| |
| |
| |
De vryigheden van een broek
Gabriel Bos
Een van mijn lievelingsboeken is Het jongensuur; een bijzonder boek (en dat is het). Met Een tevreden lach vormt het een tweeluik over het leven van Simone Baling, het meisje dat een jongen wil zijn.
Het motief van het meisje dat een jongen wil zijn is in de Nederlandse moderne literatuur nergens zo uitgewerkt aanwezig als in het werk van Andreas Burnier. Weliswaar staat Simone niet alleen. Het verschijnsel van het meisje dat een jongen wenst te zijn is van alle tijden omdat het bestaat bij de gratie van de seksedichotomie die eveneens van alle tijden is. De wijze waarop het motief in de literatuur wordt vormgegeven verschilt en is gebonden aan maatschappelijke en literaire conventies.
Zo verscheen een eeuw voor deze romans van Burnier de ‘emancipatieroman’ Majoor Frans van Bosboom-Toussaint, waarin Francis Mordaunt getypeerd wordt als een recalcitrante jonge vrouw die zich verzet tegen de regels van het damesfatsoen en verkiest onafhankelijk en vrij te zijn. Francis opteert voor een mannelijke gedrag- en kleedstijl. Ergo haar bijnaam. Een titel waarvoor zij zich niet schaamt:
‘Ik ben er niet beter en niet slechter om. Ik weet heel goed, dat ze mij hier in de omtrek nawijzen als een kozak of een cavalerie-officier, omdat ik met meer gemak paard rijd dan de steedse nufjes, en dat ze mij overal aangapen als een kermiswonder, omdat ik de vrijheid neem mij te kleden naar mijn convenientie en niet naar hun smaak.’
Francis is het produkt van een jongensopvoeding en is door haar Oom Rolf (een ex-legerkapitein) geschoold in het paardrijden, exerceren, schermen, schieten, vloeken. Als jong meisje draagt ze een ‘jongenspak’ als jonge vrouw distantieert
| |
| |
ze zich van de modeconventies, die aan vrouwen een beperkte bewegingsvrijheid opleggen. Ze kleedt zich bij voorkeur in een ‘fantasie-kostuum bestaande uit een amazonerok die ze draagt als een Zouavenbroek (een soort kuitbroek); een engsluitend jakje en een grijze flambard met slap neerhangende randen waaraan de voile ‘die in de regel aan zulk een mannelijk hoofddeksel (...) nog enige vrouwelijke distinctie geeft’ ontbreekt. De ik-figuur die later haar man wordt (de huwelijksmoraal structureert nu eenmaal toch het plot) oordeelt na ontmoeting met Francis dat ‘men bij 't eerste aanzien twijfelde of men een man dan wel een vrouw voor zich had’.
Nog een eeuw eerder, rond 1700, wordt het motief van de jonge vrouw die zich distantieert van haar sekse- en genderrol thematisch uitgewerkt in het genre dat wij nu als travestieroman klassificeren. In de travestieroman verkleedt de vrouwelijke hoofdfiguur zich als een man (meestal als matroos of soldaat) en beleeft in die hoedanigheid een reeks heldhaftige avonturen. Een voorbeeld van zo'n heldin met de broek aan is de Kloekmoedige Land- en Zeeheldin waarin de hoofdfiguur zich voor Hendrik van den Berg uitgeeft. Zij opent haar (pseudo)autobiografische relaas aldus:
‘Hoewel de natuur meer wysheid in alle hare werkingen betoond dan de menschen op den ander gehoopt, zouden konnen doen, vind men'er echter die zig daar over beklagen, en die een vast gevoelen hebben dat het beter met haar gesteld zoude zyn (...) indiense van een andere kunne geboren waren.’
De bewuste Hendrik rekent zich tot deze categorie:
‘Ik ben van myn tederste jeugd af met een van desen geweest, en my dogt dat de natuur my het grootste ongelyk des werelds had gedaen, dat ze my in een staet had doen geboren worden waerin ik niet veel geluks te verhopen had (...)’
