| |
| |
| |
Dialoog tussen vriendinnen
Truus Pinkster
Aafke Steenhuis
Twintig jaar geleden studeerden wij Nederlandse letteren in Groningen. We hadden er al jaren Oudgermaans, Gotisch, Middelnederlands en zeventiende-eeuwse letterkunde opzitten voor we bij de moderne letterkunde aankwamen. Onze autoritaire, gereformeerde hoogleraar volgde in zijn hoorcolleges alleen zijn eigen hartstochten - en die waren anders dan de onze.
We waren letterkunde gaan studeren omdat in de Groningse dorpen waar we woonden - Zuidhorn en Eenrum - de literatuur een weg naar onbekende horizonten leek, naar gebieden van verbeelding en inzicht die ons leven zouden verrijken. Maar in die jaren dat we ons door de traditionele literatuurstudie heenworstelden, vroegen we ons vaak af wat deze verheven teksten met hun vaak theologische problematiek met onszelf te maken hadden.
We vonden een uitweg, die ons redde. We namen de trein. Omdat in die jaren de vergelijkende en theoretische literatuurwetenschap in Groningen niet gedoceerd werden, reisden we twee jaar lang een dag per week naar Utrecht. We genoten van de betrokken, panoramische colleges in het gezellige, kleine instituut van de literatuurwetenschap daar, waar we van de sociale romans in Duitsland naar de utopische Russische romans sprongen, en met grote inzet discussieerden of literatuur nu de werkelijkheid weerspiegelde, of dat zij een apart universum, een wereld in woorden was.
In de treinen naar en van Utrecht schiepen wij onze eigen wereld. Omringd door boeken, broodjes en chocola besloten wij dat wij ons bezig wilden houden met schrijfsters. Vrouwelijke auteurs wier levensgevoel en manier van uitdrukken ons zouden stimuleren, ons dieper zouden laten doordringen in de gistende veranderingen van onze eigen tijd. Want we leefden in een periode van seksuele exploraties, maatschappelijke betrokkenheid en een opkomende vrouwenbeweging. Wat had de literatuur hierover te zeggen?
| |
| |
En zo, jaren voordat termen als vrouwenstudies en vrouwenliteratuur in zwang raakten, probeerden wij, met de schaarse literatuur die er bestond, te weten te komen hoe vrouwelijke auteurs over zichzelf en andere vrouwen schreven, hoe zij hun verlangens naar een minder onderdrukkende wereld verbeeldden. We gingen naarstig op zoek naar inspirerende schrijfsters. Aafke werd gegrepen door het werk van Carry van Bruggen; Truus verdiepte zich in de romans van de toen nog niet zo bekende Andreas Burnier. Burnier had toen de experimentele, feministische romans Een tevreden lach en De huilende libertijn geschreven, de roman Het jongensuur die over een kind in de oorlog gaat, en de verhalenbundel De verschrikkingen van het noorden.
In de kelder van de universiteitsbibliotheek in Groningen ontdekten we het in die tijd vergeten proefschrift van Annie Romein-Verschoor; Vrouwenspiegel, over het beeld van de vrouw in de literatuur. Hoe schrijven vrouwen over vrouwen? Weten zij dieper in de vrouwelijke psyche door te dringen dan mannen, schrijven zij anders over liefde en seksualiteit? Annie Romein-Verschoor had haar boek geschreven in de jaren dertig; was het beeld van de vrouw in de halve eeuw daarna ingrijpend veranderd? Met deze en andere vragen gingen wij op bezoek bij Annie Romein-Verschoor, die in het rusthuís voor bejaarde kunstenaars, het Rosa Spierhuis, in Laren woonde. En we gingen naar Andreas Burnier. Zij had zojuist de Nijmeegse universiteitskamer betrokken die de heer Dries van Agt haastig had verlaten omdat hij minister was geworden. In die rare mannenkamer spraken we met haar over haar boeken en ideeën en verbaasden ons dat ze haast nog zenuwachtiger was dan wij, ze beet op haar nagels.
Nu, twintig jaar later, komen we weer bij elkaar, in de grote boerderij van Truus op het Noordgroningse platteland. En, omringd door de boeken van Andreas Burnier, onze oude scripties en interviews, broodjes en chocola komen we als vanouds weer in die vrolijke, stimulerende wereld van de vrouwelijke creativiteit terecht. We zitten tegenover elkaar aan tafel, en houden een dialoog.
