Lust en Gratie. Jaargang 8
(1991)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Een ander mens
| |
[pagina 24]
| |
van onderzoek van het ding waarnaar het woord verwijst. Dit wetende constateren we dat de taalkundige vraag ‘Wat betekent “mens”?’ uiteindelijk samenvalt met de diepzinniger vraag ‘Wat is een mens?’ Wie zich in de contreien van deze diepzinnigheid begeeft, merkt spoedig dat bij ieder stapje nader tot het antwoord het antwoord eenzelfde stapje terugwijkt. Dit noem ik het horizonprincipe. Op het eerste gezicht een frustrerend principe: het doel wordt nooit bereikt. Maar de taal zelf ziet het minder somber: die kent het woord horizonverruiming, iets bevrijdends, iets dat de benauwdheid doet afnemen. Synoniem daarmee is: blikverruiming, een woord dat, net als ‘gezichtseinder’ de wederzijdse afhankelijkheid van blik en horizon onderstreept en het subjectieve element in iedere wetenschap, niet één uitgezonderd, onontkoombaar maakt. Subjectiviteit en wijkende horizonnen zijn niet welkom bij het wetenschappelijk establishment. Wie zich, zoals dr. C.I. Dessaur, daardoor niet laat ontmoedigen, ontdekt niet alleen dat de horizon zal blijven wijken tenzij men blijft stilstaan, maar ook dat men tegen de stroom in moet roeien. Geografisch gesproken belandt men dan uiteindelijk op een berg, oeroud symbool van oorsprong, van inzicht (Mozes: Tien Geboden, Christus: Bergrede). ‘Oorsprong’ (= ‘oersprong’) en ‘ontspringen’ (van een rivier) zijn zeer verwante woorden. Zelfs, of liever juist vanaf die plaats hoog op de berg is de gezichtseinder rondom ons, maar om dat te kunnen zien moeten we zelf ronddraaien. Dan gaat het ons duizelen en blijkt dat de oneindigheid ons te machtig is.
Terug nu naar de aanvankelijke vraag. Wat is een mens? Een van de belangrijkste antwoorden in de wereldliteratuur wordt gegeven door Primo Levi in zijn boek Is dit een mens.Ga naar eind1. Althans, zo luidt de titel in Nederlandse vertaling. In het Engels heet het boek If this is a man en in het oorspronkelijke Italiaans Se questo è un uomo. Op de omslag van de Nederlandse vertaling lezen we over ‘de open vraag in de titel’ en de subtiliteit (van de vertaalster, neem ik aan) is gelegen in het woordje in. Dat woordje impliceert dat de titel een open vraag bevat en niet noodzakelijkerwijs zelf een open vraag is. Er volgt geen vraagteken, de titel wordt daardoor een bijzin die aangevuld moet worden en die, zoals iedere voorwaardelijke bijzin, een onzekerheid in zich draagt. Vergelijk: ‘Weet niemand raad [dan kan altijd nog de priester geraadpleegd worden.]’ ‘Is dit een mens [dan stort mijn wereldbeeld in.]’. In het Italiaans noch in het Engels hebben de open vraag en de voorwaardelijke bijzin de mogelijkheid van een geheel gelijke woordvolgorde, in het | |
[pagina 25]
| |
Paul M.L. Franssen
| |
[pagina 26]
| |
Nederlands is daardoor de titel dubbel expressief. De Nederlandse grammatische bijzonderheid werkt genuanceerd interpreteren in de hand. Het zal duidelijk zijn dat Is dit een mens in beide functies een vraag uitdrukt, een maal expliciet, zelf als een open vraag op te vatten, en een maal impliciet, als uiting van een aan wanhoop grenzende onzekerheid. Onzekerheid, zowel over de persoon die de vraag betreft (‘dit’) als over de inhoud van het woord ‘mens’. Het moeilijke is dat je niet precies weet op wie ‘dit’ slaat, ook niet na het boek gelezen te hebben. Het schokkende van het antwoord is, dat het geen raadsels oplost, maar wel de vraag steeds dringender maakt. In het boek, een ooggetuigeverslag van een overlevende van Auschwitz, worden niet alleen de gruwelen bechreven, maar het gaat vooral over de wijze waarop de slachtoffers, inclusief de schrijver, er mee omgaan. Langzaam maar zeker vervaagt daardoor het eenvoudige verschil tussen goed en kwaad, maar ook wordt Nietzsches idee over Jenseits von Gut und Böse een luxueuze constructie. Wat overblijft is ‘deze zijde van goed en kwaad’, waar men om een zuiver mens te kunnen blijven ‘martelaar of heilige’ moet zijn. ‘Wie doodt, is een mens, wie onrecht doet of lijdt, is een mens; geen mens is hij die elk gevoel van grenzen verloren heeft en zijn bed deelt met een lijk. Wie heeft afgewacht tot zijn bedgenoot klaar was met sterven om hem een stuk brood af te nemen, is, ook al heeft hij daar geen schuld aan, verder verwijderd van het model van de denkende mens dan de primitiefste Pygmee of de gruwelijkste sadist.’ Het slot van dit fragent kan ik alleen begrijpen door aan te nemen dat ‘de gruwelijkste sadist’ hier moet worden opgevat als iemand die geniet van het folteren; zolang hij een gedrevene is - door welke boze macht dan ook - behoudt hij iets menselijks. Pas als ook hij ‘elk gevoel van grenzen verloren heeft’, of beter elk gevoel, welk dan ook, houdt hij op mens te zijn. Hiermee is voelen als de essentie van het mens-zijn gegeven, tegelijkertijd met denken (‘het model van de denkende mens’).
