| |
| |
| |
waar het gewone begint, begint een wonder
Camille Mortagne
het fantastisch realisme van christiane singer
Het verrassende werk van de in het Frans schrijvende Christiane Singer werd al eerder door Camille Mortagne geïntroduceerd in Surplus en in het nawoord van de eerste Nederlandse vertaling: Notities van een hypocriet. In dit essay gaat zij dieper in op Singers wereldvoorstellingen die met mythen, fantasieën en filosofieën verweven zijn. Singer toont verschillende versies van de werkelijkheid en verwerpt dat er één orde van werkelijkheid zou zijn. In haar romans verkent zij het zeventiende-eeuwse door de pest geteisterde Wenen, of het Praag van 734 toen de vrouwen in Bohemen voor het eerst geweerd werden uit politieke bijeenkomsten, of lezen we soms het relaas van een stap voor stap volgehouden verkenning van zelfverlies. Op de voor haar zo karakteristieke wijze haalt Camille Mortagne de vele lagen en werkelijkheden van Singers wereldvoorstellingen naar boven.
| |
| |
Op de vraag wie Christiane Singer is, ben ik geneigd haar relativerende antwoorden over te nemen. Op zeer jonge leeftijd wist de schrijfster van Les cahiers d'une hypocrite dat de verifieerbare feiten nooit het echte leven weergeven, minstens zo belangrijk is ‘het buiten de werkelijkheid geleefde leven’. Vierentwintig jaar later koestert de ik uit Histoire d'âme grote twijfels omtrent de realiteit waarin zij leeft en denkt te zijn. Uit de tussenliggende romans spreekt een soortgelijke dwarsheid ten aanzien van het identiteitsprincipe. In La mort viennoise keert het vrouwelijke hoofdpersonage zich onomwonden tegen ‘die onvermoeibare identiteitsverleners die van staatswege, namen en wetten opleggen’. Van multiculturele afkomst - Oostenrijks, Tsjechisch, joods en Frans - past Christiane Singer er wellicht voor op gevangen te worden middels onvervalsbare identiteitsbewijzen.
Maar haar werken spreken klare taal. Met de vertaling van haar debuut onder de titel Notities van een hypocriet, is zij, anno 1988, in Nederland geïntroduceerd. In Surplus (juli-augustus 1989) besteedde ik daar aandacht aan. Hier wil ik dieper ingaan op Singers fabelachtige wereldvoorstellingen waarin fantasie en filosofie niet van elkaar gescheiden kunnen worden.
| |
Het fabelachtige reële
Aan Singers oeuvre is tot nu geen studie gewijd. Wel is haar naam, naast die van beter bekenden als Mary Shelley, George Sand, Selma Lagerlöf, Virginia Woolf en anderen, in de bibliografie opgenomen van het vrij bescheiden overzicht van Le fantastique féminin, dat in 1985 door Anne Richter is uitgebracht.
Zie hier een nog onderbelicht en veelbelovend verkenningsterrein. In het Fantastische, bij uitstek het gebied van het Imaginaire, worden ‘mogelijke’ werelden gedroomd, geschetst, ingekleurd, voorstelbaar. Vertrouw op je beelden, maak ze waar, zegt Hélène Cixous tegen vrouwen. Ook bij Christiane Singer is de verbeelding aan de macht. Fantastisch zijn haar beeldende vertelsels. Wat niet wil zeggen dat die, gelijk fabels of spookverhalen, aan gene zijde van de werkelijkheid spelen. Integendeel. Het fantastische maakt wezenlijk deel uit van haar scherpzinnige realiteitszin. Elke visie over de werkelijkheid is ook fantastisch door het in elk bewustzijn spokende imaginaire. ‘Alles op deze wereld wordt door onze visie of visioenen voortgebracht.’ Realiteitszin gebiedt tevens te doorzien hoe je meest privé- | |
| |
fantasieën gericht en afgericht worden naar gelang de sociale consensus. Wat wij ‘werkelijkheid’ noemen is in Singers woorden ‘maar een van de mogelijke versies ervan’. Ongeloof in die ene orde van de werkelijkheid is de stuwkracht van al haar subtiel subversieve voorstellingen.
