| |
| |
| |
Het Oprah Winfreygevoel en de zwijgende schoonheid van de garçonne
Ineke van Mourik
‘Eens heeft een ieder van ons de ervaring gehad dat ons bestaan zich aan ons openbaarde als iets bijzonders, iets onvervreemdbaars en kostbaars.’ Met deze zin begint het boek Het labyrint der eenzaamheid van Octavia Paz. Een boek over Mexico en de Mexicaanse ziel waarvan verschillende hoofdstukken bij mij hetzelfde gevoel opwekken als waarover Paz in de eerste zin spreekt. Ik las Het labyrint toen ik terugkwam van een verblijf van vier maanden in Californië, een paradijs voor mensen met een dak boven het hoofd en geld om van te leven. Er is zon, een oceaan met echte walvissen, er is de veelkleurige woestijn en haar intkzwarte nacht, er is Yosemite Park, er is Route no. 1 langs de kust, er zijn de Redwoods, er is San Francisco, een droomstad op heuvels, er is Los Angeles, de stad der steden met haar netwerk van autobanen, er is Palm Springs met palmen en zwembaden en alles tot in de finesses aangeharkt en beplant. En er zijn de mensen. De oorspronkelijke bewoners, mensen die al generaties lang in de usa leven, de nazaten van de zwarte slaven en nieuwe immigranten. Er wonen Indianen, Chinezen, Japanners, Mexicanen en andere Spaanstaligen, zwarten van Afrikaanse herkomst, blanken van Europese afkomst.
Ik ontmoette voornamelijk tamelijk welvarende blanken: feministisch lesbische vrouwen en homomannen. Allen waren even open en vriendelijk. Zij vertelden wie zij waren, wat zij deden en zij maakten mij deelgenoot van hun ervaringen en gedachten. Met een voor mij als Europeaan verbluffende openhartigheid (aanvankelijk dacht ik nog dat die exclusief voor mij was bestemd) werd even gemakkelijk gesproken over een bezoek aan de supermarkt, het nut van gezond voedsel en dagelijks joggen, als over hun seksuele
| |
| |
leven, de traumatische ervaringen uit hun jeugd, hun astrale ontmoetingen en andere extravagante spirituele belevenissen. Hier was in ieder geval een verfrissende breuk ontstaan met het nog welig tierende Amerikaanse puritanisme.
Als er geen autoritten waren door oogverblindende landschappen met eenzame tankstations, geen gesprekken waarin elk taboe taboe was, dan was er de Amerikaanse televisie, de beelddemon, die zijn beelden vierentwintig uur per dag de huiskamers inschiet. Ook hier zag ik de openheid die misschien wel het beste wordt weergegeven door de Oprah Winfreyshow. Elk denkbaar onderwerp wordt in luttele minuten doorgenomen met direct betrokkenen en no-nonsense publiek. Het wordt van ‘deskundig’ commentaar voorzien door iemand die daar net een How To -boekje over heeft volgeschreven en alles wordt spitsvondig aaneengeregen door Oprah. Kinderen die hun ouders uitbuiten of fysiek mishandelen, mannen die hun ex-geliefden blijven lastigvallen, seksueel misbruik door een man van zeventien vrouwelijke familieleden, vrouwen met eetstoornissen, koopziekte en alle denkbare andere syndromen, brandweermannen als helden, het maakt niet uit. Elke show is ongeacht het onderwerp een freakshow, een reusachtige peepshow, een rariteitenkabinet. In deze amusementsprogramma's over rampen en ellende is het spreekwoordelijke blad voor de mond definitief gevallen. Alles komt er als een niet te stuiten braakgolf uit. Iedereen wordt zonder onderscheid opgenomen in elke intimiteit van de ander. Iedere openbaarmaking krijgt dezelfde lading.
Dit is de uiterste consequentie van de onttaboeïsering van de samenleving. Het is smullen bij Oprah. Nieuwsgierig en vraatzuchtig hield ik het enkele weken vol bijna elke dag te kijken. Daarna kreeg ik last van geestelijke bulimia en hield ik het voor gezien. Ik zat tot mijn strot vol met bizarre voorvallen uit het leven van mijn medemensen. Er was niet één verhaal meer dat mij echt boeide. Ik verveelde mij. Het spleen van de overdaad.
