Lust en Gratie. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Elk gezicht is maar een vertrekpunt
| |
[pagina 70]
| |
mens dat u voor typisch verbaal houdt, is in de grote uren van haar leven die Spartaan met zijn vosje.Ga naar eind1. (Nee, even lachen: met een hele worp vosjes!) Ik weet niet of u in uw leven overbemind (met liefde overvoed) bent. Waarschijnlijk wel. Maar ik weet zeker dat niemand (al hoort u het ook voor de duizendste keer) ooit zó van u gehouden heeft. Na elke duizend komt duizend-en-een. Mijn zo is geen maat van gewicht, inhoud of tijd, maar een graad van kwaliteit: van identiteit. Mijn liefde is niet: zo groot, zo zeer, zo lang, maar zó. (Niet wàt houd ik van u, maar hóe houd ik van u.) Veel vrouwen hebben vast al vuriger van u gehouden, vroeger, en in de toekomst ook. Allemaal houden ze méér van u. Maar niemand zó. Als mijn liefde voor de ander uniek is, dan alleen door haar dubbele identiteit - voor de geliefde, en voor mijzelf. Daarom wordt mijn liefde nooit als liefde herkend. ‘Bemin me groot, mooi en anders!’ Wat mij betreft, ik heb juist altijd gewild, zelfs geëist dat men van me houdt zoals ik ben, om wat ik ben, omdat ik ben. Niet om wat ik, volgens u, zou kunnen, moeten of hebben moeten zijn. Die liefde moet bestemd zijn voor mij, mijzèlf, niet het ideale namaakwezen uit de koker van een derderangs nieuwbakken dichter, even verliefd als hij geen geboren dichter en denker is. Ik heb me altijd liever laten fotograferen, spiegelen, herhalen en mishandelen door een gevoelloze lens, dan me te laten portretteren - oftewel goed behandelen, idealiseren en bezielen - door een schilder, van wie ik maar moet afwachten of hij een ziel heeft, die vaak niet meer is dan een hand met één en dezelfde manie. Behandel me niet slechter dan vroeger de natuur of dan de spiegel nu - dat is al wat ik, in alle bescheidenheid, van een schilder of minnaar vraag. ‘Elk gezicht is maar een vertrekpunt.’ - Prachtig, maar voelt u wel welke kant het daarmee (met mij) op moet? Voelt u mijn echte doel wel aan, waar ik zou zijn uitgekomen, als...? U wilt me voorbij om me voor te gaan, maar kunt u me wel bijbenen? Een grote meester kan iets ideëels scheppen: die maakt waarschijnlijkheid tot potentiële werkelijkheid. Hoge werkelijkheid. De anderen, de kleine meesters van kunst en liefde, kunnen beter naar de natuur werken (schilderen, beminnen). Maak mij maar eens - als u kunt. Ik ben altijd liever gekend en veracht geweest, dan bedacht en bemind. Bekijk me maar goed en ga anders de buurvrouw ‘scheppen’. Die zal nog blij zijn en zich in elk van uw ‘portretten’ herkennen, want ze kent zichzelf niet, er valt gewoon niets te kennen. Leegte die in elke vorm past. Ik ben al geschapen, door God. Eén schepping is me genoeg. Van zo'n schepper. Ik kan me slechts vinden in liefde van iemand die me kiest uit alle vroegere, | |
[pagina 71]
| |
tegenwoordige en toekomstige wezens; manlijke en vrouwlijke, water-, vuur- of luchtwezens, aarde- en hemelwezens. En uit nog meer - want er zijn meer planeten. Zo ben ik. Bedroef ik u - vergeef me dan te wezen. Bedenk eens dat als we samen waren geweest, ik niets geweten had van wat ik u nu verteld heb! Scheiding brengt alles terecht. Afstand brengt alles dichtbij.
Liefje! Het is vier uur 's ochtends, ik ben bij u, mijn hoofd tegen uw schouder, ik zou u al mijn gedichten - van vroeger, nu en later - hebben gegeven, niet als waarden - nee, als dingen die u plezier doen. En dan nog dit, als u wilt. Trouw: de onmogelijkheid van een ander (van een ander wezen). De hele rest is Lucifer (trots) en Luther (plicht). Zoals u ziet, mijn hoofd profiteert van mijn hart.
