Lust en Gratie. Jaargang 6
(1989)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
pleidooi voor de adolescentie
| |
[pagina 81]
| |
‘Er is een tijd voor alles onder de zon,’ zegt Prediker, ‘een tijd om geboren te worden en een tijd om te sterven; een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om ze bijeen te zamelen; een tijd om dicht te naaien en een tijd om te scheuren; een tijd voor omhelzingen en een tijd om je aan omhelzingen te onttrekken.’ Er is zelfs een tijd voor maagdelijkheid. Ik noem maagdelijkheid die staat van transparantie waarin de liefde het zonder geliefde stelt. Zoals het kind-zijn niet alleen een voorbijgaande staat tussen geboorte en jeugd is maar een universum op zich, zoals de bloesem van een kerseboom niet alleen de belofte is van een kers maar de witte perfectie van een bloemkroon, zo is ook de maagd, jongen of meisje, niet alleen de toekomstige geliefde van deze of gene: het vóór- of achteraf van niets en niemand maar een wezen dat op onvervangbare wijze in de wereld staat. Sommigen zullen me voor een trut houden als zij dit lezen en dat ben ik ook, onder andere, maar ook niet, op gezette tijden. Was seksualiteit in de Victoriaanse tijd een geheimgehouden realiteit, zo is het nu gesteld met de kuisheid. Komisch, onthutsend is het in beide gevallen dezelfde mechanismen te observeren: huichelarij, ontkenning, schaapachtig gelach. Zoals toen de liefde in het geniep werd bedreven, zo is nu de kuisheid met schaamtegevoelens omringd. Op een onbescheiden vraag afficheert men venerische hoogstandjes. Wie heeft het over de duizelingwekkende kuisheid? Hoeveel mensen dromen er niet van in bepaalde fasen van hun leven, zonder dat ze zich eraan durven over te geven? De genitale stoeipartijen waarvoor onze tijdgenoten zich simplistisch beijveren, verhouden zich tot Eros als een dynamo-elektrische machine tot de energie van de zon. Zonder het subtiele ritueel van het wachten, zonder het voorspel van de verbeelding, zonder de preambules van dromen en mythen is er geen erotiek. Slechts punctueel gerichte schokken, even snel opgewekt als gedoofd, die steeds sterkere prikkels vergen, dirigeren het eentonige staccato van triest achterblijvende lichamen. Vroeger zorgde de zonde als wachter voor tamelijk fraaie spanningen, althans in die sterke zielen die zich niet door angst lieten verlammen. Het dramatiseren van instincten en begeerten is wellicht niet het meest geschikte middel om intensiteit aan het leven te geven, maar het is er tenminste één dat misschien wel te verkiezen is boven niets. | |
[pagina 82]
| |
Het ‘O felix culpa’ van de heilige Augustinus, grote leermeester van de vertigo, heeft meer zielen tijdens hun aardse bestaan de zevende hemel ingestuurd dan levens gesmoord - daar steek ik mijn hand voor in het vuur. Om de mens van energie te voorzien zijn er vast en zeker betere geleiders dan het metaal van de zonde. Zonder enig schuldbesef weten andere culturen een intensiteit van beleving te ontplooien waarvan wij geen benul hebben. Middels een bonte rijkdom aan praktijken is het overal de bedoeling de neofiet/e een tweede maal tot leven te wekken. De eerste geboorte schenkt het ‘natuurlijke’ leven in de schoot van een moeder en van de natuur. De tweede opent de geest voor het spirituele en culturele leven in de breedste zin van het woord, door de voor de eigen etnische groep specifieke wereldvoorstellingen te onthullen. Niet zonder weeën en stuiptrekkingen verliep de eerste geboorte. Ook de tweede gaat gepaard met beproevingen en verscheuringen, niet zelden bekrachtigd door een symbolische dood. Gemetamorfoseerd komt de beginneling/e hieruit te voorschijn. Wanneer deze tweede, ditmaal geestelijke geboorte beleefd wordt als bij ons - in eenzaamheid en op goed geluk, zonder gids en zonder kompas - gaat dat vaak samen met ontsporingen waarvan onze geciviliseerde streken het trieste privilege schijnen te bezitten: verveling, ontreddering en in geval van extreme gevoeligheid, diepe depressies die suïcide tot gevolg kunnen hebben of een versombering van het verdere leven. Laat ik en passant opmerken dat in andere culturen dergelijke symptomen als teken van de sjamanistische eigenschappen van de persoon zouden worden erkend en niet als divanvoer voor de psychiater.