Overigens zijn de door Singer verhaalde levensgeschiedenissen waar gebeurd. Zowel de eerste drie romans Notities van een hypocriet, Vie et mort du beau Frou, Chronique tendre des jours amers en het meest recente boek Histoire d'âme vertellen de queeste van een ziel naar het meest authentieke, temidden van de warboel van eigentijdse complicaties. Ik kom hier nog op terug.
De oudere geschiedenis verkende de schrijfster in twee historische romans La mort viennoise en La guerre des filles. Beide lees ik als elkaars keerzijden. In beide gaat het over de wederwaardigheden van enkelen in het gewoel hunner levensdagen. De beschreven realiteiten zijn terdege gedocumenteerd. Singers geschiedvertelling boeit door inzicht in feiten, leefwijzen, zeden, ideologieën en denkbeelden. Met haar fijne neus voor het veelbetekenende detail geeft zij het grijze verleden de tinteling van het leven terug. Scherp realistisch worden de meer en minder welvoeglijke realiteiten weergegeven. Genoegzaam bekend zijn de monsterlijkheden waar de wereldgeschiedenis rijk aan is. Onverschrokken laat de schrijfster ook daarover haar blik gaan.
La mort viennoise speelt in het zeventiende-eeuwse Wenen, alwaar de Barok hoogtij viert, net voor een moordende pestepidemie de prachtig opgetrokken stad in een kadaverkuil verandert. Die realiteiten gaan elk voorstellingsvermogen te boven. De hyperrealistische schilderingen van Singer prenten zich in je verbeelding, schrikbarend levensecht. Singers fantastisch realisme heeft iets van de magische uitwerking van bij voorbeeld de schilderkunst van een Willink. Overweldigend echt, tot in het onwaarschijnlijke.
Deze roman is tevens sterk polemisch van toon. Een oude jood trekt fel van leer tegen de orde van de Polis die de mensen in toom houdt en van het meest eigene vervreemdt. Staat en Kerk heersen in onbetwiste arrogantie over het wel en wee van allen. ‘Tegen alles wat jouw lijf, jouw ziel, verknipt, verminkt, kort houdt, kun je nee roepen!’ zegt de jood. Maar de in beschaafde onverschilligheid voortsuffende Weense burgerij schijnt hier niet op te komen. Stombeduusd kijken zij toe, horen zij aan. Volgens de jood profiteert het staatsterro-
| |
| |
Christiane Singer. Foto: Christian Jungwirth.
| |
| |
risme van de in Wenen door menigeen beleden ‘gemütlichkeit’. Nooit een krachtig Nee, noch een volmondig Ja, maar Na-Ja is de slappe reactie, het enige wat de brave burger bij elke gebeurtenis weet op te brengen. Na... Ja die ene wet of een andere, deze vorst of de volgende..., Na, Ja, het zal ze worst wezen, zolang de pot maar schaft, nietwaar.
In dit soort uitlatingen komt de historische werkelijkheid mij verrassend actueel voor. Tegenover het laat-maar-waaien conformisme hanteert de jood het geijkte wapen van de wijsgeworden randfiguur: het grote vraagteken dat elk machtsbestel oproept.
Ten tijde van La guerre des filles is nog even geen sprake van georganiseerde staatsinmenging. In de achtste eeuw leven de mensen, her en der verspreid, van het nog onontgonnen land dat rijkelijk in al hun levensbehoeften voorziet. Directe aanleiding tot de vijandelijkheden is de verdringing van de vrouwen uit de gewapende macht. Na de dood in 734 van Libussa, koningin van Bohemen en stichtster van Praag, is door enkele op macht beluste mannelijke krijgers, de uit vrouwen samengestelde koninklijke lijfwacht ontbonden. Tevens heeft men besloten dat voortaan de vrouwen geweerd dienen te worden uit de politieke bijeenkomsten. De droom die daar achter schuil gaat, laat zich raden. Met het naar zich toe trekken van de macht èn het landbezit, bedreigen de aspirant-alleenheersers met de lijfelijke en economische autonomie van heel het vrouwenvolk tevens een eeuwenoud evenwicht.
