Slaapwandelaars
annie wright
Ik ga je meenemen naar de kamer. Je komt van de straat, uit de kou en de regen. Je bent in de war, weet niet waar je heen moet, strijkt door je haar dat tegen je hoofd ligt geplakt en in je ogen hangt. Ik pak je arm beet bij je pols en neem je mee door eindeloze gangen. Daar is de deur. Je gaat naar binnen. Er hangen kleren van het plafond - jurken uit de Belle Epoque met hoge kantkragen, lange bedoeïenencapes, een Beau Brummel-uitmonstering. Leer met metaalbeslag; satijn met parels. Je stapt over een stapel bontmantels, loopt de boeken voorbij die hele wanden vullen en baant je een weg temidden van planten en kaarsen. Ik breng je naar de badkamer. Daar pel ik je uit je kleren en doe een stap achteruit om mijn prijs in ogenschouw te nemen. Je vlees is blauw gemarmerd. Je struikelt, net zo onhandig en dom als altijd. Ik vang je op en draai de douchekraan open. Water stroomt langs je lichaam omlaag. Uit het dons op je armen stijgt stoom op. Ik boen. Zeep op je schouders, je buik, je billen. Dan sla ik een handdoek om je heen. Je leunt geknield voorover en ik knip je dunne, wijduitstaande pieken. Ik knip je haar kort bij je schedel af, zodat het borstelig overeind gaat staan en de bouw van je jukbeenderen, de vorm van je oogkassen accentueert.
De handdoek verwissel ik voor de kimono van mijn keuze: de witte lelies van de zuiverheid. Je keert je om naar de spiegel en ziet dat de sporen van gekte nog niet helemaal uit je ogen zijn geweken. Nog niet. Je ziet eruit als een samoerai. Ik wind een witte lap om je hoofd en neem je weer mee, de kamer in. Aan tafel zittend knip ik je gebroken nagels en masseer de nagelriemen. De afgeknipte nagelrandjes meng ik met wat van je oorsmeer en dit produkt berg ik op in een kartonnen doosje. Nu ben je gereed. Ongeboden strek je je uit op de vloer in het midden van de kamer, onder de lamp, je benen licht