Lust en Gratie. Jaargang 7
(1990)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |||||||||
Het vergrijp dat geen vergrijp is
|
1. | verkeerd grijpen |
2. | stelen, wegnemen |
3. | zich aan iemand vergrijpen, hem handtastelijk aanvallen; zich aan een vrouw vergrijpen, haar verkrachten.’ |
Het zelfstandig naamwoord en het werkwoord hebben in eerste instantie een duidelijk negatieve lading: het gaat om een handeling tegen de goede zeden, tegen de eerbaarheid. Iemand die zich aan een vrouw vergrijpt, pleegt een strafbaar feit. Alhoewel? Is niet een van de belangrijkste ordeningsprincipes van onze cultuur die van de vrouw-man oppositie en hiërarchie, waarbij het vrouwelijke het onderspit delft in sociaal en economisch opzicht, in taal en cultuur, in vrouwen en mannen? Is onze cultuur niet gebaseerd op het vergrijp tegen vrouwen en tegen het vrouwelijke? Mijn antwoord is bevestigend. Onze cultuur wordt wel fallocentrish genoemd, omdat zij gedomineerd wordt door mannelijke waarden, normen, verlangens en behoeftepatronen. Er zijn - nog steeds - duizendeneen voorbeelden. Daarvan enkele, uit het leven gegrepen en opgetekend uit de krant:
- | Wanneer vrouwen in een bepaalde beroepstak in aantal toenemen, |
daalt de status van het beroep en daarmee het geld dat er verdiend kan worden. | |
- | Vrouwen zijn mannenkleren gaan dragen, maar mannen worden zelden gesignaleerd in een jurk of behangen met sieraden. |
- | Is het echt zo moeilijk de pil voor mannen uit te vinden of wordt er niet zo heel hard aan gewerkt? |
- | Ofschoon steeds meer vrouwen buitenshuis gaan werken, is het niet zo dat dat gepaard gaat met een evenredige toename van huishoudelijke taken die door mannen uitgevoerd worden. |
etcetera.
Deze voorbeelden wijzen in dezelfde richting: onze cultuur is gebaseerd op een paradox. Zij is geworteld in een gelegitimeerd vergrijp tegen het vrouwelijke in denken en doen. Dit vergrijp weerspiegelt zich in de taal. Zelfs de Dikke van Dale maakt zich er schuldig aan: ‘Zich aan iemand vergrijpen, hem handtastelijk aanvallen.’ Hoezo ‘hem’? Iemand kan toch ook een vrouw zijn en zal zelfs vaker een vrouw zijn. Het vrouwelijke wordt uit de taal weggetoverd. Deze tovertruc is grammaticaal juist. De Dikke van Dale houdt zich braaf aan de regels van de taal. Maar ik, vrouw, heb soms lak aan deze talige orde, die mij tot zwijgen brengt, die mij onzichtbaar maakt. Ik wil het taalspel wel spelen, maar volg niet al haar regels klakkeloos op. Hier doet zich een positieve betekenis van het vergrijp voor. Wanneer de bestaande orde niet als rechtvaardig, juist of goed ervaren wordt, kan het vergrijp een daad van verzet zijn. Wanneer je het bestaande niet wilt reproduceren, kan het vergrijp een veranderingsstrategie zijn.
Luce Irigaray roept hiertoe op:
‘Wanneer we doorgaan elkaar in dezelfde taal te spreken, gaan we dezelfde geschiedenis reproduceren. Dezelfde geschiedenissen opnieuw beginnen. Begrijp je het niet? Luister: om ons heen, de mannen en de vrouwen, het is alsof ze hetzelfde zijn. Dezelfde discussies, dezelfde twistgesprekken, dezelfde drama's. Dezelfde bekoringen, en breuken. Dezelfde moeilijkheden, onmogelijkheden zich te verbinden. Dezelfde... zelfde... Altijd hetzelfde.
Als we doorgaan hetzelfde te spreken, als we elkaar spreken zoals de mannen al sinds eeuwen elkaar spreken, zoals ons geleerd is te spreken, dan zullen we elkaar mislopen. Nog eens... De woorden zullen door onze lichamen heen gaan, over onze
hoofden, om zich te verliezen, ons te verliezen. Ver weg, heel hoog. Buiten ons: spraakautomaten. (...)
Zij kunnen met elkaar spreken, en over ons. Maar wij? Verlaat hun taal. Probeer nog eens het spoor na te lopen van de namen die ze je hebben gegeven.’Ga naar eind1.
‘De functie (van dit werk aan de taal, DdC) zou zijn het fallocentrisme uit te roeien, om het mannelijke zijn taal te laten, met ernaast de mogelijkheid van een taal die anders zou zijn. Wat betekent dat het mannelijke niet meer “het alles” zou zijn. Dat het niet langer alleen de eigenschap(pen) van het alles, van alles zou kunnen bepalen, benaderen, omschrijven.’Ga naar eind2.
