anderen te overtuigen van het bestaansrecht ervan is voor mij uiteindelijk niet relevant. Elk beeld maak ik toch zoals ik het wil en omdàt ik het wil. Kritiek van anderen is belangrijk voor zover die mij verder helpt.
Kunstenaars met wie ik een grote affiniteit heb zijn onder andere Tony Cragg, Shirazeh Houshiary, Penone, Flanagan, Kounellis, Anish Kapoor. Maar ik kan ook heel geïnspireerd raken door kunstenaars die op een heel andere manier werken en je als toeschouwer door elkaar rammelen. Wat mij raakt in het werk van de genoemde kunstenaars is dat het een zekere ontroering teweegbrengt. Ik waardeer dat het suggestief is en refereert aan werelden buiten het direct waarneembare. Het gaat me om iets dat òngrijpbaar is, maar dat je door middel van een beeld aanwezig laat zijn.
In het werk van Kapoor bijvoorbeeld is het de sensualiteit. Hij schept beelden die als het ware roepen om te worden aangeraakt, maar onaanraakbaar zijn door de pigmentpoeder die erop zit. De compacte beelden zijn tegelijk zwaar en heel etherisch. Ze verontrusten èn strelen. Zoiets kan alleen bereikt worden met visuele middelen. In literatuur of muziek kun je dat niet zo uitdrukken. Dat vind ik heel spannend.
In mijn objecten probeer ik een zekere kwetsbaarheid te leggen die veroorzaakt dat de beelden dichtbij en tastbaar zijn en tegelijkertijd vanuit zichzelf zo krachtig, dat je afstand bewaart. Als toeschouwer moet je eerst een verhouding met het beeld aangaan voordat je het mag aanraken, zoals je mensen ook niet zomaar kunt aanraken.
Beelden maken is voor mij introspectie. Het is ook confronterend. Ik schrik soms van mijn eigen beelden. Ze maken dan iets duidelijk over hoe ik blijkbaar over iets denk of hoe ik erover voel. Het woord durf is in dit verband belangrijk. Voordat ik aan een beeld begin maak ik schetsen. Dan denk ik soms: nee, dit is te erg, dit kan niet. Ik werk dan vanuit een bepaalde fascinatie waarvoor ik mij eigenlijk schaam. Ik heb bijvoorbeeld een tijdje tekeningen gemaakt van afvoerbuizen. Dat was zoiets. Het was niet zo dat ik daar geen beelden over durfde te maken, maar wel dat ik niet verder op het idee durfde door te denken. Naarmate ik dat dan toch doe en mijn schroom overwin, ontstaan er interessantere beelden.
Ik wil zelfs extreem zijn in mijn beelden. Matig werk is saai en overbodig. Daartoe moet ik de uitersten van de emotie durven voelen en leven. Ik denk dat ik dan meer werkelijkheid te pakken krijg, meer echtheid of waarheid, wat dat dan ook moge zijn.’