Simone Baling zal zich in deze ontboezeming herkennen. Zij verzucht:
‘Wat had God tegen mij dat hij mij niet “toevallig” aan de goede kant had laten terechtkomen (...) zoals de helft van alle mensen? Het verbaasde mij dat zoveel mensen een man waren in dit leven, en
| |
| |
dat juist ik een meisje moest zijn. Het was een kwestie van geluk. Je had bij je geboorte vijftig procent kans dat je een jongen werd.
Waarom had ik pech?’
Simone probeert met magische formules haar lot te bezweren maar moet constateren dat het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Als haar eerste periode van ongesteldheid aanbreekt beseft ze dat het laatste jongensuur geslagen heeft: moeder natuur heeft haar verraden: ze is een meisje van vlees en bloed. Net als Hendrik neemt Simone het heft in eigen hand, verloochent ze haar meisjesnatuur en tracht ze haar jongensaard na te leven door zich te kleden, te kappen en te gedragen als een jongen (en later als een jongeman).
Geboeid door dit verschijnsel ging ik op zoek naar gelijkgeaarde zusjes van Simone. Voor de moderne volwassenenliteratuur levert dit zoals gezegd geen rijke oogst op. Een vruchtbaarder vindplaats blijkt de jeugdliteratuur. Vanaf de eeuwwisseling tot aan de jaren veertig verschenen in Nederland veel meisjesboeken waarin de hoofdfiguur ‘liever’ een jongen wil zijn en zich naar deze wens gedraagt. Terugkerende term waarmee deze meisjes worden benoemd is ‘halve jongen’. Het is te beschouwen als het Nederlandse equivalent van ‘tomboy’ (boyish girl).
Een voorbeeld van zo'n halve jongen is de twaalfjarige Ans in Ans en haar tweelingbroer.
‘Alles wat maar jongensachtig was, vond Ans altijd prachtig en jongensspelletjes trokken haar ook veel meer aan dan die van de meisjes.’
De moeder van Ans onderkent Ans' jongensaard:
‘ons dochtertje heeft, van jongs af aan, altijd veel meer van een jongen dan van een meisje gehad. Ze was zoveel liever een jongen geweest.’
Ans is slordig en wild, ze houdt van ravotten, glijdt langs de trapleuning, en scheurt haar jurken. ‘Je bent net zo'n halve jongen’, klinkt het van alle kanten, waarop Ans gevat repliceert: ‘Was ik maar een hele jongen, dat zou veel fijner zijn.’
Net als Simone cum suis pleegt Ans travestie. Als ze tijdens een logeerpartij
| |
| |
| |
| |
bij oom en tante uit haar jurkje scheurt mag ze een jongenspak van haar neefje aan en dit bevalt haar zo goed dat ze het pak mee naar huis neemt. In haar jongenskleren kan Ans zich ‘fijn’ een echte jongen wanen. Om optimaal van haar pak te kunnen genieten, gaat ze een dubbelrol leiden als haar gefingeerde tweelingbroer Frans.
Evenals Majoor Frans en Hendrik moet Ans uiteindelijk haar jongensrol afleggen. Francina vindt haar geluk in het huwelijk; Hendrik wordt als vrouw ontmaskerd en besluit ten leste het ‘Vrouwelyk gewaad’ weer aan te trekken - zij het met tegenzin ‘want de vryigheden, welke men door middel van een Broek geniet, hebben my altyd in het hoofd leggen te malen’. Ans hangt Frans aan het knaapje maar de mannelijke inborst blijft op zijn plaats. Vader concludeert: ‘De jongensaard zit er genoeg in, daar hoeft ze heus geen pak voor aan te trekken.’