Wat heeft Andreas Burnier literair en filosofisch voor ons betekend? Wat trok ons indertijd naar haar toe? Hoe lazen wij haar boeken? Wat betekent ze nu voor ons? Hoe is zij veranderd; hoe heeft onze belangstelling zich ontwikkeld? De afstand tot Burniers ideeënwereld blijkt, tot onze verrassing, nu kleiner dan toen.
| |
| |
| |
Hoe lazen wij begin jaren zeventig de romans van Andreas Burnier?
Truus: ‘Haar boeken waren intrigerend. Vooral Het jongensuur en De huilende libertijn vond ik spannend. Maar ik voelde ook afstand, want die boeken gingen nauwelijks over mij. De vrouwelijke hoofdpersonen in De huilende libertijn leidden een grootstedelijk leven, reisden veel en hadden liefdesgeschiedenissen met andere vrouwen - situaties die ik niet kende. Maar tegelijk zaten er in De huilende libertijn, dat een radicaal, satirisch maar ook tijdgebonden boek is, allerlei feministische ideeën die me erg aanspraken. Over de onderdrukking van vrouwen, het verlangen naar vrijheid. Het zijn opvattingen die nu vrijwel gemeengoed zijn, maar twintig jaar geleden was het bijzonder dat een schrijfster zulke dingen opschreef. Zoals dit citaat uit De huilende libertijn: “Vrouwen zijn mooi omdat mannen dat wensen. Wat mooi is, wordt niet door hen bedacht. Hun leven staat in dienst van de cultivatie van het lichaam en de lijfelijke zorg voor anderen. Hun werk is bijkomstig en dienend, omdat zij gezien worden als de bijkomstige en dienende variatie van de mens.” Of dit uit Een tevreden lach: “Een vrouw kan, in tegenstelling tot de man, zich niet met het aardse zijn identificeren. Voor een vrouw is-geen-plaats-in-de-wereld, maar-in-de-keuken, in-bed-en-in-de-kerk. Er-zijn-geen-vrouwelijke-genieën, creatieve-kunstvernieuwers, maatschappijhervormers, die-ten-voorbeeld-kunnen-strekken. Als-een-vrouw-iets-presteert, vraagt-men-zich-af-waarom-zij-geen-man -heeft, of-haar-tijd-niet-aan-hem-wijdt. Bli, bla, beloeba.”
Het avontuurlijke van de personages van Andreas Burnier vond ik heel aantrekkelijk, hoe ze op reis gaan in hun eentje, allerlei relaties beginnen, dingen ondernemen. Het erotische en intellectuele spel van zo'n kring vrouwen was ook intrigerend. Maar tegelijk stond ik er ver vanaf. Ook van al het gedrink en gekots trouwens. Ik was in die tijd pas getrouwd en had een heel ander leven.
Ik voelde me vooral inhoudelijk tot De huilende libertijn aangetrokken. Het jongensuur is literair interessanter. Het gaat over een joods meisje dat tijdens de oorlog ondergedoken is en liever een jongen wil zijn. Andreas Burnier laat zien hoe kinderen ingeperkt worden, hoe ze van kind naar volwassene in een nauwe sluis terecht komen. Ik zelf heb nooit een jongen willen zijn; ik ben de jongste van drie meisjes, ik heb het idee dat mijn ouders, bij gebrek aan zoons, ons meisjes stimuleerden om zelfstandig te zijn. Mijn vader stond er bijvoorbeeld op dat wij jong leerden autorijden.’
Aafke: ‘Ik was al jong geïntrigeerd door intellectuele vrouwen. Vrouwen die op hun eigen voorwaarden leven, avonturen beleven, reizen, bizarre fantasieën hebben en die ook uitvoeren. Dat fascineerde mij in het werk van Andreas
| |
| |
Burnier. En zij scherpte mijn oog voor de onderdrukking van vrouwen. Maar zij beschreef ook verschijnselen die ik een beetje griezelig vond: zo'n lesbische goeroe-vrouw omringd door jonge vriendinnen die naar haar opkijken en die in incrowd-taal met elkaar praten. Bij Kate Millett bijvoorbeeld vond ik dat ook. Ik vond het iets geforceerds hebben. Ik identificeerde me meer met vrouwen in intellectuele paren, met stellen die een kameraadschapshuwelijk hebben, zoals Simone de Beauvoir en Annie Romein-Verschoor.
Een thema als in Het jongensuur, van een meisje dat een jongetje wil zijn, was mij totaal vreemd. Ik had als kind al het gevoel dat ik later een onafhankelijk bestaan zou kunnen veroveren. Ik besefte ook al vroeg dat je beter zelf schrijver kunt worden dan met een schrijver getrouwd zijn.