Vóór de kerstening leefde men in Bohemen volgens de animistische levensbeschouwing. Een diep besef in het aardse bestaan verankerd te zijn, verbindt allen met alles. De mens denkt er nog niet aan zich boven de andere natuurrijken te verheffen. Natuurverschijnselen, levensprocessen, de overal welig tierende vegetatie en het uitbundig gewemel van alle soorten schepselen, manifesteren ten overvloede de algehele bezieling. Heel anders dan in de twintigste-eeuwse materialistische visie, wordt in het heidense Bohemen de materie geëerd als onuitputtelijke uitvindster van levensvormen en doorgeefster van levensenergie.
In deze roman spreekt de animistische visie uit elke beschrijving. Het Reële is wonderbaarlijk. Zo wordt bij voorbeeld een woud door een van de vrouwen bezien: ‘Het had net geregend. En de zon, nu zij weer te voorschijn trad, schoot haar lichtbundels dwars door het woud. De onwaarschijnlijke helderheid die stammen en takken in het
| |
| |
trillende raamwerk van een gigantisch web aftekende, leek terstond een verboden schouwspel. In de vervliegende fonkeling van miljarden druppels herhaalde zich oneindig, uitgestrooid, ongerept, de ontzaglijke pracht van het geschapene. Van tijd tot tijd, achter een boom half schuilend, sperde Milena de ogen open en spitste zij de oren - en de angst streek langs haar die de gewijde gronden betrad van Mokos, de wispelturige godin van het vocht en het vrouwelijke.
Vertrouwd met en levend van de planten en dieren ontlenen de vrouwen veel van hun levenswijsheid aan hun leefwijzen. Aan gebruiksvoorwerpen kennen zij zelfs bezieling toe: in de vuursteen, in het ijzer van het zwaard, in de balk, schuilt immers het niet dovend leven. De animistische levensvisie is holistisch. Met haar vindingrijke inlevingsvermogen maakt Singer van dit begrip een geheel van tastbare indrukken. Het fantastische ligt voor het oprapen.
In de machtsstrijd tussen de in opmars zijnde mannenheerschappij en de Boheemse Amazones speelt de nieuwe religie een sturende rol. Langzaamaan kneedt de monoseksuele god het imaginaire van allen naar het beeld der monomacho's. ‘Laat de verdrijving van geen enkele godheid toe, want slechts in hun luisterrijke veelheid zijn ze bij machte u te behoeden voor willekeur en tirannie’, zo pleit de koningin voor het in ere houden van het animistische godenrijk.
Terwijl de Weense Barok-orde tevergeefs pretendeert ‘de organische wanorde’ met straffe hand te beteugelen, staat de animistische beschouwing voor de principiële onbedwingbaarheid van het reële. In Christiane Singers geschriften klinkt overal een aan het animisme verwante filosofie. Het reële is onontwarbaar, onuitputtelijk gegeven, aanschouwelijk.
| |
Coincidentia oppositorum
Steeds blijkt uit alle verschijnselen de krachtmeting van elkaar bestrijdende machten: bloei en verval, creatie en destructie, dood en leven. ‘Aanvaard de waanzinnige verstrengeling van tegengestelden, tot je het gonzende fundament der dingen voelt trillen.’ Alles bestaat naast en door elkaar. In het organische weefsel is plaats voor alles en voor allen. Wie kan pretenderen zich het gelijk toe te eigenen? ‘De waarheid heet Legio’, zegt de jood uit Wenen. ‘De waarheid is hydra, elk van haar koppen groeit opnieuw wanneer men die afhakt’, weet ook Libussa.