Ik zap naar een andere zender. Onverwacht rijdt een onmiskenbaar Franse boer op een oud, pruttelend, ondermaats bromfietsje door een heuvelrijk gebied. Hij rijdt het beeld uit en wordt vervangen door het gladgeschoren ‘forever young’-gezicht van een Amerikaanse verslaggever. Ik zet de televisie uit, maar het beeld van de boer blijft op mijn netvlies hangen en er komt een beeld bij dat ik enkele dagen daarvoor zag: een oude Indiaan in de supermarkt.
Een warme, diffuse gloed in het schelle artificiële licht van een om aandacht schreeuwende en ontzinnelijkte omgeving. Zachte stomp in mijn maag.
| |
| |
Heimwee! Maar naar wat? Ik neem de beelden mee en als ik later thuis Octavio Paz lees, begrijp ik mijn ontroering.
‘De werkelijkheid, dat wil zeggen: de wereld die ons omringt, heeft een bestaan uit zich zelf, leidt hier (Mexico) een eigen leven en is niet, zoals in de Verenigde Staten, uitgedacht door de mens. Aan de boezem van die werkelijkheid, die zowel schept als vernietigt, die zowel moeder als graf is, voelt de Mexicaan (als immigrant in de vs) zich ontrukt. Hij heeft haar naam vergeten, het woord dat hem bindt aan al die kracht waarin het leven zich openbaart. Vandaar dat hij schreeuwt of zwijgt, overhoop steekt of bidt, honderd jaar gaat slapen. [...]
Onze eenzaamheid wortelt in dezelfde grond als het religieuze gevoel. Het is een gevoel van ontheemd zijn, een duister bewustzijn dat wij van Alles losgerukt zijn en een hartstochtelijk zoeken: een vlucht en een terugkeer, een poging om de betrekkingen te herstellen die ons met de schepping verbonden.
Niets staat verder van dit gevoel af dan de eenzaamheid van de Noordamerikaan. In dat land voelt de mens zich niet van de kern van de schepping losgerukt noch zwevend tussen elkaar vijandige krachten. De wereld is door zijn eigen toedoen opgebouwd en naar zíjn beeld geschapen: ze is zijn spiegel. Maar hij herkent zich zelf niet meer in zijn zielloze maaksels en evenmin in zijn medemensen. Hij is de onervaren tovenaar die niet meer wordt gehoorzaamd door zijn eigen scheppingen. Hij staat alleen te midden van zijn werken, verloren in een “woestijn van spiegels”, zoals José Gorostiza dat uitdrukt.’
De boer, de Indiaan, de Mexicanen van Octavio Paz, dragen geheimen met zich mee. Zij zijn niet transparant, sommigen zijn zelfs nors. Zij zwijgen tegen de een, praten tegen de ander. Zij wortelen nog in zichzelf en hun naaste omgeving met alle hoop, wanhoop en eenzaamheid die daarbij horen. Hun aanwezigheid heeft een zwijgende geladenheid die in scherp contrast staat met de inwisselbaarheid van het ‘say cheese’-Amerikanisme. Hun verhalen zijn ontstaan in wisselwerking met hun omgeving. Zij duren dagen, maanden en soms jaren. De kostbare kern van het verhaal ligt ingebed in een krans van andere verhalen omdat de kern beschermd moet worden. De inhoud is alleen maar geheim omdat deze goed moet worden begrepen.