Ter illustratie: In Opzij van juni 1990 is een interview opgenomen met de schrijfster Benoîte Groult, Française en eenenzeventig jaar oud. Zij schrijft over vrouwelijke seksualiteit en plaatst zich daarmee in een traditie van onder meer Colette, Simone de Beauvoir, Monique Wittig, Hélène Cixous... vrouwen die over haar lichaam, verlangen en genot schreven en zich daarmee felle kritiek op de hals haalden.
Benoîte Groult: ‘Bernard Pivot zei in zijn literaire televisieprogramma Apostrophes tegen mij: mevrouw Groult, dat boek van u gaat wel èrg ver, het lijkt wel pornografie. Ik was even te verbluft om snel te reageren, want mijn roman is van alles maar niet pornografisch. Ik heb het helemaal niet over de vrouw als object - wat ze in de pornografie is - maar over haar orgasmes en organen, in zorgvuldig gekozen bewoordingen. Maar alleen omdat het een vrouw is die erover schrijft, is het opeens pornografie. En dat op mijn leeftijd!’Ga naar eind3.
Doordat de woorden beladen zijn, is het moeilijk op een feministische en erotische wijze over seks te schrijven.
Nogmaals Benoîte Groult: ‘Wanneer het om seks gaat, verliest zelfs de anatomie haar onschuld en de woorden, die smeerlappen die een geheel eigen leven leiden, dringen je pasklare beelden op en lenen zich niet voor onbedorven gebruik.’Ga naar eind4.
Ook Hélène Cixous probeert steeds ruimte te creëren voor het vrouwelijke lichaam in de taal. Daarmee pleegt zij een voortdurend vergrijp tegen de normaliteit. Op zoek naar woorden die uitdrukken wat ze bedoelt, gebruikt ze bijvoorbeeld in literaire teksten woorden uit het biologische of medische vakjargon. Of nog erger: ze verzint gewoon nieuwe woorden als woorden ontbreken of te beladen zijn.
Terwijl ik eerder Luce Irigaray in verband bracht met de derde betekenis van ‘het vergrijp’, namelijk het vergrijp aan het vrouwelijke, associeer ik Hélène Cixous met de tweede betekenis van ‘het vergrijp’: wegnemen, stelen. Hélène Cixous heeft zich gebogen over de dubbele betekenis die het Franse woord ‘voler’ heeft, namelijk stelen en vliegen. Deze meerduidigheid typeert het leven van vrouwen in onze cultuur:
‘Vliegen is de beweging van de vrouw, vliegen in de taal, haar laten vliegen. Wij hebben allemaal de vele technieken van de kunst van het vliegen geleerd; al eeuwenlang hebben wij slechts toegang tot het bezit door te stelen: al stelend hebben wij op de vlucht geleefd, en als we dat wensten vonden we nauwe, aan het oog onttrokken, doordringbare passages. Het is geen toeval dat “voler” zich tussen twee vluchten afspeelt, dat het zowel van de ene als van de andere betekenis geniet en de bewakers van de zinnen in de war brengt. Het is geen toeval: de vrouw aardt naar de vogel en de dief zoals de dief aardt naar de vrouw en de vogel: zij trekken voorbij, knijpen er tussenuit, genieten ervan de ordening van de ruimte te verstoren, te desoriënteren, de meubels, de dingen en de waarden te verplaatsen, brokken te maken, de structuren te legen, het eigene door elkaar te gooien.
Welke vrouw heeft er niet gevlogen/gestolen? Wie heeft niet het gebaar gekend, gedroomd, gemaakt dat de socialiteit blokkeert?
Wie heeft nooit die scheidslijn doorbroken, belachelijk gemaakt? Wie heeft nooit met haar lichaam het differentiële ingeschreven, nooit het systeem van paren en opposities doorboord? Wie heeft er niet door een overtreding het geregelde, het geketende, die muur van circonfusieGa naar eind* omver gesmeten?’Ga naar eind5.
Ook hier weer: wanneer de orde, het bestaande als norm wordt aanvaard, betekent ‘het vergrijp’ een handeling die het goede aantast. Als de orde echter niet overeenkomt met wat wenselijk wordt geacht, kan ‘het vergrijp’ een positieve betekenis krijgen: een revolutionair potentieel.