Ook Simone beseft dat de travestie slechts lapmiddel is. Zij legt zich echter niet neer bij de naakte feiten. In Het jongensuur lost ze het op door de klok terug te draaien, naar de periode voor de puberteit: via de herinnering doet ze de ongeslachtelijke kindertijd herleven. In Een tevreden lach manipuleert de volwassen geworden Simone opnieuw de grens tussen het mogelijke en onmogelijke: ze droomt van een bestaan, waarin zij als mijnwerker ‘een simpel, nuttig mannenleven’ leidt.
Na de jaren veertig zijn er in de jeugdliteratuur sporadisch voorbeelden van boeken waarin meisjes zich als jongen manifesteren te vinden. En er zijn meer vertaalde dan oorspronkelijk Nederlandse boeken.
Een prototypische tomboy is George uit de (populaire) vijftiendelige reeks De vijf detectives (verschenen tussen 1943 en 1961 en keer op keer herdrukt) van Enid Blyton.
‘George was geen jongen; ze was een meisje en ze heette eigenlijk Georgina, maar omdat ze een jongen had willen zijn, wilde ze met alle geweld George genoemd worden. En dus heette ze George.’
George is het buitenbeentje van de vier jeugdige avonturiers en hond Timmie. Julian en Dick zijn ‘echte jongens’ voor zover ze rationeel, behendig, sterk en zelden bang zijn. Annie is een echt meisje aangezien zij steeds als enige medelijden voelt met de schurken wanneer deze gevangen worden of gewond raken; dikwijls een ‘gil’ slaakt en vaak ‘er niets van snapt’. Gaarne is zij bereid bedden op
| |
| |
te maken, tafels te dekken, af te wassen, als de ‘jongens’ op verkenning uitgaan. De wereld in De vijf detectives is goed te overzien: buitenlanders zijn boeven; dieren zijn lief; gemberkoekjes lekker en over het algemeen geldt: ‘De meisjes gingen bloemen plukken en de jongens op zoek naar stenen wapens.’ Alleen George is dubbel en dwars: ze is ‘net zo dapper als een jongen’, ‘niet zo kleinzielig (...) zoals zoveel meisjes’, ondernemend, eigengereid, temperamentvol. Zij is de uitzondering die de regel bevestigt.
George is een cliché volgens critici en een voorbeeld van het ‘zesde cliché’ in de terminologie van Burnier. In haar essay ‘Het beeld van de vrouw in de litteratuur’ onderscheidt zij zeven overheersende clichébeelden; een daarvan is ‘de vrouw die bijna zo goed is als een man’. Als voorbeeld noemt ze Mlle. de Maupin van Theophille Gauthier, waarin de hoofdfiguur zich als man verkleedt, leert paardrijden en schermen als een man, vrouwenharten verovert als een man ‘maar zij voldoet toch niet helemaal’, concludeert Burnier:
‘In een duel verwondt zij haar tegenstander, maar licht. Zij brengt een nacht door met de vrouw die haar bemint, maar verlaat haar de volgende ochtend. Kortom: zij wordt beschreven als knap, ingenieus, dapper, veroverend, maar voldoet toch niet geheel aan de eisen die je volgens de romantische traditie aan een man van eer kunt stellen.’
Bijna zo goed als... kenmerkt volgens Burnier ook het jongensachtige meisje:
‘Ook in kinderboeken, speciaal meisjesboeken, kom je nogal eens tegen de “tomboy”, het jongensachtige meisje dat bijna zo goed kan vechten, bomen klimmen, zeilen, enzovoort als de jongens.’
In (buitenlandse) publikaties over de tomboy wordt vaak gewezen op de seksistische moraal die in tomboy-verhalen zou schuilen: de tomboy verzet zich tegen de strikte rolverdeling tussen mannen en vrouwen of jongens en meisjes; door zich met het mannelijke te identificeren bevestigt zij echter tegelijkertijd de stereotiepe beeldvorming van de inferieure vrouw. Bovendien is het verzet in veel verhalen van tijdelijke duur en aanvaardt het meisje of de jonge vrouw ten slotte de haar voorgehouden meisjesrol. Het dolle veulen is dan getemd. De wildzang gekooid.
