen eenlingpositie aan die van hen verwant. ‘You think my gait “spasmodic”. I am in danger, sir. You think me “uncontrolled”. I have no tribunal.’ Aldus Dickinson aan Higginson, maar ook de zoeker in de gedichten van De Waard is haar eigen rechter en soms doen de strofen en regelindeling van haar laatste bundel mij denken aan dat spasmodische ritme van Dickinson.
| |
| |
Zoals veel van haar liefdesgedichten me doen denken aan de uitbarstingen van Heathcliff tegen de huishoudster en/of gezelschapsdame Nelly Dean over zijn gedoemde liefde voor Catherine Earnshaw. De ‘ik’ hoort ook in Eenzang de geliefde overal:
Of:
‘zo zwierf ik jaren door de wereld
terwijl ik altijd maar weer
stukken van haar vond in andere
Heathcliff: ‘The most ordinary faces of men, and women - my own features mock me with a resemblance. The entire world is a dreadful collection of memoranda that she did exist, and that I have lost her!’
| |
| |
Als de onzalige weduwnaar van Catherine, Lynton, tenslotte na zestien jaar ook overlijdt, koopt Heathcliff de grafdelver om om haar kist op te graven en open te maken. ‘When I saw her face again - it is her yet - he had hard work to stir me; but he said it would change, if the air blew on it, and so I struck one side of the coffin loose - and covered it up (...) and I bribed the sexton to pull it away, when I'm laid there, and slide mine out too.’ Tot zover de Heathcliff van Brontë, maar wat Catherine voelde, heeft De Waard beschreven:
| |
| |
Een ingeblikte moderne Catherine weliswaar, maar is hier ook niet sprake van het thema van het zoeken naar heelheid, dat via bijna identieke beelden wordt uitgedrukt?
Vaker dan een Catherine is de ‘ik’ in Eenzang een Heathcliff die zich beklaagt en zucht en weent en in dat zuchten een echo hoort van de verdwenen geliefde en zich afvraagt of het mogelijk is dat als je heel erg lijdt:
haar oorzaak weer kan doen
verschijnen? Mijn lichaam
was doordrenkt van tranen
haar wezen als een avond-
Moet de aanwezigheid van het thema van Woeste hoogten in Een wildernis van verbindingen nog rechtstreeks benoemd worden, in Eenzang lijkt het dolen van Heathcliff en Catherine geïntegreerd te zijn in de zoektocht van de ik naar evenwicht, subliem uitgedrukt in de laatste regels van het laatste gedicht:
| |
| |
In deze verhandeling heb ik de bundels Strofen en Onvoltooiing niet eens genoemd. En wel omdat ik ze beschouw als de preludes op Een wildernis en Eenzang, die me vooral ontroerden en inspireerden. Misschien door de draad die zich bij het lezen opdrong, de draad van een sterk en krachtig ‘ik’ dat op zoek is naar harmonie, ruimte en geluk, en dat in zulke vaak verrassend gevonden beelden en op zo'n meeslepende toon dat ik met zo'n bundel steeds voortkan, vakantie op vakantie. Ik heb op reis geen Leopold bij me, zoals Elly de Waard zelf; daar kom ik niet doorheen. Ik neem háár mee.
Literatuur
|
Emily Brontë, Wuthering Heights. Penguin 1965. |
Emily Dickinson, Selected Poems and Letters. Robert N. Linscott, New York 1959. |
Maaike Meijer, ‘Woede als bevrijding, een interview met Elly de Waard’. In: Serpentine, november 1981. |
| |
| |
|
|