Het bestaan van een geheim, een taboe, is voor de moderne westerse mens onverdraaglijk en het onthullen ervan gaat vaak gepaard met vernieling. De geschiedenis van het kolonialisme is een voorbeeld, de exploratie van het
| |
| |
regenwoud, maar eveneens de ‘kill the widow’-schreeuw van biografen, of het publicitair treiteren van de schrijver Salinger om koste wat kost zijn biografie te kunnen schrijven, of het veelvuldig en slordig gebruik van taboewoorden. Door de dwangmatige behoefte elk geheim te ontrafelen zonder rekening te houden met plaats, tijd of omstandigheden, elk taboe te slechten, wordt het kind met het badwater weggegooid. Immers, niet elk taboe of geheim verbergt een misstand of is onzinnig òmdat er grenzen worden gesteld. Een simpel voorbeeld. De onttaboeïsering van lelijke en grove woorden als ‘neuken’ en ‘kut’ heeft uiteindelijk alleen maar meer platvloersheid opgeleverd. Het gaat er niet om dat ze niet zouden mogen worden gebruikt, maar je zou ze heel bewust in specifieke omstandigheden moeten gebruiken. Nu deze woorden te vaak, te frank en te vrij worden gebruikt - want een taboe geldt als burgerlijk, truttig, conservatief en ouderwets - wordt elke aanduiding van de bedvereniging, samenslaap, geslachtsdaad, seksuele omhelzing, elke betekenis van het vrouwelijk geslachtsdeel, afgeplat tot het Oprah Winfreyniveau. Deze woorden verliezen hun geladenheid, die zij juist ontleenden aan hun taboekarakter. Wie ‘neukt’ met haar vriendin (meestal ‘matter of fact’-achtig uitgesproken), zegt wat zij zegt (ook al heb ik soms het vermoeden dat iets anders wordt bedoeld). De daad krijgt dan de kleur en toon van het woord in zijn oorspronkelijke betekenis. Plat en rauw.
Woorden. Woorden en beelden horen bij elkaar. Een woord roept een beeld op, een beeld woorden. De hele dag worden wij overspoeld door beelden en woorden (ook aan dit feit zelf worden weer veel woorden en beelden gewijd). De meeste daarvan schuren op onaangename wijze tegen mijn ziel. Ik heb mij inmiddels getraind in het negeren van reclame. Ook slecht geschreven stukken en boeken schuif ik, voor zover mogelijk, snel terzijde. Dat laatste lukt redelijk. Maar het oog, het geteisterde oog! Voordat wij kunnen beslissen of wij iets al dan niet willen zien, is het ongevraagde beeld al binnengedrongen. Het nestelt zich in onze hersenen, het blijft daar voor eeuwig zitten en het kan op elk gewenst of ongewenst moment worden opgeroepen door een prikkeling, een herinnering, een droom.
Onlangs kwam zo'n ongenode gast binnen, een aangename: een reclamefoto van Martell Cognac. Op de foto zie je twee vrouwen op de rug. Zij lopen tussen twee verweerde pilaren van een poort. Op de achtergrond zijn vage heuvels. Beide vrouwen dragen een rijbroek met rijlaarzen, daarboven een ruimvallen-
| |
| |
| |
| |
de blouse of overhemd en daar overheen een mannenvest. Hun handen, met daarin een rijzweepje en cap, dragen zij op hun rug. Zij lopen dicht bij elkaar, maar uit de pas, hun bovenarmen raken elkaar nèt niet. De linkervrouw heeft haar hoofd iets naar rechts gedraaid.
Het is een stille foto. Er wordt iets gezegd, er wordt geluisterd met een ingehouden aandacht en spanning die sterk erotiserend werkt. Extra erotiserend omdat de vrouwen door hun kleding en de associatie met paarden een vitale, sensuele kracht uitstralen die elk moment naar buiten kan treden, zodra de toeschouwers zijn verdwenen. De ware garçonnes! Alles speelt zich exclusief af tussen die twee vrouwen en niemand zal deelgenoot worden. Zij prikkelen mijn fantasie maar ik krijg niet de kans voyeur te worden.
