Lust en Gratie. Jaargang 7
(1990)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
In voor- en tegenspoed
| |
[pagina 76]
| |
Het idee dat Charlotte Brontë (1816-1855), de godin van de heteroseksuele romantiek, het grootste gedeelte van haar leven verliefd was op een vrouw - op een manier die men tegenwoordig als lesbisch zou betitelen - zou als schokkend ervaren kunnen worden. Toch is het geen nieuw gegeven.Ga naar eind1. Ellen Nussey en Charlotte Brontë hielden van elkaar, bijna vanaf het moment dat zij elkaar in 1831 op school ontmoetten tot Charlottes dood in 1855. Pas veel later werd duidelijk dat Charlotte een zeer belangrijke plaats in Ellens emotionele leven innam, ondanks beweringen van het tegendeel. De redenen hiervoor zijn bekend bij feministische en lesbisch-feministische historici: de meeste door mannen en heteroseksuele vrouwen geschreven biografieën worden gekleurd door een patriarchale en heteroseksistische vooringenomenheid die leidt tot het trivialiseren van vrouwenvriendschappen. Lesbische liefde wordt daardoor of als een perversie, of als van marginaal belang, of als verzinsel beschouwd. Bovendien speelt er natuurlijk ook een aanzienlijk commercieel belang mee in het benadrukken van de romantische heteroseksuele liefdesverhouding waarover Charlotte, naar wordt verondersteld, schreef in haar romans Jane Eyre en Villette. Zij bevestigen de waarden van de heersende cultuur. In dit essay zal ik het proces van ontkenning, onbegrip en onderwaardering beschrijven waarmee de ware aard van de verhouding tussen Ellen Nussey en Charlotte is benaderd; en hoe en waarom Ellen Nussey werd aangevallen, werd onderschat en als individu bijna werd weggefilterd uit Charlottes bestaan. | |
Brieven aan Ellen NusseyIk houd mij in dit essay bezig met de feiten van Charlotte Brontë's leven en relaties zoals die worden geopenbaard in haar non-fictie, in hoofdzaak in haar brieven aan Ellen Nussey die niet ter beschikking staan van de gewone lezer.Ga naar eind2. De honderden brieven vormen een fascinerende autobiografie. Zij onthullen een verhouding die begon als een romantische adolescentenvriendschap, die zich vervolgens ontwikkelde tot een vurige liefde toen de vrouwen tussen de twintig en dertig waren en die uiteindelijk uitgroeide tot een sterke en intense, ondersteunende affectie die essentieel was voor het welzijn van beiden. In een brief aan W.S. Williams van 3 januari 1850 beschreef Charlotte haar gevoelens voor Ellen: | |
[pagina 77]
| |
‘Affectie was eerst een zaadje, toen een jong boompje, toen een sterke boom - en nu, geen nieuwe vriendin, hoe verheven en met welke verstandelijke vermogens dan ook, zelfs Juffrouw MartineauGa naar eind3. niet - kan voor mij zijn wat Ellen is... Zij is goed; zij is eerlijk; zij is trouw en ik heb haar lief.’ Zoals de meeste huwelijken en relaties van lange duur kende deze verhouding jaloezie, onenigheid en conflicten. Vergeleken met deze band verbleken zowel de relatie van Charlotte met Constantin Heger (een Belgische leraar van wie men beweert dat Charlotte hem liefhad) als met Arthur Bell Nicholls (haar vaders hulppredikant met wie Charlotte aan het einde van haar leven een huwelijk aanging). Het is kenmerkend voor het heteroseksistische vooroordeel in de geschiedschrijving en literaire kritiek dat zoveel tijd, energie en aandacht worden besteed aan deze twee mannen en in welk verband zij met Charlotte Brontë stonden, en dat heel weinig aandacht wordt geschonken aan de persoon van Ellen en haar relatie met Charlotte. Winifred Gérin, de meest bekende, recente biograaf van Charlotte Brontë, beschrijft zelfs de hobby's van de schoonvader van Constantin Heger: hij kweekte een speciaal soort kool en hield wilde vogels. In een relaas over Arthur Bell Nicholls' familieleden in Ierland komen details voor met betrekking tot bijvoorbeeld de architectonische stijl van het huis van zijn oom.Ga naar eind4. Het belang van de Brontë-Nussey correspondentie wordt door iedereen erkend maar om andere redenen dan die ik hier geef. Winifred Gérin stelt dat Charlottes brieven aan Ellen ‘de basis vormen van onze kennis van de uiterlijke omstandigheden van Charlottes leven’. De brieven worden over het algemeen louter beschouwd als kader voor de feiten. Het is dus niet verbazingwekkend dat de volgende brief van Charlotte aan Ellen niet wordt aangehaald door Winifred Gérin en ook zelden ergens anders wordt vermeld. Het betreft een korte maar zeer suggestieve brief, geschreven op 6 december 1836 toen Charlotte les gaf op de Roe Head School. Zij was overladen met schoolverplichtingen en niet in staat Ellen te bezoeken die in de buurt woonde: ‘Ik zou willen dat ik een enkele avond naar Brookroyd kon komen, maar ik vraag het niet graag aan Juffrouw Wooler. Zij is in Dewsbury en ik ben alleen op dit moment, dinsdagavond, elf uur. Ik wilde dat je hier was. Het hele huis ligt in bed, behalve ik. Ik denk aan jou, mijn liefste.’ | |