En neem me eens een avond mee - een hele avond. Om u door zo'n weerzien wat te vergeten. En om u met ons tweeën te dragen. | |
Derde briefToen ik zoëven op die vagebondbank bij u zat - meer veraf dan dichtbij - barstte mijn ziel van genegenheid, ik wou uw hand al naar mijn lippen tillen en hem de hele tijd vasthouden...
Abandon-bank, Vagebondbank...
(Abandon. Rijke armoe: één woord voor twee dingen, één klank voor twee begrippen - wat zo'n woord prachtig rekt en tekent.) Maar u hebt het gezien, we zijn keurig uit elkaar gegaan... (Daar heb je de eerste vogels! Ons onmogelijk uur!) Ik kan zonder u. Ik ben geen klein meisje of vrouw, ik kan zonder poppen of mannen. Ik kan zonder iedereen. Maar misschien wou ik voor het eerst wel van niet. Misschien zegt u wel: ‘Zo hoef ik u niet’ (even zwak als alle anderen en lang niet zo mooi). Dan nog: het zij zo! Laat er één ding niet tussen ons zijn: bedrog. Ik | |
[pagina 72]
| |
wil dat je totaal van me houdt, van al wat ik ben, m'n alles. Alleen dàn is er, al dan niet, liefde. Ik voel me de uwe (ik voel u niet de mijne). Ik ben niet bang dat te zeggen, evenmin als u bang hoeft te zijn dat dit alleen voor mij, en nooit voor u geldt. Als uw boompje verwisselen weer begint, dan spring ik weg, als uit een - opverend - bootje. Van mijn pijn zult u niets weten. Er zal zelfs geen leegte zijn, want ik heb in uw leven geen plaats bezet. Wat de ‘leegte van de ziel’ betreft - hoe leger ze is, hoe beter ze zich vult. Alleen fysieke leegte telt. Het leeg staan van deze stoel. Er komt in uw leven nooit een stoel, waarop ik mis. Onze eeuwigheid is van een uur dat al voorbijgaat. Ik wil van u maar één ding: uw goedvinden dat ik van u houd. Alleen die armzalige woorden: ‘houd van me zoals je wilt en niet wilt: met je hele jij.’ Ik heb het niet over het leven. Niet over de loop der uren. Ik weet dat elk leven en uur al bezet is en ik zal de laatste zijn om in de rechten van eigenaars te treden (rechten en eigenaars: twee woorden die ik evenzeer verafschuw). Mijn liefde hoort bij geen enkele tijd of plaats. Ze is nooit een binnengaan in die en die slaapkamer op dat en dat uur. Het is een weggaan uit alles, om te beginnen uit mijn eigen vel. Na afloop volgt de grote terugkeer in mijzelf. Zolang ik van u houd ben ik altijd tùssen u en mij; nooit in u of mij. Onderweg - als een waterstraal of trein. Welke tijd heeft ooit liefde kunnen afpalen, wanneer de ziel zelf die liefde onbekrompen opspuit (ik hóúd het niet meer van liefde - waar? - in mijn lijf), want van liefde is het eerste woord ‘altijd’ en het laatste ‘nooit’. Haar uur is noen noch middernacht, dat is versleten verliefdenpraat. Wat de tijd meent af te palen aan liefde is iets anders. Dat is het opgeven van liefde. Elke weg die ophoudt bij een slaapkamer is de verkeerde en de enige waarop ik geen voet zal zetten. Ik heb het over uw goedvinden van mijn inwendig stromen, want die stroom is strembaar, die ook. Ik strem al. (Nu al niet meer.) Ik wil van u mijn vrijheid jegens u. Mijn vertrouwen in u. Mijn liefde voor u, door u aanvaard. En de zekerheid dat ze u niet tot last is.