De adolescentie wil op volstrekt andere wijze geleefd worden dan alles wat hierna komt. Geen onderscheid maken tussen adolescentie en jeugd is een vergissing. De adolescentie is een drempel; bij vele bouwwerken wordt deze hoogst magische doorgang door draken en beschermgeesten geflankeerd. Op de drempel wordt de nieuweling/e door allerlei intuïties en voorgevoelens overvallen alvorens de omheinde ruimte te betreden. Een moment later wordt zij door vele zich opdringende vragen van die voorgevoelens afgeleid, totdat zij tegen de tijd dat ze er uitkomt, bevestigd wordt in wat ze voorvoelde. Adolescenten zijn amfibische wezens: in die ambivalentie schuilt de gratie, zowel in de theologische betekenis van ‘genade’ als in die | |
[pagina 83]
| |
van bekoorlijke verschijning van jonge mensen. Zoals het beeld van de drempel waarop zij even, tussen buiten en binnen, stilhouden, aangeeft, balanceert hun hele wezen tussen twee polen. De adolescent/e neemt gelijktijdig deel aan de twee geslachten; androgynie is het geheime cijfer.
In bepaalde overgangsriten wordt op bijzondere wijze de biseksualiteit gevierd die karakteristiek is voor de adolescentie. Bij de Massaï, de Nandi, de Nuba, gaan de jongens tijdens hun initiatie als meisjes gekleed, terwijl in Nieuw-Guinea en bij de Sotho in Afrika de meisjes mannenkleren dragen. Op andere wijze betekent de rituele naaktheid tijdens de segregatie dat de jongere nog niet tot het ene of het andere geslacht behoort. In het mythische denken is androgynie de belichaming van de totaliteit van het zijn en wordt dan ook gezien als een eigenschap van goden. De religieuze betekenis van deze tradities is door Mircea Eliade als volgt uitgelegd: ‘Men heeft meer kansen een specifieke modaliteit te verwerven - man of vrouw worden - als men eerst een totaal wezen is geweest.’ Zo bezien, begrijpen we los van morele verdraaiingen welk onherstelbaar verlies jeugdige lichamen moeten lijden door zich te vroeg te moeten aanpassen aan de een of andere seksuele specificiteit. Aan die tweeslachtigheid dankt de adolescent/e het bijzondere vermogen zich tussen de meest tegenstrijdige elementen te kunnen bewegen. Tien keer per dag gaat zij of hij met het grootste gemak heen en weer, door heiligheid geroepen, gefascineerd door verval, van het profane naar het sacrale, van het ludieke naar het plechtige. De adolescent/e glipt door in- en uitgangen, die later voor de volwassene even onneembaar zullen blijken als voor een kameel het oog van een naald. Adolescenten vinden de toegang tot parallelle werelden. Dergelijke ervaringen zijn inherent aan het menselijke leven en leveren het stramien op van vele sprookjes. Talrijk zijn de jeugdige figuren, meisjes en jongens, die na enkele beproevingen op mysterieuze wijze geadopteerd worden door het ‘kleine volk’ (elven, dwergen, geleidegeesten van alle rangen en standen) voordat zij, op een goede dag, weer worden aangetroffen op weg naar hun dorp, waar hen een leven als man of vrouw wacht. In de Slavische mythologie hebben de ‘lechy’ en de ‘domovoï’, geesten van het woud, er lang niet altijd vrede mee dat zij hun jonge maatjes aan de mensen moeten teruggeven. Niet zelden komen de | |
[pagina 84]
| |