[pagina 78]
| |
1831-1841De correspondentie begon toen de twee jonge vrouwen nog op school zaten en werd daarna voortgezet.Ga naar eind5. Tevens was het hun gewoonte om dagen en weken achtereen bij elkaar thuis te verblijven. Het is bekend dat wanneer Ellen in Haworth verbleef, zij het bed deelde met Charlotte. Dat was een normaal gebruik in die tijd en daarom als afzonderlijk gegeven niet van betekenis. In de brieven uit deze periode wordt Ellen frequent aangesproken met ‘Mijn Lieveling’ en met ‘Liefste Ellen’. Charlotte herinnert Ellen aan de ‘wederzijdse belofte (die wij deden) om regelmatig met elkaar te corresponderen’ en eindigt met vaarwel aan haar ‘lieve, lieve, lieve Ellen’. De brieven staan vol met romantische opwellingen, dringende verzoeken om een berichtje, vrees voor scheiding, verlangen naar samenzijn, verlegenheid en bezorgdheid over hun vele bezoeken aan elkaar die anderen wellicht ongewoon zullen vinden. Charlotte keerde in 1835 als lerares terug naar de Roe Head School en woonde nu veel dichter bij Ellen en ook bij Mary Taylor.Ga naar eind6. Zij ontmoetten elkaar in het weekend en op de dagen dat Charlotte vrij was. Charlotte had een hekel aan lesgeven en alleen de gelukkige gedachte aan Ellen maakte dat zij het kon volhouden. Toen zij hoorde dat Ellen gedurende enige tijd het district moest verlaten, was Charlotte erg van streek. Haar brief van 20 februari 1837 luidt ondubbelzinnig: ‘Wat moet ik zonder jou? Hoe lang zullen wij gescheiden zijn? Waarom wordt ons elkaars gezelschap ontzegd - Ik verlang ernaar bij je te zijn. Waarom moeten wij uiteen? Ellen, het is zeker omdat wij het gevaar lopen te veel van elkaar te houden - gevaar lopen de Schepper uit het oog te verliezen door verafgoding van een schepsel.’ In de periode van scheiding en onzekerheid schreef zij aan Ellen: ‘Ik weet dat ik in voor- en tegenspoed van je zal houden zoals nu...’ Gedurende deze periode is op verschillende momenten sprake van het idee samen een huishouden op te zetten. Het is heel interessant dat de brief waarin over dit plan duidelijk en direct wordt gesproken, niet wordt aangehaald door Elizabeth Gaskell en ook zelden ergens anders. Deze brief werd geschreven vanuit Roe Head in 1836. Charlotte werd blijkbaar in grote verlegenheid gebracht door de intensiteit | |
[pagina 79]
| |
van haar gevoelens voor Ellen, maar zij uitte ze toch en eindigde haar brief met de erkenning dat zij van Ellen houdt en met Ellen wil leven, met haar alleen en voor altijd: ‘Vorige zaterdagmiddag, toen ik in een van mijn sentimentele buien was, ging ik zitten om jou een briefje te schrijven van het soort, dat ik aan niemand zou moeten schrijven, behalve aan Mary Taylor misschien die ongeveer even gek is als ik; ... ik zal je niet alles zeggen wat ik over je denk en voor je voel, Ellen. Ik zal die reserve ononderbroken beschermen, want anders zal ik niet als een fatsoenlijk mens worden beschouwd; als ik dat niet had gedaan, was ik al lang door iedereen om mij heen als een verfranste idioot bestempeld... Ellen, ik wilde dat ik altijd met je kon leven. Ik begin mij inniger dan ooit aan je te hechten. Hadden we maar een eigen huisje en een eigen vermogen. Ik denk dat wij dan tot onze Dood met elkaar zouden kunnen leven en elkaar zouden kunnen liefhebben zonder voor ons geluk afhankelijk te hoeven zijn van een derde...’ In deze brief komen verschillende interessante aspecten naar voren. Waarom voelt Charlotte zich niet op haar gemak als zij haar hartstocht voor Ellen uit? Voor die tijd had zij dat al duidelijk in haar brieven gedaan. Dat Ellen haar belachelijk zou maken, is ook onwaarschijnlijk, want zij maakt zich zorgen om de mening van anderen. En waarom ‘verfranste idioot’? Het is niet ondenkbaar dat zij George Sand in gedachten had, voor wier werk en persoonlijke kwaliteiten zij in een veel latere brief haar bewondering uitte. Ongeveer rond die tijd, in 1833, shockeerde George Sand Parijs met haar zeer openlijke liefdesverhoudingen met vrouwen als de actrice Marie Dorval en de publikatie van haar roman Lelia in hetzelfde jaar. De roman suggereert seksuele liefde en verlangen tussen vrouwen. De levensstijl van George Sand was een duidelijke uitdaging aan het adres van de mannelijke macht. Het beeld dat zij opriep met haar gewoonte zich als man te kleden, had een heel ander effect op de samenleving dan het beeld van de romantische vriendschap tussen vrouwen waarin vrouwen er als vrouwen bleven uitzien.Ga naar eind7. Lillian Faderman heeft aangetoond dat in Frankrijk het verschijnen van romans over de lichamelijke liefde van vrouwen in de late jaren twintig en dertig van de vorige eeuw, samenviel met de opkomst van de feministische beweging aldaar.Ga naar eind8. | |