Boven de foto staat, eigenlijk overbodig, ‘The Art of Conversation’. Hier is de kunst van het gesprek het luisteren en zwijgen, zoals fraai verwoord door Ankie Peypers in een recent gedicht:
Met een pleidooi voor het zwijgen als een ‘art of conversation’ bevind ik mij als feministe op glad ijs. Want was en is voor vrouwen juist het doorbreken van een oorverdovende stilte, het spreken over positieve en negatieve ervaringen in eigen bewoordingen, het desnoods uitschreeuwen, niet bevrijdend? Was de stortvloed aan nooit uitgesproken woorden in boeken, praatgroepen, therapieën en analyses, in huis-, tuin-, keuken- en cafégesprekken niet een verademing? Het zwijgen is daardoor echter het nieuwe taboe geworden, en het kan zelfs als een vorm van seksisme worden gezien. Ik citeer Emma Brunt (Het Parool, oktober 1992):
| |
| |
‘Ik meen dat het Norman Mailer was (of was het Henry Miller?) die ooit een vrij rauwe beschrijving van een seksueel treffen - meer een verkrachting dan een vrijage - afrondde met het prijzende zinnetje: And not a word spoken.’
Het zwijgen is hier in het voordeel van de seksist. Hij kan in de waan blijven dat hij met een ‘ding’ te maken heeft: hoe meer een vrouw zegt, des te persoonlijker wordt zij. Elke vrouw die zich, om wat voor reden dan ook, met de Mailers en Millers van deze wereld verbindt, weet nu in ieder geval hoe zij zich van hen moet bevrijden zonder ijspriem, revolver of vleesmes.
Woorden, en dat geldt ook voor beelden, kunnen je bevrijden, maar woorden kunnen ook een nieuwe gevangenschap creëren. De openbare biechten van de Oprah Winfreyshow maken je uiteindelijk ongevoelig, drijven de programmamakers tot steeds absurdere thema's, die je nog ongevoeliger maken. Net zo ongevoelig als het cafépubliek op een terras in Nijmegen dat, toen een man een andere man doodschoot op de trappen van het terras, begon te applaudisseren.
‘We live in a culture which is, increasingly, a wind-tunnel of gossip; gossip that reaches from theology and politics to an unprecedented noising of private affairs [...]. This world will end neither with a bang nor a whimper, but with a headline, a slogan, a pulp novel larger than the cedars of Lebanon.’
Dit schreef George Steiner in zijn boek Language and Silence dat in 1967 werd gepubliceerd. De wereld van de jaren zestig is in mijn herinnering nog heilig en vol geheimen in vergelijking met de wereld waarin wij nu leven. Het kan dus allemaal voortdurend nog erger. Hoe erg, blijkt uit het feit dat het verschijnen van Madonna's nieuwe fotoboek Sex voorpaginanieuws is. Dus van een zelfde belang als de televisiedebatten tussen de drie Amerikaanse presidentskandidaten of de oorlog in het voormalige Joegoslavië. Dat de manier waarop de Amerikaanse verkiezingen worden gevoerd op één lijn wordt gezet met de verschijning van Madonna is misschien nog niet zo gek, maar verder zijn alle verhoudingen volkomen zoek. Met de komst van Madonna lijken de messiaanse verwachtingen van een postmoderne mediamaniakale wereld te zijn vervuld. Of ben ik nu, net als George Steiner destijds, nog te naïef en wordt het allemaal nog erger?
Als image-queen staat Madonna aan het hoofd van een beeldimperium waarvan zij als vrouw, en dat is misschien wel voor het eerst in de geschiedenis, de
| |
| |
inhoud bepaalt en waarvan zij bovendien de inkomsten opstrijkt. Terwijl Marilyn Monroe machteloos het loodje legde, heeft Madonna zich opgewerkt tot een machtige godin of, in de woorden van de antifeministische feminist Camille Paglia:
‘Yes, Madonna has restored the Whore of Babylon, the pagan goddess banned by the last book of the Bible. With an instinct for world domination gained from Italian Catholicism, she has rolled like a juggernaut over the multitude of her carping critics. This is a kaleidoscopic career still in progress. But Madonna's mostenduring cultural contribution may be that she has introduced ravishing visual beauty and a lush Mediterranean sensuality into parched, pinched, word-drunk Anglo-Saxon feminism.’