Literatuur had in mijn jeugd een grote lading, een bijna mythische betekenis. Daardoor stond zij tegelijk ook buiten mijn leven. Ik las al jong Sartre, Camus en andere filosofische schrijvers. Ik had een vage notie van de afgronden van het menselijk bestaan, wreedheid, leegheid. Maar al die concepten hadden niet direct met mijn eigen leven te maken. Pas later, tijdens mijn studie, zag ik de overeenkomsten tussen de verhalen die bij mij thuis verteld werden - vooral mijn moeder kan prachtig vertellen, ze kan alledaagse gebeurtenissen een absurdistische sfeer geven - en de manier waarop romans en novelles waren opgebouwd.
Ik begon te zoeken naar romans die over mijn eigen gevoelens en mijn tijd gingen, die de gedachten verwoordden die bij mij in een soort voor-bewustzijn aanwezig waren. Het vroege werk van Andreas Burnier sloot daar bij aan: vrouwen die in verzet kwamen. Ik ging op zoek naar andere schrijfsters die mij tot voorbeeld en inspiratiebron konden dienen: Mary McCarthy, Doris Lessing, Virginia Woolf, Marguerite Duras, Christa Wolf.’
| |
Wat betekende de persoon Andreas Burnier begin jaren zeventig voor ons?
Truus: ‘Net als voor haar romanfiguren, had ik ook voor Andreas Burnier zelf bewondering en was ik nieuwsgierig naar haar. Maar ze stond ver van me af. Ik wist niets van haar, ik wist niet of ze alleen leefde, of met een vriendin. Ik wist toen ook nog niet dat ze een dochter had. Het zou leuk geweest zijn als tijdens dat eerste gesprek die kant van haar: het zorgen voor een kind, het combineren van huishoudelijk werk met intellectueel werk, wel zichtbaar was geweest. Als persoon vond ik haar aantrekkelijk, erotisch. Zoals ze eruit zag! Ze droeg een broek en een herencolbert. Een colbertje, daar liep toen niemand in! In die mannelijke kleding ging een vrouwelijke vrouw gehuld, tegen het moederlijke aan. Een vrouw met een rond, zacht gezicht, zichtbaar kwetsbaar.
| |
| |
| |
| |
Tijdens een lezing die ze in Groningen hield, ontmoette ik haar weer. Na afloop vroeg ze enkele jonge meisjes om haar heen: “Hebben jullie iemand waar je bij hoort?” Alleen al de formulering van die vraag verraste mij. Want in die tijd vroeg je: “Ben je getrouwd, of verloofd?” Ze zei zelf: “Ik heb altijd iemand gehad waar ik bij hoor.” Dat bracht haar dichterbij: door haar kwetsbaarheid, en door het inzicht dat je niet alles alleen hoeft te doen. Zij werd in die tijd vaak aangevallen om haar strijdbare feministische en lesbische uitspraken, maar zij was geen harde vrouw, integendeel.
Na afloop van die lezing gingen we naar de kamer van een van de studentes die de avond georganiseerd had. Ik had het gevoel of ik koorts had. Andreas Burnier representeerde op dat moment iets dat voor mij essentieel was, haar persoon was op dat moment belangrijker voor mij dan haar werk. Zij was de eerste lesbische vrouw die ik zeer aantrekkelijk vond. Het zat in die merkwaardige mengeling van kwetsbaarheid en zachtheid aan de ene kant, en die donkere mannelijke kleren aan de andere kant. Zij had een volstrekt andere uitstraling dan de vrouwen en mannen die ik kende. Het was diffuus, en betrof een groot gebied. Misschien werd ik voor het eerst geconfronteerd met wat erotiek was.’
Aafke: ‘Ik was bij Andreas Burnier geïntrigeerd door de combinatie van wetenschap en kunst. Aan de ene kant deed ze wetenschappelijk werk op het gebied van de criminologie; aan de andere kant schreef ze ongebreidelde romans met erotiek en dronkemansescapades. Ik voelde mezelf tijdens mijn studie in een wetenschappelijk keurslijf gedrongen, ik moest me een verkrampte schrijfstijl aanleren die ik later, opnieuw met moeite, weer heb moeten afleren. Maar Andreas Burnier bewoog zich in die twee werelden tegelijk.
