Lust en Gratie. Jaargang 7
(1990)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| ||||||||||
gedichten
| ||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||
Wij tweeënIk was ingepakt in zwart
bont en wit bont en
jij maakte me open en toen
zette je me in gouden licht
en toen kroonde je me,
terwijl er buiten
de deur sneeuw viel in schuine pijlen.
Terwijl een dik pak sneeuw
als sterren naar beneden kwam
in calciumfragmentjes,
waren wij in ons eigen lichaam
(die kamer die ons zal begraven)
en jij was in mijn lichaam
(die kamer die ons overleven zal)
en eerst wreef ik je
voeten droog met een handdoek
want ik was jouw slaaf
en toen noemde je mij prinses.
Prinses!
O toen
stond ik op met mijn gouden huid
en ik sloeg de psalmen neer
en ik sloeg de kleren neer
en jij maakte het bit los
en jij maakte de teugels los
en ik maakte de knopen los,
de botten, de verwarringen,
de ansichten uit New England,
de januarinacht om tien uur 's avonds,
en wij kwamen op als tarwe,
veld na gouden veld,
en wij oogstten,
wij oogstten.
| ||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||
De trouwringdansIk dans in cirkels met
de mot van het huwelijk in mijn handen,
dun, kleverig, fladderend
met haar rokken, haar webben.
De mot scheidt een traan af
of is het een druppel urine?
De mot met een grijns als een peer
of zijn het tanden
waarmee de ijzeren maagd zich sluit?
De mot
die mijn moeder is,
die mijn vader is,
die mijn minnaar was,
zweeft luchtig mijn handen uit
en ik dans langzamer,
en ik doe de zware diamanten verlovingsring af
en de wegloop-trouwring,
en ik hou ze in mijn hand, klik ze
tussen duim en wijsvinger tegen elkaar;
het keepje van vijfentwintig jaar
is als een klein scheurtje dat een merkteken achterlaat,
de kleine scheur van een kleine aardbeving.
Onder de grond ligt het geweld,
het verschuiven, het barsten van continenten,
de woede,
en bovenop niets dan een sneetje,
een ruimte van een centimeter
waar je een potlood in kunt steken.
De vinger is bang
maar hij blijft op zijn lange doffe plaats.
En ik dans door,
een soort wals,
en ik klik met de twee ringen,
een heel leven in zijn laatste hoestbui,
| ||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||
terwijl ik door de lucht zwem in de keuken
en dezelfde radio speelt liedjes
en ik maak er een smal pad doorheen
met mijn blote vinger en mijn gekke voeten
doe ik de losmaakdans,
op 14 april 1973,
ik laat mijn geschiedenis zich van mij losscheuren
en stap in
iets onbekends
en transparants,
maar alle tien vingers naar buiten gestrekt,
vlees uitgestoken als metaal
dat wacht op een magneet.
| ||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||
Toen het glas van mijn lichaam brakO moeder van seks,
dame van de verbijsterende omarming,
waar komen die handen vandaan?
Een man, een Moby Dick van een man,
een zwemmer die op en neer gaat in zijn brein,
met de tederheid van wijn in zijn vingertoppen,
waar komen die handen vandaan?
Ik ben geboren als baby van glas en niemand pakte me op
behalve om het stof van me af te spoelen.
Hij heeft me opgepakt en tot leven gelikt.
Handen
die over me heen groeien als klimop,
handen die uit me groeien als haar,
maar die veranderen in vuurgras,
die een iris planten in mijn mond,
draaiend en blauw,
de tepels veranderen in vleugels,
de lippen in dagen die niet wilden baren,
dagen die ons niet wilden vasthouden in hun huis,
dagen die ons niet in hun geheime schoot wilden hullen,
maar toch handen, handen die uit schilderijen groeien,
handen die uit muren kruipen,
handen die vergetelheid opwekken,
als wind,
een vreemde wind
ergens uit de tropen
die storm maakt tussen mijn blinde benen,
die mij het kindermasker van mijn gezicht laat afnemen,
terwijl alle speelgoeddorpjes vallen
en ik zacht verzink
in het hartland.
| ||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||
Scheiding, uw naam is vrouwIk ga scheiden van papa, dibboek!, dibboek!Ga naar eind*
ik doe het dagelijks, al heel mijn leven
sinds zijn zaad hem verliet,
zich omhoog boorde en vastkleefde
aan een ei.
Foetus, foetus - gloeit en gloeit in dat huis
en barst eruit, elektrisch, en eist motten.
Jarenlang waren we vrouwen onder elkaar,
borst, wieg, wc, poppen en verkleedpartijen.