[pagina 80]
| |
De vermelding van Mary Taylor is ook van belang, omdat zij - met haar Europese connecties - Ellen Nussey er veel later op wees dat het de moeite waard was om Frans te leren, alleen al om een van George Sands romans te kunnen lezen. Charlotte en Mary waren goede vriendinnen en Charlotte bracht vaak bezoeken aan de intellectuele familie Taylor. Het is goed mogelijk dat zij daar over George Sand heeft gehoord. Begon Charlotte haar gevoelens voor Ellen als gevaarlijk te zien, als sociaal onacceptabel? Het is ook interessant dat Elizabeth Gaskell, Charlottes eerste biografe, deze brief wegliet. Misschien hield Ellen de brief weg om Charlotte te beschermen. Misschien was het Gaskell die besloot de brief weg te laten. Hoe het ook zij, de meest voor de hand liggende reden is dat het idee van Ellen en Charlotte om voorgoed te gaan samenleven in 1836 als een krankzinnig en volkomen onaanvaardbaar plan zou zijn beschouwd. Aangezien het huwelijk de veronderstelde bestemming van alle vrouwen was, is het nauwelijks vreemd dat Ellens broer Henry in 1839 Charlotte een aanzoek deed. Zij ging er niet op in, hoewel zij in een brief aan Ellen bekende dat zij erg in de verleiding werd gebracht wel met Henry te trouwen omdat zij dan met Ellen zou kunnen leven. Charlotte weigerde twee andere en misschien zelfs drie huwelijkskandidaten en Ellen, ondanks verschillende pogingen van anderen haar aan iemand te koppelen, bood haar hele leven weerstand aan het huwelijk. De prijs daarvoor was dat zij stierf in zogenaamde ‘edele armoede’. Later in september van datzelfde jaar 1839 vond de fantastische Bridlington-vakantie plaats waarop de twee vrouwen met groot genoegen terugblikten. Charlotte beschreef de vakantie als ‘een van de groene plekken waaraan ik werkelijk met plezier terugdenk’. Het plan kwam van Ellen, een vakantie met elkaar, alleen zij samen. Charlotte antwoordde met opgewonden enthousiasme in een brief aan Ellen op 26 juli 1839: ‘Je voorstel maakte mij bijna dol... Het is zo dat een uitstapje met jou, wij alleen, waarheen dan ook - of het nu naar Cleethorps of naar Canada is - voor mij echt zalig zou zijn. Ik zou inderdaad graag gaan.’ Maar de obstakels leken groot en onwrikbaar. Zou Charlotte als gouvernante verlof kunnen krijgen? Zou er genoeg geld zijn? En hoe zat het met transport want Haworths enige huursjees bevond zich in Harrowgate? Bovendien maakten vader en tante bezwaar en stelden zij een familievakantie in Liverpool voor. Charlotte werd wanhopig | |
[pagina 81]
| |
en schreef Ellen: ‘Moet ik het plan helemaal opgeven? Ik heb het gevoel dat ik dat niet kan. Ik heb nooit eerder zo'n kans gehad zoiets vreugdevols te doen. Ik wil je zien en met je praten en bij je zijn. Ik moet... ik zal... ik wil het absoluut... ik zal mij verzetten en alle weerstanden overwinnen.’ Maar het was Ellen die de situatie redde door onaangekondigd met een geleende koets aan te komen en Charlotte weg te voeren terwijl de stomverbaasde familie het nakijken had. Zij lieten de koets in Leeds achter, namen de trein naar Selby en vervolgens een postkoets. Ellens broer, Henry Nussey, stuurde een dringende boodschap aan vrienden van de familie, de Hudsons, die trachtten hen op te wachten. Maar Ellen en Charlotte arriveerden niet op de verwachte tijd. Toch werden zij tenslotte gevonden en voor een maand meegenomen naar het huis van de Hudsons in de buurt van Bridlington. Ellen Nussey beschreef deze situatie later altijd in termen van een gevangenneming, zij werden ‘gedurende een maand vermaakt en bewaakt’. Zij waren ‘gevangen gasten’. Ellen was tweeëntwintig en Charlotte drieëntwintig jaar oud. Uiteindelijk werden zij een week, die zij samen alleen in Bridlington doorbrachten, vrijgelaten. Ellen beschreef wandelingen over de klippen in maanlicht. Beschrijvingen van deze vakantie in biografieën zijn over het algemeen heel summier of geheel niet aanwezig. Winifred Gérin biedt een ongewoon lang relaas vol feiten maar met weinig commentaar. De biografen leggen de klemtoon op de indruk van Charlottes eerste blik op de zee, op het verlangen van de twee jonge vrouwen om onafhankelijk te zijn en op Charlottes minachtende reactie op de Methodisten die zij ontmoette. Wat altijd aan de aandacht lijkt te ontsnappen, is het vurige verlangen van Charlotte en Ellen om samen te kunnen zijn. De brieven die gedurende zeven jaar zijn geschreven, bewijzen onbetwistbaar dat zij van elkaar hielden en met elkaar wilden leven. Een week was beter dan niets. Met de brieven uit de periode 1832-1839 als achtergrond lijkt het ondenkbaar dat deze twee vrouwen van in de twintig er niet voor zouden hebben gekozen om samen te leven als vriendinnen en minnaressen als zij andere economische, sociale en seksuele mogelijkheden zouden hebben gehad. Zij beseften heel goed dat zij beperkt waren in hun economische en sociale keuzes. Of zij zich bewust waren van de cultureel opgelegde, beperkte seksuele keuze is niet zo duidelijk. Daar zij over weinig geld beschikten, werden zij onder druk gezet om ofwel te trouwen of thuis te blijven als plichtsgetrouwe, ongehuwde dochters. Zij mochten wel | |