Hier spant Paglia, die zelf ook van Italiaanse afkomst is, Madonna wel erg voor haar eigen karretje. Of wij met een terugkeer naar een heidense, oppermachtige godin blij moeten zijn, is voor mij zeer de vraag. Van het soort, door Paglia gesignaleerde, lusteloze, rigide en dogmatische feminisme en van afkeuring van Madonna merk ik in Nederland bovendien niet veel. Ik merk eerder een verering, en bewondering vanwege haar gender-bending, haar vrijmoedige seksopvattingen, het zelfbeeld dat zij vrouwen zou schenken en haar postmoderne maskerades. Anneke Smelik noemt haar in dit nummer van Lust & Gratie zelfs de postmoderne ster bij uitstek.
Behalve een financieel genie en supermanipulator van de media, is Madonna een beeldenbestormer, maar dan wel een die voor elk vernietigd beeld andere beelden in de plaats zet. Elk beeld wordt ontheiligd en daaruit rijst, en dat is de paradox, een nieuwe schijngodin, voor wie menig heer zijn plengoffer zal brengen en die vrouwen een modern zelfbeeld verschaft. Maar wat is dat voor een zelfbeeld?
Het is een zelfbeeld zonder constanten, het beeld van de postmoderne mens die voortdurend andere maskers opzet. De mens die alles onthult en openbaar maakt en zonder onderscheid plukt en graait uit de wereld om haar heen. Zij is exhibitioniste en voyeur tegelijk.
Het laatste project van Madonna, haar fotoboek Sex waarin zij zelf figureert als Dita Parlo (een Duitse filmactrice uit de jaren dertig), is hiervan een goed voorbeeld. Alle varianten van erotische fantasieën, waarbij vrijelijk is geput uit de hele geschiedenis van de pornografie, komen aan de orde: van het mierzoete, pastelkleurige kindvrouwtje tot het ruigere sm-werk, van hetero tot lesbo. Provocerend, maar ook met een vleug ironie. Op een vraag aan haar
| |
| |
hoever zij denkt te kunnen gaan in het verkennen van de seksualiteit en of er grenzen zijn en zo ja, waar zij die dan trekt, antwoordde Madonna:
‘Daar denk ik zelfs niet over na. Ik denk niet dat een schilder zich afvraagt: “Hoever kan ik hiermee gaan?” Je hebt een gevoel, een idee, de uitdrukking van iets, en dan zie je waar het heen leidt. Ik houd geen rekening met grenzen, ik denk alleen aan mijn eigen inspiratie en waar ik naartoe wil. Míjn grens is dat ik eerlijk wil blijven, dat het echt moet zijn. Als ik ergens niet meer in geloof, dan weet ik dat ik de lijn heb overschreden.’ (De Post, 9 oktober 1992).
Dat er behalve van censuur ook nog sprake zou kunnen zijn van zelfcensuur of van enige ethiek (waarvan de hele geschiedenis van de kunst getuigt), komt blijkbaar niet in Madonna's uitzonderlijk ik-gerichte postmoderne hoofd op. Ook is het in dit verband bijna komisch te spreken over eerlijkheid en echtheid. Madonna's verontwaardiging over de politieke daad van Sinead O'Connor die tijdens een concert een foto van de Paus verscheurde - en daarna nog eens werd uitgejouwd en nauwelijks gesteund tijdens een jubileumconcert ter ere van Bob Dylan, de revolutionaire zanger van de jaren zestig - is wel erg hypocriet. Of is dit de zoveelste publiciteitsstunt?
Het beeld van de postmoderne mens, de mens die voortdurend andere maskers opzet, is voor mij kortstondig fascinerend. Het verveelt mij ook snel, ik krijg het Oprah Winfreygevoel. Als de taboes zijn doorbroken, de genders zover gebogen dat zij barsten, wat blijft er dan over van dat zelfbeeld? Het is het zelfbeeld van de mens die uiteindelijk alleen staat te midden van haar werken, verloren in een ‘woestijn van spiegels’. Gesteund door een werelbeeld van de totale ontheiliging en het nieuwe geloof dat niets heilig is.
Het postmodernisme is misschien wel de meest gewelddadige uiting van de noodzakelijke breuk met tradities en waarden die eeuwenlang in onze samenleving een rol hebben gespeeld. Het hoogtepunt van afbraak. De afbraak zelf is lustvol en commercieel aantrekkelijk, omdat hij appelleert aan de meest basale instincten van de mens, zodat er voorlopig wel geen einde aan zal komen.