VROUW! VROUW!
Papa van de whisky's, papa van de hane-adem,
kwam op bezoek en haastte zich weer weg
alsof ik een ziekte was.
Later,
toen bloed en eieren en borsten
op me vielen,
toen legde papa met zijn whisky-adem
een lang bezoek af, middenin de nacht,
in een droom die geen droom is
en toen belde hij snel zijn advocaat.
Papa liet zich van me scheiden.
Sindsdien ben ik bezig van hem te scheiden,
ik ga naar de rechter met Moeder als getuige
en beiden allang dood of niet,
toch ga ik van hem scheiden,
en ik tel de misdaden op:
hoe hij bij me kwam,
hoe hij me verliet.
| ||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||
Ik ijsbeer door de slaapkamer.
Doe de ramen open en dicht.
Maak het bed op en haal het overhoop.
Ik trek de veren uit de kussens,
wachtend, wachtend tot papa thuiskomt
en me zo volpropt met ons ontstoken kind
dat ik onzichtbaar word, maar
eindelijk getrouwd.
| ||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||
De sterrennachtDat weerhoudt me niet van een vreselijke behoefte aan - zal ik het zeggen - religie. Dan ga ik 's nachts naar buiten om de sterren te schilderen. De stad bestaat niet
behalve waar een zwartharige boom als
een verdronken vrouw de hete hemel inglipt
De stad is stil. De nacht kookt met elf sterren.
O sterrennacht, sterrennacht! Zo en niet anders
wil ik sterven.
Hij beweegt. Alles leeft.
Zelfs de maan hangt puilend in oranje beugels
om, als een god, kinderen uit zijn oog te persen.
De oude ongeziene slang slokt de sterren op.
O sterrennacht, sterrennacht! Zo en niet anders
wil ik sterven:
het razende beest van de nacht in,
opgeslorpt door die grote draak,
de pijp uitgaan zonder vlag,
zonder buik,
zonder kreet.
| ||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||
De furie van zonsondergangenIets
kouds hangt in de lucht,
een sfeer van ijs
en slijm.
De hele dag heb ik
mijn tijd van leven opgebouwd en nu
daalt de zon en laat
er niets van heel.
De horizon bloedt
en zuigt op zijn duim.
De kleine rode duim
gaat onder.
En ik verwonder me
over deze tijd van leven met mezelf,
deze droom die ik uitleef.
Ik kan de lucht opeten
als een appel
maar liever
vraag ik de eerste ster:
wat doe ik hier?
wat moet ik in dit huis?
wie zit erachter?
nou?
| ||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||
Omgang met engelenIk was het moe om vrouw te zijn,
de lepels en de potten was ik moe
moe van mijn mond en mijn borsten
moe van de make-up en de zijden kleren.
Nog altijd zaten er mannen aan mijn tafel
die heendraaiden om de schaal die ik opdiende.
De schaal zat vol met blauwe druiven
en vliegen zweefden er omheen, vanwege de geur
en zelfs mijn vader kwam, met zijn witte botten.
Maar ik was het moe dat alles en alles een geslacht had.
Vannacht heb ik een droom gehad
en ik zei tegen mijn droom...
‘Jij bent het antwoord.
Jij blijft langer voortleven dan mijn man en mijn vader.’
In die droom was er een stad, gemaakt van ketens
waar Jeanne ter dood werd gebracht in mannenkleren
en het wezen van de engelen nooit werd beredeneerd,
geen twee waren er van dezelfde soort,
een met een neus, een met een oor in de hand,
een die kauwde op een ster en de baan ervan beschreef,
ieder gehoorzaamde als een gedicht aan zichzelf
en voerde god's functies uit,
een volk op zichzelf.
‘Jij bent het antwoord’,
zei ik, en ging naar binnen,
ik ging bij de poorten van de stad liggen.
Toen werden de ketens om me heen gebonden
en ik verloor mijn gewone geslacht en mijn definitieve gestalte
Adam stond links van mij
en Eva stond rechts van mij,
allebei ten diepste onverenigbaar met de wereld van de rede.
Wij vlochten onze armen in elkaar
en reden onder de zon.
Ik was niet langer meer een vrouw,
niet het een of het ander.
| ||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||
O dochters van Jeruzalem,
de koning heeft mij binnengebracht in zijn kamer.
Ik ben zwart en ik ben prachtig.
Ik ben opengemaakt en ontkleed.
Ik heb geen armen en geen benen.
Ik ben helemaal huid, als een vis.
Ik ben evenmin vrouw
als Christus een man was.
| ||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||
|
|