[pagina 82]
| |
een ‘romantische vriendschap’ delen zolang die niet in strijd was met de geldende conventies en niet een openlijke relatie werd waarin hun energie zich niet langer op mannen richtte maar op elkaar. Jaren later, in 1846, toen Charlotte beroemd was geworden, beschreef zij Ellen hoe hun leven samen had kunnen zijn. Het huiselijke tafereel dat zij schetste, is gebaseerd op een realistische evaluatie die typerend is voor iemand die een langdurige, intieme relatie heeft. Het lijkt een beschrijving van een werkelijk succesvol huwelijk. Een van de motieven om deze brief te schrijven was Ellens angst dat Charlotte haar zou vergeten als zij een tijdje met een van haar broers in Northampshire zou verblijven. Charlotte schreef: ‘een spookachtig beeld dat jij je voorstelt dat ik je zal vergeten... dat voor mij uit het oog uit het hart betekent - niets irriteert en steekt mij zo. Het ligt niet in mijn aard jou te vergeten - maar ik denk wel, dat ik soms vuur zou spuwen en exploderen als wij voortdurend samen zouden zijn. En jij zou ook zo nu en dan boos worden en daarna zouden wij ons weer verzoenen en voortsukkelen als voorheen.’ De liefde van Charlotte en Ellen wordt beschouwd als een puberale bevlieging die eindigde toen zij volwassen werden. Deze opvatting gaat of volledig voorbij aan de briefwisseling tot 1841, of gaat ervan uit dat de puberteit ongeveer tot een jaar of vijfentwintig voortduurt. Ook wordt er geen rekening gehouden met het gegeven dat in elke succesvol rijpende relatie passie overgaat in een minder intense, minder opgewonden, maar rustiger en standvastiger liefde. Het feit dat de brieven minder romantisch worden en meer steunend, geeft eerder aan dat de genegenheid groeide dan verminderde. Of aan de liefde van Ellen en Charlotte ook lichamelijk uiting werd gegeven, kunnen we onmogelijk weten. Het is ook niet relevant voor het beweerde. Niemand heeft ooit gesuggereerd dat Charlotte met Heger naar bed is geweest en dat heeft ook nooit iets afgedaan aan de bewering dat zij hem vurig liefhad. | |
[pagina 83]
| |
kwalificaties te krijgen, waarmee zij hoopte een privé-school te kunnen beginnen. Emily, haar zus, ging met haar mee, evenals Martha en Mary Taylor die ook aan een Brusselse school studeerden. Gedurende de maanden voor haar vertrek werd Charlottes verhouding met Ellen zeer stormachtig. Charlottes verplichtingen als lerares maakten ontmoetingen moeilijk en zij moest een grote afstand afleggen om een brief te kunnen posten. Deze brieven staan vol geruststellingen voor Ellen. Op 3 maart 1841 vroeg Charlotte haar ‘het op een of andere wijze voor elkaar te boksen dat zij haar gezicht zou kunnen zien’ en op de 21ste smeekte zij: ‘Kom mij alsjeblieft opzoeken... Zeg niet meer dat ik je in de steek laat; ... genegenheid... eenmaal gevonden is een te grote schat om ooit moedwillig te vergooien.’ Op 1 april schreef Charlotte haar ‘Lieve Nelly’ dat zij permissie voor verlof had. Maar zij moest uiteindelijk toch tactvol aan Ellen vertellen dat zij van plan was naar Brussel te gaan. Nieuws waarvan zij maar al te goed besefte dat het Ellen veel verdriet zou doen. Charlotte raakte geïrriteerd over het feit dat zij als kat en hond vochten. Ellen voelde zich verscheurd omdat Charlotte haar haar vertrek niet eerder had verteld en probeerde Charlotte over te halen niet weg te gaan. Charlotte gaf toe dat haar dat erg aantrok en schreef in januari 1842: ‘je kwelt me verschrikkelijk als je over gesprekken bij het haardvuur en tussen de lakens praat.’ Het is van betekenis dat de woorden ‘tussen de lakens’ zijn weggelaten in de biografie van Elizabeth Gaskell. Misschien koos zij daar zelf voor, of deed zij het op Ellens verzoek. Deze weglating is raadselachtig, gegeven het feit dat Charlotte en Ellen een bed deelden in Haworth en dat zij hiermee simpelweg beantwoordden aan de sociale norm van hun tijd. Misschien was het naar Victoriaanse smaak gewoon een te direct en concreet detail van intimiteit. Het is evenwel goed denkbaar dat ook lang geleden in 1857 dit detail werd weggelaten omdat het lichamelijk contact tussen de twee vrouwen zou kunnen suggereren. Dat zou een volkomen natuurlijke uiting van de passie zijn die ondubbelzinnig uit de brieven bleek, maar die sociaal onaanvaardbaar was. Terwijl Ellen een beroep deed op Charlottes liefde en emoties, sprak Mary Taylor haar aan op haar intellect en gezonde verstand. Mary prikkelde Charlottes nieuwsgierigheid naar de buitenwereld en maakte haar tegelijkertijd duidelijk hoe zinvol in economisch en zakelijk opzicht een verblijf in Brussel zou zijn. In dit geval won Mary. Discussies over de twee jaar van Charlotte Brontë in Brussel draaien steeds om haar relatie met Constantin Heger, de Belgische | |