‘Wie heeft gelijk? De korhaan die op de hoogste tak zetelt om van
| |
| |
elke zonnestraal te genieten, of de nachtelijke bosuil? Het geitelam dat zich aan moedermelk laaft, of de marter die zich aan warm bloed bedrinkt? Wie heeft gelijk, het vuur of het ijs? Het droge of het vocht? De knop of de humus? De pels of het schild?’ Zinloze vraag voor wie ziet en ervaart dat het reële de coëxistentie van alle vormen gebiedt. Niet zelden gonst het van dissonanten. Zo dankt de jood zijn wijsheid aan het doorstaan van totaal verlies. ‘Gelukkig is wie zijn benen moet missen, zijn geest ontplooit dan vleugels.’
In Les âges de la vie, een autobiografisch essay, bestrijdt Singer de rationalistische, in haar ogen reductionistische visie volgens welke tegenspraak wordt gezien als inconsistentie. Tegenstrijdige gevoelens en verlangens worden, met name in de psychoanalyse, als kenmerkend voor de schizoïde persoonlijkheid afgedaan. De patiënte gaat in behandeling. Met het hardnekkig gehanteerde principe van de noncontradictie ontnemen mensen zich elk zicht op en inzicht in de complexe verwevenheid van realiteiten. De filosofisch onderlegde Singer schrijft liever verhalen dan verhandelingen. De mythe is voor haar ‘de enige vorm van denken die mogelijk maakt de wereld in zijn totaliteit te benaderen. Terwijl de ratio onder de vlag vaart van het enten-eller van Kierkegaard, het entweder-oder van de Duitse filosofie en het of-of van de Franse cerebraliteit, laat de mythe een salvo horen van: en toen, en toen... In de mythe is alles tegelijk waar. De ene waarheid verjaagt de andere niet maar vult die aan, dient haar van repliek of steekt haar tong uit... De mythe voedt zich aan de coëxistentie van beginselen waar onze hedendaagse bangelijke hersenen voor terugdeinzen. De mythe ontleent aan het leven de vrijheid zichzelf tegen te spreken.’
Hier wil ik even een zijsprong maken en verwijzen naar het artikel van Marian van Dongen over Etty Hillesum in Lust & Gratie 22. Terecht merkt Van Dongen op hoe frequent de thematiek van de coincidentia oppositorum in het werk van schrijfsters voorkomt. Ook in het werk van Cixous, Duras, Yourcenar, Lispector en anderen kun je de dynamische verbinding tussen tegenstrijdigheden in ogenschouw nemen. Dat vrouwen de confronterende onverenigbaarheid relatief vaker belichten dan mannelijke schrijvers zie ik als een kenmerk van het vrouwelijke denken, dat misschien niet toevallig in het verlengde van vrouwelijke leefervaringen tot ontwikkeling is gekomen. Bij voortduring zien vrouwen zich voor onmogelijke keuzen geplaatst, tussen liefde voor de ander(en) en eigen liefde, andermans behoeften en het even dringende eigen levensproject. Bijzonder
| |
| |
verkwikkend vind ik de door vrouwen scherp belichte spanning tussen onverzoenlijkheden. Bovendien is deze het overdenken waard als we ons willen bevrijden van het of-of simplisme en onze realiteitszin willen verdiepen, verruimen. Te beseffen dat de waarheid Legio is, biedt het denken de kans zich met het bestaan te verbinden.
‘Wat waar is onder de zon, is dat niet meer onder de regen en de hand die dit schrijft wordt een andere wanneer ik mijn geliefde streel.’ Singers ernst is ook lichtvoetig. Verhalen bieden haar dan ook de soepelste vorm van bespiegeling, daar zij zich langs de vele kronkels van het levenspad laten plooien.
