Lust en Gratie. Jaargang 8
(1991)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
De loden Venus en het verborgene
| |
[pagina 26]
| |
achtergelaten. Het vertellen is de manier waarop het bedreigde subject terugvecht, overleeft. Dat gevecht gaat om het behoud van de plaats van waaruit een subjectiviteit, een bestaan anders dan als object, als ding, gevestigd kan worden. Een plaats van waaruit gesproken kan worden van en door een betekenisvol ik.
In Beminde wordt een verhaal gecompileerd door een verteller. Het verhaal komt tot de lezer bij monde van verschillende personages, geregisseerd door een zich buiten het verhaal bevindende verteller. Er is geen sprake van een schrijvend ik in de zin van een ik dat zichzelf schrijft. Toch leest de lezer over wisselende personages die zich via de formulering van herinneringen een plaats voor een eigen en een gezamenlijke geschiedenis verschaffen, zich door middel van verbeelding en fantasie een identiteit toeëigenen en zodoende de mogelijkheid scheppen om in te grijpen in de loop van het eigen leven. Ik denk dan ook dat het schrijvend ik, zoals ik dat opvat, zich met het meeste succes beweegt op het terrein van het literaire vertoog en dat subgenres als brieven, dagboeken, autobiografieën en andere egodocumenten voor de vestiging van subjectiviteit produktiever zijn naarmate de beeldende mogelijkheid van het schrijven meer is benut. In het spel van de metafoor en haar betekenissen en in andere taalexperimenten toont de literatuur zich een platform voor echo's van het niet-symbolische. In literaire taal kan worden betekent wat nog niet eerder kon worden benoemd. Ik zal dat, noodgedwongen beknopt en onvolledig, toelichten aan de hand van een autobiografische tekst. ‘Now I found myself alone in one of those tall London houses, with nine empty rooms, not so much unhappy as disoriented. What else had I ever been, however, in spite of a longing to prove the contrary.’Ga naar eind2. Aan het woord is Angelica Garnett in het begin van haar autobiografie, verlaten en verloren in een groot leeg huis. Zij zoekt temidden van de leegte zowel naar een perspectief van waaruit zij naar zichzelf kijken kan, als naar uitdrukkingsmogelijkheden waarin haar onzichtbaarheid contouren krijgt. Om de lezer en zichzelf van de noodzaak van een dergelijke, op het eerste gezicht paradoxale speurtocht te overtuigen citeert ze een passage uit haar dagboek van 1975. Haar vader, de schilder Duncan Grant, is dan zojuist overleden. | |
[pagina 27]
| |
‘While buying vegetables in the Caledonian Road I looked in a mirror and saw a vagueness, almost a hole, where I myself should have been. (-) I often see something indefinable in the faces of those I meet in shops or public places that reflect my non-being; (-).’ Garnett demonstreert door dit fragment uit haar dagboek in haar autobiografie op te nemen op twee niveaus het probleem van het autobiografisch schrijvend ik. De uitdaging waarvoor het schrijvend ik zich in de autobiografie ziet gesteld is dat het zichzelf moet opsplitsen in een schrijvend subject, de verteller, en een object van schrijven, het ik-personage, dat tegelijkertijd subject van handelen is. Het subject moet zich met andere woorden verdubbelen om zichzelf niet tekort te doen, de mond te snoeren, te ont-subjectiveren. Garnett probeert zichzelf te verdubbelen door het autobiografisch ik in dialoog te laten gaan met het dagboek-ik. Het dagboek-ik toont eenzelfde poging tot verdubbeling in de blik van de ander en in de spiegel. Zij vindt daar niet wat zij zoekt. Zij ziet slechts veruiterlijkt wat zij al weet: er is geen geïntegreerd ik, er is een uiteengewaaierde leegte. Tot zover verruilt Garnetts autobiografie de ene afgrond voor de andere. Dit blijven steken in het zoeken naar uitdrukkingsmogelijkheden waardoor het levensverhaal zin krijgt, het onvermogen of de onmacht zichzelf als subject in het eigen verhaal te schrijven, is precies een van de redenen waarom autobiografieën van vrouwen nogal eens teleurstellen. Een autobiografie is niet de plaats voor de binnenkant van het vrouwelijk subject, per se.Ga naar eind3. Garnett schrijft zich over dit punt heen en komt tot de conclusie dat zij alleen uitzicht op zichzelf krijgen kan als zij schrijft over dat wat haar het zicht verspert. Die versperring bestaat uit haar moeder, de schilderes Vanessa Bell: ‘When she was alive, I had seen her only as a stumbling block, as a monolithic figure who stood in my way, barring my development as a human being.’ Garnetts autobiografie is dus tegelijkertijd een biografie van Vanessa Bell. Het proces waarin het schrijvend ik zich vervolgens begeeft, levert een keur op aan metaforen die variëren op het beeld van een kil en onbeweeglijk obstakel waarachter een verborgen werkelijkheid schuilgaat. Garnett noemt Bell bijvoorbeeld de met sneeuw bedekte top van een berg, ondoorzichtig glas, de kasteelvrouwe in een fort opgetrokken uit dikke muren. Het beeld dat Garnett tegen het einde | |