[pagina 84]
| |
leraar die met zijn vrouw de kostschool voor jongedames leidde waar Charlotte en Emily gingen studeren. Men beweert dat Charlotte verliefd op Heger werd en dat wordt door talrijke biografen en critici als het belangrijkste in haar leven beschouwd. Waarop komen de gevoelens van Charlotte Brontë voor Constantin Heger feitelijk neer? Er bestaan vier brieven van Charlotte, geschreven in twee jaar tijds. Het is waar dat zij deze brieven alleen aan Heger adresseerde en niet aan het echtpaar Heger. Het is waar dat zij opmerkingen bevatten die op affectie duidden. Zij schreef bijvoorbeeld: ‘Ik houd met mijn hele hart en ziel van de Franse taal omwille van jou.’ Anderzijds is de inhoud van die brieven niets vergeleken met de vurige genegenheid in de brieven aan Ellen die geschreven zijn over een onvergelijkbaar langere periode. Het is waar dat Charlotte erg gedeprimeerd was tijdens haar tweede jaar in Brussel. Dit is meer dan eens toegeschreven aan haar onbeantwoorde liefde voor Constantin Heger. Maar er zijn nog wel andere redenen te noemen. Tante Branwell, die Charlotte had opgevoed, was net overleden evenals Martha Taylor, de populaire en beminde zuster van Mary. Mary zelf had Brussel verlaten om naar Duitsland te gaan en bij toeval waren al Charlottes andere Engelse vrienden en contacten op dat moment ook niet meer in Brussel. Ellen was om financiële redenen niet in staat om naar Brussel te komen en Emily had pertinent geweigerd Haworth weer te verlaten. De relatie met de Hegers verslechterde na de publikatie van Villette. Niet vreemd, daar het boek fel anti-katholiek is en er een boosaardig, op madame Heger gebaseerd karakter in voorkomt. Er wordt ook veel ophef gemaakt over Charlottes depressie in de periode tussen het eind van de jaren veertig en begin van de jaren vijftig. Winifred Gérin bijvoorbeeld heeft deze depressie ook vrijwel geheel in het teken geplaatst van Charlottes reactie op haar onbeantwoorde passie voor Heger. Het ligt meer voor de hand dat een en ander toen te maken had met de dood van haar broer Branwell, en zusjes Emily en Anne tussen september 1841 en mei 1849. Bovendien vertrok haar goede vriendin Mary Taylor in 1845 naar Nieuw Zeeland. Charlotte was hevig geschokt door de verliezen. Commentaren op haar romans en in het bijzonder op Villette concentreren zich op de Brontë-Heger relatie. Villette wordt beschouwd als bewijs voor de passie van Charlotte voor de Belgische leraar. Maar de roman bevat tevens een intrigerende episode waarin Lucy Snowe op het laatste moment wordt verzocht een acteur te | |
[pagina 85]
| |
vervangen. Zij speelt dan de rol van de vrijer van een jonge vrouw. De rol van de jonge vrouw wordt gespeeld door Ginevra Franshawe, een studente die Lucy goed kent. Lucy weigert vastbesloten zich als man te verkleden zoals de rol verlangt. Zij blijft met enige wijzigingen als vrouw gekleed en speelt een zeer overtuigende liefdesscène met Ginevra. De twee vrouwen laten zich volledig door de situatie meeslepen en geven een andere wending aan het stuk door hun totale spontane ‘van top tot teen versierde’ spel. Wat Lucy opwindt en haar drijft, is haar vaste voornemen zichzelf te behagen en te zegevieren over een jongeman in het publiek van wie zij weet dat hij verliefd is op Ginevra. Lucy is even verrast als iedereen en merkt op: ‘Wat ik die avond voelde en wat ik deed, verwachtte ik niet te doen en te voelen en het bracht mij in een trance naar de zevende hemel... Ik speelde om mijzelf te behagen... Het viel me niet makkelijk te slapen na zo'n dag van opwinding.’ De symboliek is sterk en duidelijk. Lucy kan in het kader van het toneelstuk, en dus vrij van alle normale belemmeringen, spontaan romantische en lichamelijke liefde voor een vrouw uiten. Het is voorspelbaar dat de conventionele kritiek zich negatief over deze episode uitlaat. Tony Tanner zegt bijvoorbeeld in zijn introductie bij de Penguin-uitgave van de roman: ‘Lucy's dubbelzinnige, hoewel betreurde, genoegen in haar mannenrol is zeker een symptoom van onderdrukte of enigszins vervormde karakterelementen (door de naamgeving, wilde Charlotte Brontë dat Lucy zou worden gezien als een koud en niet altijd aangenaam vrouwelijk personage).’ Sterke en hevige banden tussen vrouwen zijn eveneens aan de orde in Shirley, en wel in de relatie tussen de heldinnen Shirley en Caroline die in Nunnwood, een bebost dal in de buurt van de oude ruïne van een nonnenklooster, een conversatie voeren. Shirley en Caroline beschouwen het plekje als een natuurlijk paradijs waarin mannen onwelkome indringers zouden zijn. De relatie tussen Shirley en Caroline (van wie Ellen Nussey zei dat zij op haar was gebaseerd) ontwikkelt zich in deze roman zeer consistent. Maar omdat fictie kan worden gebruikt om de meeste, zo niet alle interpretaties van Charlotte Brontë en haar leven te ondersteunen, is het noodzakelijk om haar correspondentie nog nauwkeuriger te onderzoeken. Bij de brieven gaat het niet om fictie en daarom kunnen zij meer materiaal opleveren met betrekking tot de relaties die werkelijk van belang voor haar waren en in welke mate. | |
[pagina 86]
| |
1844-1853Ook voor Ellen waren de jaren die Charlotte in Brussel doorbracht moeilijk. Naar alle waarschijnlijkheid heeft er een ruzie plaatsgevonden en was er sprake van vervreemding. In ieder geval is er een hiaat in de overgeleverde correspondentie. Na wat moeilijkheden en enig onbehagen, kort na Charlottes terugkeer, verzoenden de twee vrouwen zich en deze periode laat zien dat hun relatie tot rijping kwam en zich ontwikkelde tot een kameraadschappelijke en steunende liefde. In 1847 echter kwam er een jonge vrouw in Ellen Nusseys leven die Charlotte enige jaloezie bezorgde. De jonge vrouw heette Amelia Ringrose en hoewel er een hele briefwisseling bestaat van de drie vrouwen, die een beeld schept van een interessante situatie, wordt Amelia Ringrose slechts marginaal in Brontë-biografieën vermeld. Tenslotte vatte Charlotte toch een diepe sympathie op voor Amelia vanwege haar huwelijk met Joe Taylor, de broer van haar vriendin Mary. Charlotte vroeg zich af ‘hoe al die genegenheid bij Joe Taylor tot haar recht kon komen’. Dit huwelijk was de oorzaak van een van Charlottes meest vernietigende en bittere uitbarstingen jegens mannen en de Victoriaanse huwelijksconventies: ‘Per slot van rekening is hij (Joe Taylor) misschien niet anders dan de meerderheid der mannen. Zeker niet anders dan die mannen die in hun jeugd een vrolijk leven leiden en de middelbare leeftijd bereiken met afgestompte gevoelens en uitgeputte passies. Die met het huwelijk slechts een ding beogen, namelijk de zelfzuchtige behartiging van hun belangen. En dan te bedenken dat zulke mannen een vrouw als echtgenote zoeken, als tweede ik, die jong is, bescheiden, oprecht en puur van hart en leven, volkomen groen wat gevoelens betreft, met ongebruikte emoties en die dergelijke deugd en vitaliteit aan hun eigen verdorde verlangens binden. Dergelijke oprechtheid aan hun holheid, dergelijke belangeloosheid aan hun eigen wilde hebzucht - daaraan te denken - verontrust mij tot in het diepst van mijn ziel.’ Deze uitbarsting toont minachting voor mannen en liefde - mogelijk idealiserend - voor vrouwen die geheel in overeenstemming was met haar liefde voor Ellen en haar scherpe gevoel voor Victoriaanse conventies die hen beiden devalueerden in het belang van wat | |
[pagina 87]
| |
Charlotte ‘de grovere sekse’ noemde. De jaren tussen 1844 en 1853 waren de meest creatieve van Charlottes leven als schrijfster, maar waren tevens de jaren waarin haar meest tragische persoonlijke verliezen plaatsvonden: binnen negen maanden stierven zowel haar broer Branwell als haar zusters Emily en Anne. Ellen steunde haar steeds. Tegen het einde van Annes ziekte begeleidde zij Charlotte en haar stervende zuster naar Scarborough, zij hielp bij het regelen van Annes begrafenis en bleef daarna twee weken aan zee met Charlotte. Later, tijdens het schrijven van Villette, kon alleen Ellen Charlottes depressie doorbreken en haar helpen haar creatieve krachten te bevrijden. Na een bezoek van Ellen ontdekte zij dat ze weer kon schrijven. | |
1854-1855: huwelijk en doodEind 1853 kregen Ellen en Charlotte ruzie. Zo'n bittere ruzie dat juffrouw Wooler, hun oude schoollerares en vriendin sedert meer dan twintig jaar, erbij werd gehaald om de vrouwen te verzoenen. Waarover zij ruzie kregen is onduidelijk maar een waarschijnlijke oorzaak is Arthur Bell Nicholls. In 1853 deed Nicholls, de hulppredikant van Charlottes vader, haar een aanzoek waarop zij niet inging. In de zomer van 1853 had zij hem echter wel toegestaan in het geheim met haar te corresponderen. Zij lichtte haar vader hierover pas in januari 1854 in, waarna mijnheer Brontë toestemming gaf voor het huwelijk. In februari 1854 schreef Ellen Mary Taylor of zij wilde helpen Charlotte ervan te overtuigen dat zij niet moest trouwen. Mary weigerde. Ellens paasbezoek aan Haworth werd afgezegd op verzoek van Nicholls. Op 11 april 1854 zei Charlotte Ellen niet letterlijk maar wel emotioneel vaarwel met een zeer ontroerende brief waarin zij haar verloving met Nicholls aankondigde: ‘Vaarwel. In deze aankondiging ligt een vreemd, halftreurig gevoel. Het is allemaal anders dan je je tevoren voorstelt; zorg en angst worden onontwarbaar met hoop vervlochten. Ik durf eindelijk de zaak met je te bespreken. Vorige week wenste ik vaak dat je hier was en dat zei ik tegen mijnheer Nicholls (Arthur, zoals ik hem nu noem), maar hij zei dat het de enige plaats en tijd was waarop hij je niet wenste te zien.’ | |