In de in het heden spelende romans zijn de hoofdfiguren vrouwen. In hoeverre deze autobiografisch zijn, laat ik in het midden, ook omdat zij, gelijk in mythen, exemplarische initiaties in de levensmysteriën weerspiegelen. Drijfkracht van elke figuur is het onderzoeken van het meest eigene, van de eigen wijze om op de wereld te zijn. De ik bindt, geconfronteerd met de gebruikelijke raadsels en obstakels, de strijd aan met de vanzelfsprekendheden waarin haar leven dreigt te verzanden. Bij voorbeeld met het begrip identiteit. Telkens blijkt hoe dit, ver van één-voudig te zijn, een verrassend meervoud aan mogelijkheden in zich verbergt. ‘De’ persoon ziet zichzelf en anderen voor onaangekondigde metamorfoses geplaatst. In Notities kwam de toen jeugdige schrijfster er al achter dat ‘vele wezens onder één uiterlijk samenleven’. De ik koestert argwaan tegen vrouwen die schijnbaar maar steeds dezelfde blijven. De ervaring leert anders: ‘Zenta was jarenlang een voorbeeldige echtgenote geweest. Van haar kant scheen niets te vrezen. Toch sprong ze op een ochtend uit haar bed met een vreemde drang in zich. Ze had het gevoel dat ze zich moest haasten; dat was alles wat ze wist, maar ze aanvaardde het meteen als een vaststaand feit. Toen pakte ze zorgvuldig haar koffers en vond zichzelf terug op het perron zonder dat ze zelfs maar het besluit genomen had om te vertrekken. En dat alles gebeurde omdat in haar de dagelijkse vrouw gestorven was en een andere de teugels in handen had genomen... Al die vrouwen die elkaar opvolgen binnen één enkele vrouw, waar moeten die naar toe?’ We zijn dan in 1965.
Vierentwintig jaar na deze notities schrikt in Histoire d'âme een zekere Liliane B. wakker met de plotselinge ingeving: ‘Je bent niet wie je denkt’. De realiteit van ik voelt onwezenlijk aan. Een existentiële crisis vangt aan. Naar onze hedendaagse begrippen wordt die vrouw door een diepe depressie getroffen. Zij geeft daar echter een andere naam aan: de nacht van de ziel, een door mystici vaak
| |
| |
beschreven toestand van algehele dorheid, verduistering. In plaats van hulp te zoeken bij anderen, ziet Liliane B. in dat hoe levensbedreigend die beproeving ook is, zij die nacht moet ingaan. Histoire d'âme is het relaas van een stap voor stap volgehouden verkenning van zelfverlies. Kern van haar vervreemding ontdekt zij, is haar onvermogen ‘in een zelf-onbewuste staat’ op te gaan. Voorbij de afgesproken realiteit begint een andere ‘die geen enkele geest ooit kan ontmoeten en die slechts door ogen - van elke visie of concept verschoond - geschouwd kan worden’.
| |
De muzikale perceptie van het reële
Uit Singers beschrijvingen spreekt een uiterst verfijnde ontvankelijkheid voor lijfelijke indrukken. In het speuren naar de werkelijkheid doen alle zintuigen mee. De sterk ontwikkelde sensitiviteit is door de schrijfster in een bijzondere, aan de eigen ervaringen altijd getrouwe metaforiek vertaald. Ook worden de door elkaar vervlochten indrukken vaak met de synesthesie weergegeven, een stijlfiguur waarin de verschillende zintuigsferen van register wisselen: het zien, het ruiken, het tasten, worden soms ook als ‘hoorbaar’ waargenomen. Zo wordt, in een toestand van verscherpte gevoeligheid, de perceptie der dingen ontvangen: ‘Zij hoorde de roerloze vibratie van de hitte, de schrille schalmei in de lucht van medicinale geuren; op een ruit zag zij het getik van een ver gebeier en het grijze stof op de hand van een vrouw... legde zich als zand op haar eigen tong.’
Leitmotiv in dit oeuvre is de op een of andere wijze altijd spelende muzikaliteit. In Singers ervaring lijkt het reële muzikaal waarneembaar dankzij een uitzonderlijk vermogen van binnenuit en van buitenaf een voor het menselijk gehoor ongehoorde muziek door te laten.