Het beeld van een wereld waarin de bevrijding gepaard gaat met de totaal verbeelde en verwoorde onthulling, waarin elke fantasie wordt gemanipuleerd, waarin elke vorm van geheimzinnigheid wordt uitgebannen, waarin stilte taboe is, waarin alle nachtwoorden dagwoorden worden, waarin de
| |
| |
provocaties steeds gewelddadiger worden of zelfs fascistoïde vormen moeten aannemen, waarin de nieuwe ethiek van totale vrijheid van censuur en zelfcensuur heerst, waarin alles erg knap, erg professioneel en erg artificieel is, waarin iedereen wordt geïndoctrineerd tot exhibitionist en/of voyeur en betrokkenheid systematisch wordt aangetast, is niet de mijne. Nu, dan niet, zal de postmoderne mens zeggen. De wereld is wat je er zelf van maakt, wat zeur je. Ja, wat zeur ik eigenlijk. Ieder zijn meug (oude pre-postmoderne zegwijze).
Ik ben een fervent tegenstander van censuur (daar komen nog verkniptere kinderen van), maar je onttrekken aan een cultuur die permanent haar exhibitionistische en voyeuristische beelden met de snelheid van het licht (300.000 km per seconde) op je afstuurt, lijkt mij bijna onmogelijk. Onvermijdelijk druppelen de woorden en beelden bij ons binnen en het enige verweer dat je hebt, is je ervan bewust te zijn of lid te worden van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten die jaren geleden het beschermen van de Nacht en de Duisternis tot een van haar doelstellingen heeft uitgeroepen.
Als het allemaal nog erger wordt dan zal de meest dissidente, maar nooit door de media opgemerkte daad zijn, je terugtrekken met geestverwanten. De taal zal ondergronds gaan en tegenover de virtuele werkelijkheid van de Algemene Cultuur zal er een geheime subculturele werkelijkheid komen, die voor iedereen toegankelijk is, maar waarvoor je wel moeite moet doen. Een subcultuur waarnaar de Franse boer op zijn bromfietsje, de Indiaan in de supermarkt, de zwijgende schoonheid van de garçonne, verwijzen. Beelden die onaf, onvolmaakt, ontroerend, stil en raadselachtig zijn. Een subcultuur waarin de woorden hun kracht en lading behouden zoals in het nieuwe boek van Jeanette Winterson, Op het lichaam geschreven. Of zoals in mijn particuliere erotische klassieker Moby Dick van Herman Melville, waarvan ik tot slot een passage zal onthullen.
Voordat de hoofdpersoon Ismaël aanmonstert op de walvisvaarder Pequod, brengt hij de nacht door in een goedkope, morsige herberg. Hij moet het bed delen met een vervaarlijk uitziende donkergekleurde, over zijn hele lichaam getatoeëerde kannibaal die Queequeg heet. De volgende ochtend ontwaakt Ismaël en we lezen de volgende beschrijving:
‘Toen ik de volgende ochtend tegen het daglicht ontwaakte, vond ik Queequegs arm op de tederste en hartelijkste manier om me heen geslagen. Je zou bijna hebben gedacht dat
| |
| |
ik zijn vrouw was. Desprei was eigenlijk een lappendeken, vol kleine bonte vierkantjes en driehoekjes; en die arm van hem, volgetatoeëerd met een eindeloos Cretensisch doolhof van dezelfde figuren, waarvan er geen twee precies dezelfde tint hadden - ik denk doordat hij zijn armen op zee op ongelijk verdeelde manier in zon en schaduw hield, met zijn hemdsmouwen telkens tot een andere hoogte opgerold - die arm van hem dus, zei ik, zag er precies uit als een reep van die lappendeken. Ja, zoals die arm er half op lag toen ik wakker werd, kon ik hem maar nauwelijks van de deken onderscheiden, zo bijna onmerkbaar gingen hun kleurschakeringen in elkaar over; en pas toen ik het gewicht en de druk gewaar werd, besefte ik dat Queequeg me omarmd hield.’
|
|