[pagina 88]
| |
Nee, waarom zou hij ook. En zo begon een lange en bittere rivaliteit tussen Ellen en Nicholls. Waarom trouwde Charlotte, na zo lang weerstand te hebben geboden aan het huwelijk, tenslotte toch? Zeker niet uit liefde. Daarvan getuigen de brieven uit die periode. Zij bekende in een brief aan Elizabeth Gaskell op 18 april 1854: ‘Ik moest veel tegenzin en moeilijkheden overwinnen. Ik kan niet ontkennen dat ik moest vechten: ik ben er zelfs nu niet zeker van dat ik bepaalde innerlijke weerstanden heb overwonnen.’ In een nog somberder bui onthulde Charlotte op 25 april aan haar uitgever George Smith: ‘Maar mijn verwachtingen zijn getemperd - heel anders, denk ik, dan die van jou voor je trouwde. Zorg en Angst liggen zo dicht bij Hoop dat ik door de schaduwen die zorg en angst werpen soms nauwelijks meer hoop kan zien.’ In deze woorden klinkt de echo van haar bekentenis aan Ellen Nussey, een paar dagen daarvoor: ‘Ik ben nog steeds heel kalm, ik verwacht niets. Wat ik aan geluk proef is van de soberste soort.’ In deze laatste twee brieven drukte zij eveneens uit wat in hoofdzaak de reden schijnt te zijn geweest van een huwelijk met Nicholls: de verzekering van haar vaders toekomst. De oude mijnheer Brontë zou dan in de pastorie kunnen blijven wonen en zijn schoonzoon zou zijn werk in en om de kerk voor hem kunnen doen. Twee maanden na haar huwelijk, op 22 augustus 1854, schreef zij aan Margaret Wooler: ‘Steeds wanneer ik mijnheer Nicholls een toga of koorhemd zie aantrekken, troost het mij te bedenken dat dit huwelijk papa's oude dag heeft veiliggesteld.’ Charlottes brieven aan Ellen en aan andere vrienden kort na het huwelijk getuigen van spijt om de genomen stap. Ze schreef dat getrouwde vrouwen hun vriendinnen er niet toe moesten aanzetten te trouwen. Dit refereert mogelijk aan het advies dat zij waarschijnlijk van Elizabeth Gaskell kreeg. Gaskell was van mening dat het Charlotte tot eer strekte dat Nicholls van haar hield. Het was eveneens Elizabeth Gaskell die in haar biografie een verkeerd, sprookjesachtig beeld van het huwelijksgeluk van de Nicholls' gaf. In augustus 1854 schreef Charlotte echter het volgende onderaan een brief die verder | |
[pagina 89]
| |
vol stond met relatief onpersoonlijke details. Daar het Nicholls' gewoonte was om de brieven van zijn vrouw te lezen voor ze werden verstuurd, is het mogelijk dat Charlotte de notitie toevoegde nadat hij de brief had gelezen: ‘Lieve Nell, Een thema dat ook voortdurend in Charlottes brieven terugkeert is het gebrek aan controle over haar eigen tijd. ‘Wees gewaarschuwd Ellen, de getrouwde vrouw mag slechts een klein stukje van de dag het hare noemen. Tot nu toe beklaag ik me nog niet over dit soort alleenrecht en ik hoop dat ik er nooit toe geneigd zal zijn het een ongeluk te noemen, maar het is wel aanwezig.’ Aan Ellen schreef Charlotte op 20 oktober 1854 hoe Nicholls over haar correspondentie dacht: ‘Arthur heeft zojuist een blik op dit briefje geworpen... je moet het verbranden als je het hebt gelezen. Arthur zegt dat brieven als de mijne niet bewaard mogen blijven. Zij zijn gevaarlijk als lucifers dus zorg ervoor dat je zijn aanbeveling opvolgt, “Verbrand ze”, of “er zal geen correspondentie meer zijn”, zo luidt zijn beslissing... hij buigt zich over zijn bureau met ogen vol bezorgdheid. Er wordt nu van mij verlangd dat ik ermee ophoud.’ In oktober 1854 bracht Ellen een bezoek aan Charlotte en haar echtgenoot. Ellen en Nicholls konden het niet met elkaar vinden en er was een duidelijke rivaliteit tussen hen. In 1944 beschreef Mabel Edgerley een wandeling door Haworth Moor, een plek waar de twee vrouwen graag kwamen. Tijdens die wandeling had Charlotte gezegd: ‘Zelfs jij (Nicholls) zult niet tussen ons in lopen.’ Dit bezoek was de laatste gelegenheid waarbij Charlotte en Ellen | |
[pagina 90]
| |