In Notities ontmoet de ik een jongetje dat zij onmiddellijk herkent als een geboren vioolspeler, hoewel dit kind pertinent weigert welk instrument dan ook te leren spelen. Niettemin merkt zij op ‘had hij een onzichtbare viool tegen zijn hals - de manier waarop hij zijn kin naar voren stak, zijn schouder draaide en roerloos bleef staan om naar zichzelf te luisteren, verraadden zijn ware aard’. De schrijfster begrijpt zijn weerbarstigheid: dit door en door muzikale kind ‘houdt niet van de muziek van anderen’. Zij daarentegen verkeert nog in een toestand van doffe lamlengdigheid. ‘Ik heb geen muziek meer’, noteert zij. Pas wanneer zij, het vlakke heden achter zich latend, de bewogenheid van haar kindertijd terugvindt, raakt zij uit de verstar- | |
| |
ring en hoort zij opnieuw de innerlijk spelende muziek. ‘Finale en Prelude’ is de titel van haar laatste notities. In het oprakelen van haar herinneringen aan de in de nazitijd omgekomen familieleden, wellen in haar de meest authentieke melodieën op: de tot dan toe ongehoorde, nu opnieuw doorklinkende stemmen van dierbare doden. Het lichaam kan tot een muziekinstrument worden.
In Vie et mort du beau Frou wordt het lichaam gezien als een klavier, waarvan de toetsen - de fijne vertakkingen van zenuwen en gewrichten - een voor een door verborgen voortsnellende impulsen worden aangeraakt en bespeeld.
Ook het lichaam van Eleonore, hoofdfiguur van La mort viennoise, wordt met een orgel vergeleken waarvan de registers moeten opengetrokken worden om muziek te maken. Als gemalin van de vorst die over de Stad regeert, leeft zij aanvankelijk geheel onderworpen aan de geboden en verboden die bij haar status horen. Ter illustratie van het keurslijf waarin Eleonore haar leven slijt, beschrijft Singer de destijds verplichte gebruiken bij de bevallingen van vrouwen uit de adel. In dichtgesnoerd korset en pronkgewaad gestoken, moet de lamgelegde kraamvrouw het karwei zien te klaren.
Zolang Eleonore zich aan haar rol conformeert, wordt zij door welsprekende auditieve hallucinaties geplaagd: ‘Ik kan niet zeggen of ik lijd, alleen hoor ik dag en nacht het tumult van watervallen, ik geloof dat mijn leven wegtrekt.’ Uiteindelijk verlaat zij de steriele veiligheid van haar paleis om de confrontatie aan te gaan met de schrijnende realiteiten van de stad waar de pest huishoudt. Meer en meer zal ze zich overgeven aan de heftig vrijkomende emoties: de drang om niet en wel te zien, afschuw en compassie, paniek voor de dodelijke ziekte, ontluikende liefde voor de man die haar vergezelt. In de doorbraak van de totale passie krijgt Eleonore deel aan ‘het hoog oplaaiende vuur’ van het bestaan. Uit alles wat haar ontwaakte zinnen bereikt, ontspringt dan muziek: ‘De nachtelijke liefdesroes zette zich overdag om in sluimer en dromen; gonzend van muziek trokken lange optochten voorbij; het gepiep van een deur, een kirrende wagen in de verte, de tingeling van klokken waren voldoende om de toon te geven van weelderig spelende orkesten, jubelende kornetten en bazuinen, het gedempte gehuil van violen en mandola's... Onophoudelijk gewiegd dreef zij af en daalde langzaam draaiend naar zanderige dieptes van bewusteloosheid en op de deining van de slaap liet zij de holle zeehoorn van haar lijf achter.
Voorbij het beperkte ego is zij meegevend omhulsel geworden waar het reële vrij spel heeft.
| |
| |
| |
Het gonzende fundament der dingen
Bij voortduring worden alle lichamen met vibraties omgeven en doorzeefd; dit weten is zo oud als de oudste filosofieën en wordt tegenwoordig ook door de jongste ontwikkelingen in natuurkunde en astrofysica bevestigd. Christiane Singer geeft er blijk van daar niet alleen weet van te hebben maar dat ook bij tijd en wijle zinnelijk gewaar te worden. Vibraties worden door mensen meestal niet opgemerkt maar onbewust geregistreerd en weerkaatst. Mensen zenden vibraties uit die door andere organismen - bij voorbeeld door de wat dat betreft beter begiftigde dieren - opgevangen worden. Op plekken waar mensen in nood op huiveringwekkende wijze aan hun einde kwamen, blijft iets van die huiver hangen. Trekvogels mijden Auschwitz bij voorbeeld.