Waarschijnlijk gaat dit voor veel tomboy- en halve-jongensverhalen op.
| |
| |
Dat neemt niet weg dat de jongensachtige meisjes interessante grensoverschrijders zijn. Bovendien zijn er die zich aan de clichématige beeldvorming onttrekken. Petra haalt de eindstreep biedt zo'n alternatief. De twaalfjarige Petra ‘vindt het zelf heel erg dat ze niet als jongen is geboren’, omdat haar hart uitgaat naar alles wat jongensachtig is. Ze verfoeit (nette) jurkjes en loopt het liefst in een spijkerbroek rond; ze houdt van actie maar ook van studie. Ze wil naar het gymnasium, maar het plaatsje waar ze woont heeft alleen een jongensgymnasium. Petra vindt het belachelijk dat meisjes niet worden toegelaten: ‘het klopt niet’, oordeelt ze:
‘Wij lezen iedere dag in de krant dat de rassen gelijk moeten zijn, dat alle rassen evenveel rechten hebben of je nu een neger, een Indiaan, een Chinees of een Zoeloekaffer bent, we zijn allemaal mensen. Maar waarom moeten dan meisjes bij jongens worden achtergesteld? Dat is gewoon ouderwets! We zijn hier honderden jaren op achter (...) ik kan leren en ik wil (...) leren (...).’
Petra besluit voor het gemak een jongen te worden. Ze gedraagt zich volgens de kritische buitenwacht toch altijd al als een jongen en met haar slanke figuur, het ‘smalle gezichtje’ en korte jongenskop is de overstap naar de andere kunne een koud kunstje. Als ‘Peter’ maakt zij een overtuigende indruk op de jongens en docenten; het eind van het liedje over dit meisje loos is dat (ook) zij ten slotte ontmaskerd wordt maar dit er bij wint: ze mag ‘als meisje’ op het gymnasium blijven en sterker: de school wordt voortaan opengesteld voor meisjes.
Een merkwaardig boekje voor heel jonge kinderen is voorts Julie, het meisje met de schaduw van een jongen. De kleine Julie moet zich (van haar ouders) gedragen als een normaal meisje: kleertjes, kapsel, lach - alles in de plooi. Toevallig houdt Julie juist van ‘wanorde’; ze ‘heeft de pest aan gekamde haren’; ze wil dollen en in bomen klimmen. Het oordeel van haar ouders luidt: ‘een mislukte jongen’. Julies identiteitscrisis (een groot woord voor zo'n klein meisje maar het is niet anders) wordt verbeeld met haar schaduw die de gestalte van een jongen aanneemt. Julie contempleert: ben ik een jongen of ben ik een meisje? Ze komt er niet uit en om haar schaduw en probleem niet langer onder ogen te hoeven zien, graaft ze een kuil waarin ze wegkruipt. Een huilende jongen vindt haar: hij huilt omdat hij er altijd mee geplaagd wordt dat hij net een meisje is. Ze zitten in hetzelfde schuitje.
| |
| |
en jongens, die moeten doen zoals jongens!...
En je mag geen stapje buiten de schreef doen
Net of we elk in een aparte bokaal zitten!...’
Julie en de jongen besluiten een einde te maken aan hun leed en over de schreef te gaan:
‘Je kan en jongen en meisje zijn, als je wil, de twee samen.
En dat ze hun etiketten maar houen...
We zijn wie we zijn, dat mag!’
Zo eindigt het verhaaltje optimistisch: ze waren zichzelf ‘kwijt’ maar hebben zichzelf ‘teruggevonden’ door hun hele zelf te erkennen. ‘De strikte rolverdeling tussen jongens en meisjes gaat niet op’, zo verduidelijkt de flaptekst.
Julie, het meisje met de schaduw van een jongen is een uitzondering in de jeugdliteratuur en tegelijkertijd laat het zien dat de jongenswens bij meisjes nog steeds leeft. Reden waarom Andreas Burnier nog steeds gelezen wordt, al zijn de ‘vryigheden van een broek’ niet langer strikt voorbehouden aan jongens en mannen. Waarschijnlijk is dit laatste de reden dat er in de meest recente Nederlandse jeugdliteratuur teruggegrepen wordt naar een historische context.