Toen we haar ontmoetten verbaasde ik me een beetje: daar zat niet een vrijbuiter, maar een gespannen, onzekere vrouw. Ook later, toen ze al een gevestigde auteur was, bleef ze nerveus tijdens interviews en bijeenkomsten. Je had het gevoel dat ze zich niet lekker voelde in haar eigen vel. Ze wilde zich ook niet laten fotograferen. Ik begreep niet goed hoe iemand die met zoveel wijsheid en gevoel voor betrekkelijkheid over cultuur praatte, zo weinig ontspannen kon zijn.’
| |
In de loop van de jaren is de thematiek van Andreas Burnier verbreed; zij ging zich bezighouden met de geschiedenis van het westerse denken. Wat vinden wij ervan?
Truus: ‘Ik vind haar latere romans niet echt goed. Haar vruchtbare literaire ontwikkeling stagneert. De romans zijn naar mijn gevoel vaak ideeën in roman- | |
| |
vorm, zoals De reis naar Kithira en De trein naar Tarascon. Maar haar essayboek De droom der rede is heel spannend. Ze beschrijft daarin opnieuw een thematiek die ook in mijn eigen leven belangrijk was. Ze verwoordt dingen die ik nog niet op die manier zeggen kon. Ze laat zien hoe het mensbeeld in de loop van de tijd, als je van oost naar west gaat en van de oude tijd naar de nieuwe, steeds simpeler is geworden. In het oude India heb je nog een heel gedifferentieerd zelfbeeld van de mens; in het Griekenland van Plato en Aristoteles is het nog tamelijk genuanceerd; in de middeleeuwen is het al eenvoudiger en naarmate je verder komt wordt het steeds beperkter. Op het laatst blijft alleen de mens als fysiekpsychische eenheid over, een wezenudat geketend is aan de materie, met een voornamelijk alledaags bewustzijn. Door die versimpeling, verschraling van het mensbeeld hebben mensen steeds meer greep p de wereld gekregen, hebben ze allerlei talenten ontwikkeld die ze vroeger niet hadden. Maar we zijn nu aan een grens gekomen, vindt Andreas Burnier, alle vruchten van het rationalistische westerse bewustzijn zijn geplukt. Als je op deze weg verder gaat, krijg je de vernietiging van de wereld.
Ze laat ook zien hoe de tegenkrachten in de westerse cultuur: mystici, het vrouwelijke denken, steeds ondergronds gingen en soms even in de geschiedenis weer boven kwamen. Die tegenkrachten werden genegeerd, en dat gebeurt nog steeds. Nog steeds leren psychologen bijvoorbeeld vrijwel niets over Jung, daarnaar moeten ze zelf op zoek gaan.
Er is in De droom der rede ook iets dat me stoort. Andreas Burnier slaat te veel om zich heen. Haar manier van schrijven is soms in tegenspraak met haar gedachtengoed. Haar stijl is analytisch, polemisch, voortdurend in concurrentie met en in verweer tegen de heersende ideeën. Ze heeft een zendelingenstijl. Waarom ze die hanteert? Het is speculatief om er iets over te zeggen. Misschien is het zo dat ze de dingen te vroeg opschrijft. Ze is driftig met een thema bezig, en schrijft erover op het moment dat ze er nog mee worstelt, te treffen is, in het defensief is. Die thematiek is nog niet echt verwerkt of deel van haarzelf geworden. Vanuit die onzekerheid schiet ze in de polemiek. Van die polemische toon denk ik: wat jammer.’
Aafke: ‘Vroeger was mijn leven heel anders dan het hare. Maar ik merk, een beetje tot mijn verbazing, dat ik een vergelijkbare geestelijke ontwikkeling doormaak. Als je er gevoelig voor bent kun je de cultuur waarin wij leven ervaren als een verwrongen, geforceerde manier van leven, als een bijna verstikkende druk. Van veel mechanismen heb ik nooit iets begrepen: carrièreplanning, management, bureaucratie, militarisme, kerkelijke hiërarchie. Maar van machts- | |
| |
mechanismen tussen mensen ben ik me altijd scherp bewust geweest, en van het streven van mensen om greep op hun leven te willen hebben, de toekomst te willen controleren. De poging van Andreas Burnier om de aard van het westerse denken te doorgronden vind ik spannend. Ze laat zien dat het voor mensen niet alleen gaat om machtsstreven, seksualiteit en materiële behoeften. Zij probeert ook de spirituele kant van mensen, die vrijheid en verbondenheid geeft, te verwoorden. Het gaat om een ontwikkeling waarin je ruimte schept in jezelf. Een ruimte waarin aandacht, kijken, zintuiglijkheid, de beleving van de tijd en de seizoenen, vriendschap belangrijker zijn dan wat ook.