[pagina 28]
| |
van het verhaal van haar moeder schetst is dat van ‘a leaden Venus about to mount her plinth of stone’. Of Vanessa Bell hier op haar voetstuk terechtkomt is van minder belang dan de belofte van beweging die het beeld uiteindelijk in zich draagt. Door Bell de mogelijkheid toe te schrijven van plaats te veranderen, te bewegen, hoe zwaar en log zij ook is, suggereert Garnett een nieuw perspectief van waaruit een glimp van het verborgene kan worden opgevangen. Dat verborgene is Garnett zelf. In de tekst verschijnt Garnett als tot stilstand en tot zwijgen gebracht leven: ‘a still-life of which the apples and pears were being arranged with careful precision.’ Elders spreekt zij van zichzelf als een gestrande boot, als verzeild geraakt in stilstaand water waar niets ooit verandert, als een versteende vlieg. Door de leegte waarvan zij in het begin van haar verhaal gewag maakt in te kleuren met het portret van haar moeder, gebruik makend van, naar zij zich afvraagt, wellicht te donkere kleuren, kan zij zich ten opzichte van dat beeld situeren en het licht op haar eigen subjectiviteit laten schijnen. Het verhaal van Garnett als schrijvend ik is in een aantal opzichten prototypisch voor het vrouwelijk schrijvend ik dat zichzelf voortbrengt door een monument voor de moeder op te richten. Bella Brodzki bij voorbeeld laat zien hoe de invloedrijke en ontoegankelijke moeder de pre-tekst is voor het autobiografisch werk van Christa Wolf en Nathalie Sarraute. Onderdeel van de nalatenschap van de moeder is de verwarring die is ontstaan tussen twee primaire functies die zij in het leven van de dochter heeft (gehad): als eerste bron van liefde en als eerste kennismaking met de taal. In de autobiografische tekst ontwikkelt de dochter tekstuele strategieën door middel waarvan zij de betekenis die zij aan de moeder heeft toegeschreven tracht te achterhalen en als zodanig tracht vast te leggen. De tekst moet een uitweg bieden uit de strijdig lijkende behoefte aan zowel een altijd aanwezige (moeder)liefde als aan verzelfstandiging, subjectiviteit.Ga naar eind4.
Behalve een specifieke illustratie van de problematiek rond het vrouwelijk autobiografisch schrijvend ik is het verhaal van Garnett een parafrase van de problematiek van het vrouwelijk sprekend subject zoals daar op dit moment binnen de westerse theorievorming van vrouwenstudies over wordt gedacht. Ik wil dan ook niet nalaten mijn ideeën omtrent het schrijvend ik tegen een gedeelte van die achtergrond te plaatsen. In de bundel Feminism and Psychoanalysis besluit Jane Gallop | |
[pagina 29]
| |
haar kritiek op de narcistische feministische en psychoanalytische bemoeienis aangaande de complexe banden tussen moeders en dochters, met een hint naar de politiek van het vrouwelijk sprekend subject.Ga naar eind5. De fascinatie voor het eigen spiegelbeeld als een reflectie van zowel de moeder als van het zelf, zou moeten verschuiven naar een interesse voor de moeder als de ander. En de ander is alleen kenbaar als verschillend van het zelf. De beschrijving van het proces dat zich tijdens het scheiden van moeder en dochter voltrekt, kan volgens Gallop op een politiek zinvolle manier in verband worden gebracht met een beter inzicht in de bij voorbeeld door Spivak geformuleerde kritiek op het etnocentrisme van de feministische theorie. Hoe dat verband precies gedacht moet worden ziet Gallop in haar artikel niet voor zich. Anticiperend op een verder uit te werken theoretisch standpunt benadrukt zij desondanks de verwantschap tussen haar visie en die van Spivak door Spivaks woorden als slotakkoord op haar artikel te laten klinken: ‘However feasible and inefficient it may sound, I see no way to avoid insisting that there has to be a simultanious other focus: not merely who am I? but who is the other woman?’ Voor het schrijvend ik moet de vraag naar het ik zowel als de vraag naar de ander onvermijdelijk door de taal worden beantwoord. Uiteindelijk is het de kunst van het vertellen, de wil het spel van de taal te spelen, die uitmaakt of het schrijvend ik de spiegel tevens een venster laat zijn. |
|