In met name verhalen over de (late) middeleeuwen herinnert het motief aan de travestieroman. Steeds biedt travestie het meisje de mogelijkheid te vluchten uit een beklemmende leefsfeer, en verschaffen de jongenskleren haar de bewegingsvrijheid die een spannend avontuur mogelijk maken.
In Marjan, een troubadour moet zingen van Liva Willems ontsnapt de dertienjarige Marjan aan het benauwende gezinsleven dat getiranniseerd wordt door een brute vader. Zij is niet van plan het lijdzame ‘lot van de vrouw’ dat haar als toekomst wordt voorgespiegeld te aanvaarden. Onder het mom: ‘ik wil een man worden’ verkleedt ze zich als een jongen en wordt troubadour. In Geef me de ruimte! van Thea Beckman neemt de vijftienjarige Marije in broek de benen als haar een huwelijk met een oudere man wordt opgedrongen. In Zwanen op de Theems van Nanne Bosma monstert de dertienjarige Neeltje aan als matroos om de zoektocht naar haar verdwenen vader te ondernemen. In Hasse Simonsdochter van Thea Bekman wordt Hasse door haar ouders verwaarloosd; een huwelijk met
| |
| |
‘Dat 's leuk’, riepen ze haast tegelijk. ‘Net 'n jongen!’ (uit: Ans en haar tweelingbroer)
| |
| |
een robuuste soldaat betekent voor haar een vluchtmogelijkheid en aan zijn zijde maakt zij verkleed als jongen furore als boogschutter tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten. De associatie met de manhaftige Kenau Simons dringt zich op. Werd Simone B. ook naar haar vernoemd?
Over namen gesproken. Ook in Doldwazen en Druiloren van de Zweedse Ulf Stark komt een Simone voor die onder de naam Simon rondloopt. En het zal wel toeval zijn, maar toch: Andreas werd als jochie vroeger Ronnie (Dessaur) genoemd. In de jaren zestig verscheen een boekje over een meisje in een jongensrol, getiteld: Als een meisje Ronnie heet. De veertienjarige Ronnie gaat een dubbelleven als piccolo leiden om geld te verdienen voor haar zieke vader.
Het intertekstuele relatienet is ongetwijfeld uit te breiden met (veel) meer dwarsverbindingen en toont aan dat alles met Andre.. met alles samenhangt. De klok tikt door maar Het jongensuur lijkt van alle tijden.
Literatuur
|
Thea Beckman, Geef me de ruimte. 1976. Hasse Simonsdochter. 1983. |
Enid Blyton, De vijf weer op Kirrin eiland. z.j. |
A.L.G. Bosboom-Toussaint, Majoor Frans. 1875. |
Nanne Bosma, Zwanen op de Theems. 1988. |
Anne Bozellec, Christian Bruel, Julie, het meisje met de schaduw van een jongen. Frankrijk 1980. Nederlandse vertaling van Liva Willems, 1982. |
Anoniem, Het wonderlijk leven en de dappere oorlogs-daden, van de kloekmoedige land en zee-heldin. ca. 1700. |
J.H. Brinkgreve-Entrop, Ans en haar tweelingbroer. 1929. |
Andreas Burnier, Een tevreden lach. 1965. Het jongensuur. 1979. Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen. 1974. |
Marie L. Fischer, Petra haalt de eindstreep. 1964. |
Käthe von Roeder-Gnadenberg, Als een meisje Ronnie heet... Nederlandse vertaling 1962. |
Ulf Stark, Doldwazen en Druiloren. Nederlandse vertaling 1985. |
Liva Willems, Marjan 1. Een troubadour moet zingen. 1980. Marjan 2. Ik hoor er ook bij. 1982. |
|
|