ijskast raakt van slag. De baby is er niet gewenst, en het voedsel dat er in ligt, laat het haar merken ook. Wat eerst koud en onbeweeglijk was, wordt heet en komt tot leven. Ik zie beelden van vuur: het sissen van de melkfles, het uitkotsen dat de tomaten doen (zoals een krater die explodeert), de lava, en de spaanse pepers die, van zichzelf al heet, nog gaan kussen ook. Ik zie in het sissen woede, in het kotsen weerzin. Is het de baby die woedend wordt om wat haar is aangedaan? Of wordt haar hier opnieuw iets aangedaan, en is de woede tegen haar gericht?
‘Ik bewoog me als een kreeft.’ Dat wil zeggen dat de baby niet meer in verijsde toestand is, en zich weer kan bewegen. De ijskast ontdooit, met baby en al. Ik zou bijna opgelucht zijn, als de volgende ramp zich niet al had aangekondigd, ‘trager en trager. De lucht was ijl. Er was niet genoeg lucht.’ Dus nu dreigt ze door gebrek aan zuurstof nog te stikken ook! Ik zet er maar een uitroepteken achter. Het is mijn geschokte reactie op de gruwelijkheden die, nog steeds, zonder spoor van emotie worden verteld, wat alles juist nog gruwelijker maakt.
Maar we zijn er nog niet. Laten we naar deel twee van het gedicht gaan kijken.
‘Ik was op het hondenfeestje.’ Leuk, zou je denken, gezellig feestje vieren met speelse honden. ‘Ik was hun bot. Ik was in hun hok gelegd als een verse kalkoen.’ Ai. De baby wordt aan de honden opgediend; ze moet hen tot voedsel dienen. Ineens zie ik haar weer op die schaal liggen, tussen het spek en de mayonaise in. Toen leek ze al voor consumptie bestemd te zijn; nu kan daar geen twijfel meer over bestaan. Doordat er staat ‘verse kalkoen’ in plaats van ‘levende’, denk ik dat de baby bloot is.
‘Dit is wat mijn zusje droomde.’ Opnieuw vraag ik me af of het zusje dat droomde omdat daarvoor een aanleiding bestond, dat wil zeggen in de manier waarop er met de baby werd omgesprongen, of dat ze dat droomde omdat ze de baby graag aan de honden opgevoerd zag. Ik kan die vraag niet beantwoorden, maar hoe het ook zij: in beide gevallen is de baby ongewenst en zelfs gehaat, in het laatste geval ook nog door het zusje. En daarbij blijft het niet; opnieuw herinnert de ik zich wat het zusje droomde, aan den lijve; ruikt en ziet ieder detail ervan.
‘Ik was naar buiten gedragen als Mozes.’ Hier wordt de doodsbaby ineens met een belangrijk bijbelpersonage vergeleken. Misschien is dat alleen vanwege het te vondeling leggen dat beiden overkwam.