Maar ik kom in haar werk ook slordigheden tegen. Ze werkt graag met tegenstellingen, zoals materieel tegenover spiritueel, lineair tegenover cyclisch, mannelijk tegenover vrouwelijk. Je krijgt daarbij de indruk dat spiritueel, cyclisch en vrouwelijk bij elkaar horen. Maar je kunt niet zeggen dat materieel, lineair en mannelijk met elkaar in een lijn liggen; het is ingewikkelder.’
Truus: ‘Ze vat opposities misschien te veel op als tegenstellingen in plaats van als delen die bij elkaar horen. Ze ziet de twee polen; het rationele en het irrationele; het mannelijke en het vrouwelijke; het lineaire en het cyclische; het westen en het oosten als tegenstellingen, in plaats van als tegendelen. Als je in tegenstellingen denkt, ben je al gauw geneigd de ene kant beter te vinden dan de andere, en eventueel zelfs de ene kant te vervangen door de andere. Terwijl het vaak om dingen gaat die zonder elkaar niet bestaan: het licht bestaat bij gratie van de duisternis; het goede bestaat niet zonder het kwaad. In die opposities van haar zit weer dat polemische. Het is geen acceptatie van de complexiteit van het bestaan. Ze strijdt en polemiseert op een wijze die ze zelf bekritiseert in de westerse cultuur.’
| |
Andreas Burnier houdt zich de laatste jaren meer en meer met ethische kwesties bezig. Ze is een tegenstandster van een liberalere euthanasiewetgeving, waarschuwt voor de gevaren van de genetische technologie, verwerpt de kortzichtige managementcultuur waarin we leven en pleit voor beter, diepgaander onderwijs.
Aafke: ‘Mij spreekt in haar essays over ethiek vooral de kloof aan die ze beschrijft tussen de hoogontwikkelde technologische vaardigheden van mensen en het daarbij achtergebleven ethische bewustzijn. Ik denk vooral aan haar bundel De achtste scheppingsdag, en het essay daarin over genetische manipulatie. Het essay over euthanasie vond ik schokkend; zij gaat ver in haar totale afwijzing van euthanasie. Maar wat zij schrijft geeft te denken. Ik heb zelf een pragmati- | |
| |
scher standpunt. Ik ken voorbeelden van mensen die rustig afscheid namen van hun familie en vrienden en dan, met een pil of een drankje van de dokter, een eind aan hun leven maakten. Ik zag daar wel wat in; het is geruststellend te weten dat deze mogelijkheid er is. Maar haar essay doet me scherper beseffen dat die laatste fase van het leven, waarin lijden en aftakeling optreden, ook bij het leven hoort.’
Truus: ‘Ook in haar latere werk stoor ik me een beetje aan de polemische toon. Het uitmoorden van joden, zigeuners, oude mensen, kinderen en andere kwetsbare mensen in de nazi-kampen is zo sterk aanwezig bij haar, dat haar visie op euthanasie daarvan doortrokken is. Maar euthanasie, zoals die nu in ziekenhuizen en bij mensen thuis toegepast wordt, is niet te vergelijken met de nazistische praktijken. Ik ben het wel eens met de gevaren van euthanasie die zij schetst. Ik ben het in principe ook met haar eens als zij zegt dat aftakeling en lijden fasen zijn die bij het leven horen. Maar in hoeverre kunnen mensen dat aan? Daar moet je bij wijze van spreken je hele leven over gedaan hebben, om enige zin of uitdaging in lijden te ervaren. Hoewel er mensen zij die, als ze ongeneeslijk ziek zijn, toch opeens het lijden aankunnen en in staat zijn hun leven, ook in die laatste fase, zinvol te leven.
Zo'n titel als “zielige zieke, lieve schat, al een pil, spuit of prik van de dokter gehad?” in haar essaybundel De achtste scheppingsdag vind ik van een misplaatst soort sarcasme. Maar zij zegt ook prachtige dingen in dit boek: “Juist in tijden van langdurige vrede kan, zoals bekend, de collectieve wens nieuwe vijanden te creëren en uiteindelijk anderen te doden, buitengewoon sterk worden. Het fundamentele ethische principe dat zieken niet onze vijanden zijn, dat wij elkaars leven niet behoren te vernietigen, en het morele uitgangspunt dat wij elkaars lijden op humane wijze naar vermogen moeten trachten te beperken, behoort de overheid derhalve met alle middelen te verdedigen.”’
|
|