De hemel is volslagen helder. Links, boven de jonge klokketoren, de dageraad. Onschuldig en eeuwig. Ik houd van je zoals ik had kunnen houden van je zoon die je had moeten zijn. Denk niet dat ik neerkijk op je gewone aardse wezen. Ik houd van alles van je, van je blik, je glimlach en je gang, je ingeboren, aangeboren, ingeschapen luiheid, en heel je duistere (voor jou, niet voor mij) aanzet van een ziel: van goedheid, | |
[pagina 73]
| |
mededogen en zelfverloochening. Laat dat alles vóór noch door mij zijn - wat zou dat! Ik wil zoveel van je, dat ik gewoon niets wil. (Geen beginnen aan.) Maar weet wel, m'n gast van een uur, dat niemand jou ooit... (niet zoveel, maar zó. Aldus, duswege, mijnentwege). En, zelfs als ik je loslaat en afsta - zoals ik iedereen alles afsta, aan iedereen voorrang geef - dat ik je nooit verlaat.
Ochtendlicht. Ik ben zo kalm als een dode en ik zeg je, in deze absolute helderheid van hemel en hoofd: ‘met jou heb ik het hele thuis van een hol nodig en de volle ruimte van de nacht. De hele nacht buiten en de hele nacht binnen.’ Wat is het aardse leven droef. Wat een abandon. Ik druk je hand tegen mijn lippen. Schrijf me, schrijf me toch. Ik zal met je brief slapen. Ik moet iets levends van je hebben. De hemel is vol roze schelpen. (Als de hemel pas het strand is, wat moet de zee dan zijn?) Dit is het gevoeligste uur. Slaap in vrede. De eerste stappen op straat, een passerende werkman. En de vogels.
Dageraad van een juni-zaterdag. | |
Vierde briefNog een paar woorden in uw ochtendslaap, - daarnet kon mijn hand van teveel genegenheid de pen niet meer vasthouden. Er liggen twee stenen, twee gelukzalige bergen op mijn hart - van mij voor u - en ik aarzel; u moet het weten, maar als u een ziel hebt dan kwets ik. Ik kan beter afwachten. Niet twee stenen: twee wilde dromen, in dit leven onuitvoerbaar, in het andere ondroombaar, aangeboren, vóór mij geboren dorst, de geheimste dorst van heel mijn wezen, verzegeld als het putwater door de steen van Ringstetten, zodat Undine niet meer naar huis kan: zichzelf niet terug kan vinden.Ga naar eind2. (Wat ons is aangeboren is vóór-ons-geboren. Onze aangeboren dorst is onze geboortezee.) Twee dorsten die samen één zijn, de één bestaat niet zonder de andere. Waarvoor ik ben komen leven en waarzonder ik vertrekken moet. Wie weet? U deed eens in mijn bijzijn een uitspraak die me toen al (ik had alleen een glimp van u opgevangen) pijnlijk schroeide. (Vergeet niet: ik leef vooruit, ik ben het leven vóór!) | |
[pagina 74]
| |
Deze brief zal u op een dag even duidelijk zijn als mijn handschrift. Maar die dag komt te laat. Ochtend van dezelfde juni-dageraad. Postume opmerking (Slechts bij een werkelijk groot wezen wekt zo'n brief geen ijdele glimlach. Groot in alles of groot in de liefde. Casanova huilde om heel wat minder!) | |
Vijfde brief25 juni, zondag.
Vriend! Ik word op het ogenblik verscheurd tussen twee verzoekingen: u en de zon. Twee vlakken: zand - m'n papier en steen - m'n balkon. Allebei schoon, allebei hard, allebei slaapwekkend. Het zand dan maar! Gisterenavond was er geen licht; ik heb mijn handen opgevreten van begeerte u te schrijven (van woede het niet te kunnen). Ik had zulke ware, ziende woorden over u, voor u. Eén groot kolken, een bergbeek gelijk. Mijn uur met u was me ontroofd, ontrukt, ontstolen. Ik ben op de grond gaan liggen grommen als een hond. Ik heb net iets ontdekt: die ander had de letter r - van het alfabet mijn allerliefste, mijn eigenste en wezenlijk manlijke letter;Ga naar eind3. ruig, ridder, rots, Sparta, - al wat recht, hard, sterk in me is. Bij u: sjoemel, sjouw, slap, en vooral: chéri! Chéri, ik weet dat het tegen de orde is: 's ochtends vroeg liefhebben in plaats van schrijven. Maar het gebeurt zo zelden, zo nooit! Ik ben steeds bang dat ik droom; straks word ik wakker en dan is er weer: ruig, ridder... vertaling Jan Robert Braat |
|