met goede zin begaven we ons naar het afgesproken adres. Ik had steeds een elegant amfitheater in gedachten gehad, maar men bleek ons te verwachten in het soort honk dat men alleen binnen de vrouwenbeweging aantreft. We beklommen een verveloze trap. We openden een deur. Al mijn haarvaten begonnen te bonzen, mijn bloed werd koud.
Daar zaten ze.
Daar zaten ze allemaal: ‘Mannelijke vrouwen, uitzonderlijk vrouwelijke vrouwen, lelijke vrouwen, misvormde vrouwen, vieze vrouwen, griezelige vrouwen, gedecolleteerde vrouwen, vrouwen in mannenpakken, verwilderde vrouwen, hysterische vrouwen, jaloerse vrouwen, begerige vrouwen, oude vrouwen, demonisch jonge vrouwen, onverzadigbare vrouwen, frigide vrouwen, krankzinnige vrouwen, nerveuze vrouwen, narcistische vrouwen, vermoeide vrouwen, goddeloze vrouwen, losgeslagen vrouwen, wanhopige vrouwen, suïcide vrouwen, illusie vrouwen, verwoeste vrouwen, moedervrouwen, kindvrouwen, grootmoedervrouwen, hoervrouwen, ploertvrouwen, oervrouwen, oerwoudvrouwen, Köwnhabn vrouwen’ - of nee, die natuurlijk als enigen niet, maar in hun plaats wemelde het van de Mid-West vrouwen, en ze hadden allemaal natte jassen aan en er werd onbeperkt gestookt en de wasem droop van muren en ramen en er kwam een tamelijk wezenlijke wildheid over me, weg van die heksensabbat, houd de handen vrij, uw garantie vervalt bij onoordeelkundig gebruik, en een aanval van ongelooflijke levensangst (‘Veel vroeger, ik spreek nu van voor de watersnood, was ik voor het noorden niet bang.’) katapulteerde mij dwars door alle mannelijke etcetera vrouwen heen naar het venster, waar ik zeker uit gesprongen was, had Andreas mij niet bij de enkels gevat.
Aan dat laatste ben ik later trouwens gaan twijfelen - mijn perceptie van de werkelijkheid wil soms weleens wat onbetrouwbaar zijn. Andreas kan mij in feite nooit lijfelijk gered hebben, want al is zij solide gebouwd, fors is ze niet en ik ben een hele grote meid. Nee, mijn leven kan ik after all niet aan haar te danken hebben. Maar de rest wel.