Een personage uit Chronique heeft een dergelijke waarneming.: ‘De wanhoop zendt stralen uit die 's nachts kinderen wakker doen schrikken, koeien in het veld doen loeien, en in het zweet badende mannen en vrouwen in hun bed doen woelen.’
Ook in Histoire d'âme gaat de vrouw beseffen hoe de haar omringende wezens door haar hopeloze stemming worden aangetast. ‘Mijn roze begonia verkommert... Ik denk dat ik alleen ben maar door onzichtbare schakels worden mijn signalen elders overgebracht, breiden zich uit, maken de wereld duister.’
Zonder verdere uitleg verwijst Liliane B. ergens naar ‘Eleonore, mijn zuster’. In een bepaald opzicht kunnen beide vrouwen, ondanks de tussen haar liggende eeuwen, als zielsverwanten worden gezien. Allebei dragen zij een betekenisvolle naam. Eleonore, afgeleid van het Arabische Al Nour, betekent het licht, terwijl Liliane, afgeleid van lisbloem, iris betekent. Beiden blijken uiteindelijk te koersen naar het zelfde doel: de totale ervaring van het reële. Wanneer Liliane uit haar uitputtende overlevingstocht door de nacht eindelijk tot verheldering komt, is zij heel even in staat te zien. Zij wordt zich bewust van een universele doorstraling.
Op dat zelfde moment sprankelt gelach uit haar keel.
Ogenblikkelijk, onberedeneerbaar, treedt er in Singers verhalen gelach op, telkens wanneer, als een vonk, contact wordt gemaakt tussen het binnenste en het buitenste. En die lach klinkt alweer als muziek.
Dat in La guerre des filles relatief vaker dan in de andere verhalen de met uitroeiing bedreigde Amazones desondanks uit de grond van
| |
| |
hun hart kunnen lachen, breng ik in verband met het gegeven dat in haar prepatriarchale samenleving die vrouwen nog in diepe overeenstemming met zichzelf en met haar omgeving konden leven.
In deze geschiedenis neemt de dans een nog wezenlijkere plaats in dan muziek. In haar sacrale dansen raken de vrouwen ten volle betrokken op de universele energie. In de dans worden binnen en buiten krachten gemobiliseerd. In de siddering van het lichaam openbaart zich het gonzende reële. Onmiddellijk na de dans spreken zij van de mysterieuze verwevenheid: ‘De wereld is in twee realiteiten doorkliefd die elkaar niet ontmoeten. De ene laat zich door mensen regeren, de andere niet. In de eerste leiden we de dans, in de andere wordt onze dans gestuurd; in de eerste staan wij op eigen benen, in de andere vallen wij als stenen. De ene kunnen we betasten, de andere betast ons... Twee rijken delen de wereld.’
Tussen beide slaat de vertelster de lichte brug van haar woorden; zij laat de ‘verborgen verbindingen’ even oplichten, zij weet het heimelijke te naderen zonder het van haar heimelijkheid te beroven, verheldert zonder stuk te maken. Als muziek die zo de kern raakt dat je er tranen van in je ogen krijgt, zo gaan vele van haar zinnen regelrecht naar het binnenste. Gaarne laat ik me dan ook door Singers wonderlijke voorstellingen bevreemden, verhelderen, betoveren: waar het gewone begint, begint ook een wonder. In Singers woorden spelen beide door elkaar heen.
Opvallend is daarbij dat zij, zonder in complexiteiten te snijden, een wereldvisie ontwikkelt van een zeldzame coherentie. In onze tijdgeest, waarin de fragmentaristische visie boven het schouwen van de totaliteit prevaleert, staat Singers veelomvattende, kernzoekende oeuvre, enigszins in een ‘spendid isolation’. Onbelemmerd danst zij voort.
|
|