In hoeverre stemt het hier beschrevene overeen met ons thans gebruikelijke mensbeeld? In het hedendaagse zesduizend jaar oude westerse bewustzijn is het mannelijke de norm en het vrouwelijke de afwijking. Dit feit komt nergens met een zo | |
[pagina 27]
| |
systematische precisie tot uitdrukking als in de natuurlijke taal, in het bijzonder in de grammatica (d.i. het taalkundig gedrag) van het woord ‘mens’. In onze eigen taal en in het Duits stamt het regelrecht van ‘man’ (‘Mann’). In onder andere het Italiaans, Frans en Engels heeft het woord voor ‘mens’ nog steeds exact dezelfde vorm als het woord voor ‘man’: respectievelijk ‘uomo’, ‘homme’ en ‘man’. Voor ‘het’ mannelijke en ‘het’ vrouwelijke gelden in het westerse denken welhaast onaantastbare stereotypieën. Zo wordt vanzelfsprekend voelen onder het vrouwelijke en denken onder het mannelijke gerangschikt. Hetzelfde geldt voor zachtmoedigheid tegenover gestrengheid, etc. Dat onderscheid is zo diep in ons bewustzijn geworteld dat het niet te doorbreken lijkt.Ga naar eind2. Misschien berust het ook wel op een fundamentele waarheid. Maar dan een waarheid omtrent ‘het’ vrouwelijke en ‘het’ mannelijke en niet omtrent vrouwen en mannen. Dat betekent dat het onderscheid op een totaal ander niveau ligt dan dat van de concrete primaire en secundaire, de ‘biologische’ geslachtskenmerken. Maar welke plaats heeft het onderscheid in de waardering van het vrouwelijke en het mannelijke, om niet te zeggen het prestige? Het prestige van het mannelijke, tot norm verheven, begint ons te overwoekeren. De aarde wordt één grote lanceerbasis. Zo ver het oog reikt staan de mannelijke prestige-objecten opgesteld. Zo ver het oog reikt. We zijn terug op het uitgangspunt: het horizonprincipe. Hoe ver het oog reikt hangt af van waar men staat. Een enkeling, zoals Dr. C.I. Dessaur, stelt zich anders op dan de anderen, verruimt zo de blik en ziet bijgevolg iets anders. Als we proberen met haar mee te kijken maken de raketbases plaats voor de droom der rede, wat geen contradictio in terminis meer is, maar de naam van harmonieus samenwerkende componenten van het menselijk bewustzijn. In De droom der rede is de mens opeens overwegend vrouwelijk en dus (zie boven) niet langer gespeend van gevoel, en toch norm, immers ‘de’ mens. Die verrassing brengt de auteur tot stand door een grammatische variatie binnen een in alle opzichten nietige woordklasse, die van de pronomina (voornaamwoorden). Ik veroorloof me een klein taalkundig exposé. Niet alleen is de klasse der pronomina nog geen dertig vormen rijk (in tegenstelling tot bijvoorbeeld die van de duizenden substantieven (zelfstandige naamwoorden), maar bovendien is vrijwel ieder pronomen piepklein, één bestaat zelfs uit niet meer dan één letter: u. De meeste pronomina tellen één lettergreep en slechts twee zijn drielettergrepig: ‘degene’ en ‘dewelke’. (Ook nog het | |
[pagina 28]
| |
archasche ‘ulieden’!) Hoe nietig de klasse ook zij, wel kan een pronomen, mits geraffineerd aangewend, een blikverruiming bewerkstelligen die iets weg heeft van een omwenteling. Het mooiste nog is dat in De droom der rede de omwenteling aanvankelijk ongemerkt plaatsvindt. Ik las er in het begin althans overheen. In de eerste alinea van haar boek schrijft Deassaur: ‘Aard, herkomst en bestemming van de mens, haar levensopgave, zijn in de loop der millennia, der eeuwen en, soms, der decennia, voortdurend verschillend ervaren en geïnterpreteerd.’ ‘Haar levensopgave’ staat er, en ik had het voorafgaande ‘de mens’ blijkbaar gelezen als ‘de mensheid’, want er viel me niets bijzonders op. Pas later, bij de vele consequente verwijzingen naar ‘de mens’ door ‘zij’ en ‘haar’ ontdekte ik hoe zo'n onnadrukkelijk gepresenteerde eigenzinnigheid een metamorfose teweeg kan brengen in ons mensbeeld. Met de lezer zelf gebeurt ook iets. Die wordt een ander mens. |
|