elkaar in levende lijve zagen. Er werden veel bezoeken afgesproken en dan weer afgezegd. Ellens zus had tyfus, maar zelfs na haar herstel bleef Nichols een ontmoeting tussen de twee vrouwen verhinderen. Op een moment dat haar noodlottig zou worden - Charlotte wilde net aan Ellen schrijven - werd zij gestoord door haar echtgenoot die haar voorstelde een wandeling te maken. Zij werden overvallen door een storm en daarna werd Charlotte ziek. Zij herstelde niet meer. In maart 1855 stierf zij. De directe oorzaak was buitensporige ochtendmisselijkheid. In ‘A Medical Appraisal of the Brontës’, een artikel in Brontë Society Transactions (1972), meende Philip Rhodes dat het ‘de neurotische braakneigingen, veroorzaakt door zwangerschap waren die haar uiteindelijk het leven kostten’. Volgens hem was de oorzaak van het braken dat zij onbewust het kind afwees, of als alternatief algemene spanningen. Hij speculeerde met de gedachte dat Charlotte Brontë het seksuele aspect van het huwelijk zwaar vond omdat in zijn medische opinie ‘seksuele neurose een deel moet zijn geweest van haar heel eigenaardige psychologie’. Misschien had zij gewoon met Ellen moeten leven. | |
Ellen Nussey en de biografenHet is interessant de heteroseksistische vertekening op te sporen waarmee Ellen Nussey wordt gepresenteerd in belangrijke biografieën over Charlotte Brontë. Ellen was natuurlijk zelf de meest aangewezen persoon om de eerste biografie te schrijven. Behalve het feit dat zij over unieke gegevens over Charlotte beschikte, was Ellen ook een bekwaam schrijfster. Dat blijkt uit haar beschrijving van Anne Brontë's dood of van haar eerste ontmoeting met Charlotte op de Roe Head School. Zij trachtte dan ook haar Story of the Brontë's uit te geven maar het werk werd voor de publikatie verboden. Het was een moeilijke situatie. Weliswaar bezat Ellen de brieven van Charlotte maar Arthur Bell Nicholls had het copyright en hij stond Ellen niet toe de brieven in welke vorm dan ook te publiceren. Daarbij was, zoals Elizabeth Gaskell stelde, ‘mijnheer Brontë enigszins jaloers op juffrouw Nussey’. Volgens Elizabeth Gaskell verbood mijnheer Brontë Ellen het uiteindelijke manuscript van Gaskell over Charlottes leven in te zien. Het spreekt in haar voordeel dat Elizabeth Gaskell dit verbod negeerde. | |
[pagina 91]
| |
In feite was het Ellen die kort na Charlottes dood het idee lanceerde een biografie uit te geven en zij was het ook die, toen zij zich erbij had neergelegd dat te veel obstakels de publikatie van haar eigen versie in de weg stonden, de naam van Elizabeth Gaskell opperde. Hoe goed de bedoeling van de eerste biografie ook was, hoezeer Ellen Nussey haar invloed ook heeft laten gelden, met dit werk begon een ontwikkeling die Ellen marginaliseerde en die Arthur Bell Nicholls als veel belangrijker dan Ellen in Charlottes leven presenteerde.Ga naar eind9. In de eerste jaren van de twintigste eeuw werden, met de opkomst van de vrouwenbeweging, het bewustzijn van de subversieve mogelijkheden ervan en de daaruit voortvloeiende stigmatisering van het lesbianisme, de aanvallen op Ellen duidelijker.Ga naar eind10. Maar de meest effectieve onderwaardering van Ellen vond plaats in de enige biografie die serieus met het werk van Elizabeth Gaskell kan concurreren op het gebied van populariteit en invloed. De indruk die de biografie van Winifred Gérin over het algemeen wekt is dat Ellen opdringerig was en in elk opzicht het initiatief nam. Gérin zegt verder dat ‘Charlotte langzamerhand zwichtte voor de liefde die Ellen haar aanbood’; dat ‘haar kennis van Charlotte nooit verder reikte dan de huishoudelijke en persoonlijke beperkingen van een oude schoolvriendschap’. Zij impliceert dat Ellen werd misleid door eigendunk, dat zij zichzelf voortdurend in Charlottes romans zag. Ellen wordt nog steeds gezien als iemand met een ongezonde invloed, een opdringerige lastpost, een domme roddelaarster, een saaie kennis, een armzalig substituut voor de man die Charlotte niet kon vinden, of hoogstens als een goede vriendin.Ga naar eind11. Zij is op zeer effectieve wijze in de marge geplaatst zodat de weg vrij is om heteroseksistische fantasieën om Charlotte heen te weven en haar te transformeren in een romantische heldin die de afwijzing door haar grote liefde, de Belgische leraar, nooit werkelijk te boven is gekomen. Charlotte zag Ellen heel anders. Zij schreef dat de verhouding met haar ‘liefste Ellen’ was voorbestemd een uitzondering op de regel te vormen. Wat Ellen betreft, zij was er zeker van wat Charlotte voor haar betekende: ‘Zij vertelde mij dingen die zij niemand anders vertelde. Ik heb honderden brieven van haar en haar hart behoorde mij toe.’ | |
[pagina 92]
| |
Vertaling: Eugenie Adney/Ineke van MourikDit artikel is een bewerkte en ingekorte versie van: Elaine Miller, ‘Through All Changes and Through All Chances: The Relationship of Ellen Nussey and Charlotte Brontë’. In: Lesbian History Group (red.), Not a Passing Phase. Reclaiming Lesbians in History 1840-1985. The Women's Press, Londen 1989. |
|