Julia Kristeva, die, terecht of niet, net als Luce Irigaray en Hélène Cixous tot de ‘écriture féminine’ wordt gerekend, hecht ook bijzonder veel waarde aan ‘het vergrijp’. Zij gebruikt in plaats van ‘het vergrijp’ termen als het semiotische of de negativiteit, waar zij een kracht van
vernieuwing en verandering aan toeschrijft. Op het gebied van de taal maakt zij een onderscheid tussen enerzijds de grammaticale logica, de afspraken over de betekenis die aan woorden wordt verbonden, je zou kunnen zeggen: de talige orde en anderzijds de semiotische taaldimensie, die bestaat uit de ritmen, de klanken, de intonaties in de taal; het semiotische is ‘de muziek in de letters’ (een uitspraak van Mallarmé). Dit is vaak te herkennen in poëzie, waar klank en betekenis in een gelijkwaardige verhouding tot elkaar staan. Poëzie zou als het gelegitimeerde vergrijp in de taal beschouwd kunnen worden. Poëzie druist in tegen de talige orde, maar is daardoor niet betekenisloos. Integendeel. Lees een gedicht van Chawwa WijnbergGa naar eind6.:
Het gedicht riep bij mij beelden op van vrouwen als Virginia Woolf, Sylvia Plath, Unica Zürn, Carry van Bruggen, Marina Tsvetajeva: schrijfsters en dichteressen die zelf een eind aan hun leven maakten. Marina Tsvetajeva schreef in haar aantekeningen: ‘I don't want to die. I want not to be.’ Dit zou geïnterpreteerd kunnen worden als een teken dat er weinig is dat vrouwen bindt aan de heersende orde, aan een taal en cultuur die het vrouwelijke buitensluit. Het depressieve lijden kan er ook op duiden hoe moeilijk het is het vrouwelijke in te schrijven in de taal en welke enorme risico's ermee verbonden zijn. Spelen met taal is spelen met vuur.
Toch zijn al deze pogingen van onze voorgangsters, die op maatschappelijk en cultureel gebied, in hun leven en hun schrijven een poging gedaan hebben voor zichzelf en hun taal ruimte te creëren, stiltes te doorbreken, niet tevergeefs geweest. Wanneer vrouwen alleen maar als Moeders, Madonna's en Madammen hadden geleefd, was er nog niet bijster veel veranderd. Maar vrouwen waren tegelijk Heksen, Hoeren en Hysterica's. Hun leefwijze was een vergrijp tegen de bestaande orde. Deze guerrillastrijd sloeg breuken in het gevestigde. Daardoor ervaar ik het niet meer als een vergrijp dat ik, vrouw, moeder, schrijfster het huis uitga en mijn stem in het openbaar ten gehore breng. Doordat er een geschiedenis is van vrouwen die als vogels en dieven geleefd hebben, word ik niet meer vogelvrij verklaard.
- eind1.
- Luce Irigaray, ‘Als onze lippen elkaar spreken’, uit: Dit geslacht dat niet (één) is, Hölderlin, Amsterdam 1981, p. 173, vertaling door Jeanne Buntinx, Annie Classens, Agnès Manschot Vincenot, Ruth Weber van Ce sexe qui n'en est pas un, Minuit, Paris 1977.
- eind2.
- Luce Irigaray, ‘Macht van het vertoog, onderschikking van het vrouwelijke’, uit: Dit geslacht dat niet (één) is, Hölderlin, Amsterdam 1981, p. 66, vertaling door Jeanne Buntinx, Annie Classens, Agnès Vincenot, Ruth Weber van Ce sexe qui n'en est pas un, Minuit Paris 1977.
- eind3.
- Rudi Wester, ‘“Passie speelt zich altijd elders af, nooit thuis”, Benoîte Groult (71) schrijft vrijmoedig over seks en erotiek’, in: Opzij, feministisch maandblad, 18e jaargang, nr. 6, juni 1990, p. 77.
- eind4.
- Rudi Wester, ‘“Passie speelt zich altijd elders af, nooit thuis”, Benoîte Groult (71) schrijft vrijmoedig over seks en erotiek’, in: Opzij, feministisch maandblad, 18e jaargang, nr. 6, juni 1990, p. 78.
- eind*
- noot redactie: Het woord circonfusie is een zelfgemaakt woord. Cixous heeft het samengesteld uit “circon” van het Latijn “circum” dat “eromheen” betekent en “fusion” dat van het Latijnse “fundere” komt, “fondre” in het Frans en dat “smelten, samensmelten” betekent. Het gaat hier dus om de versmelting van een denkwijze die zich uit via het benaderen van de woorden, het omcirkelen van begrippen. Een muur van vage bewoordingen.
- eind5.
- Hélène Cixous, ‘De lach van de Medusa’, in: Sarafaan, literair-cultureel tijdschrift, jaargang 1, nr. 3, p. 85-86, vertaling door Mary Blaauw en Marcelle van Proosdij van ‘Le rire de la Méduse’, in: L'Arc, nr. 61, 1975.
- eind6.
- Chawwa Wijnberg, ‘Vanmorgen ben ik dood geboren’, in: Elly de Waard (samenstelling), De Nieuwe Wilden in de Poëzie, Sara/Van Gennep, Amsterdam 1988, p. 108.