driftige kobolden moestuinen, kippenhokken en koeiestallen overhoop halen. Meestal blijkt een gaffel, met de tanden stevig in de aarde gestoken, ergens in de buurt van de hoeve voldoende om hen voorgoed of voor een tijdje op afstand te houden. In sommige gevallen weten ze zelfs hun favorieten onder de mensen de belofte te ontfutselen dat zij regelmatig terug zullen komen, op vaste dagen voor een kort bezoek. Zolang een jaloerse echtgenoot of gemalin geen roet in het eten gooit, geeft dat niet de minste aanleiding tot moeilijkheden. Dit verhaal gaat echter ook volwassenen aan. ‘Een jonge boer is verliefd geworden op een jong meisje. Op blote voeten is zij het dorp binnengelopen. Door haar lach, haar bekoorlijkheid is hij betoverd. Als hij met haar wil trouwen moet hij haar beloven dat hij nimmer zal trachten aan de weet te komen waar zij vandaan komt en dat hij haar één keer per jaar vrij zal laten om in haar eentje te verdwijnen. Hij respecteert die wens. Kinderen worden geboren; jaarlijks kalveren hun koeien, rijk zijn hun oogsten. De nieuwsgierigheid begint echter aan hem te vreten. Op een dag houdt hij het niet meer uit. Stiekem volgt hij haar. In het bos betrapt hij haar terwijl zij met de elven, haar zusters, danst. Door zijn belofte te breken, raakt hij haar kwijt: in ragge mistigheid is zij ineens opgelost. De liefde en het samenleven zijn altijd verbonden aan dergelijke beloften. Laten we op gezette tijden er even vandoor gaan - zonder te vragen waarom, waarheen... laten wij hen die wij lief hebben even gaan.’Ga naar eind*
Moet ik nog zeggen dat de hier bezongen androgynie weinig van doen heeft met de in onze dagen aangeslagen unisex-mode. In essentie bevestigt deze slechts de dominante regels: de spierballen, de agressiviteit zonder de tegenpolen daarvan tot ontplooiing te brengen: de kwieke speelsheid, spitse intelligentie, ontvankelijkheid, disponibiliteit. De schreeuwerige, hardvochtige, ongeremde gedragingen waartoe het manlijke principe zich in onze samenleving waarover het regeert heeft laten degraderen, werpen ook op die mode de bekende schaduwen. De androgynie waar ik het hier over heb is niet de melting-pot van de geslachten maar een smidse waarin deze versmelten: door de vuurproeve verenigd, komen de twee principes die de schepping besturen, in hun voortaan onbreekbare eigenheid opnieuw te voorschijn. | |
[pagina 85]
| |
Belgisch Kongo (1955). Voordat de Ngbaka-meisjes besneden worden, lopen ze enkele dagen verkleed als jongens rond. Foto: VIDOC, Koninklijk Instituut voor de Tropen Amsterdam.
| |
[pagina 86]
| |
Van die wedergeboorte zijn we dankzij onze eendimensionele opvatting van het bestaan bevrijd, dat wil zeggen beroofd. Een flauwe weerschijn daarvan is wellicht sommigen van ons ten deel gevallen via de plechtige communie, hoewel die tot familiebanket is verworden. Maar laten wij het begenadigde gebied van de wedergeboorte niet verlaten zonder er even over te mijmeren. Ten einde elk koddig misverstand te vermijden, wil ik echter vooropstellen dat ik noch de bedoeling heb, noch de hoop koester, de riten van de Awa-nkonde- of Yaraikanua-stammen onder onze meridiaan te acclimatiseren. Dierbaar is mij, meer dan woorden kunnen weergeven, het fragiele, verhelderende licht dat vanuit de verte door hun beelden op onze daden en gedragingen wordt geworpen. Zodra het menselijke bewustzijn ermee ophoudt de schepping als vanzelfsprekend te beschouwen en zichzelf verbindt met haar krachten, haar verantwoordelijkheidsbesef en haar geloof dit mirakel voort te zetten, treedt zij uit het voorgeborchte van haar onwetendheid en wordt goddelijk bewustzijn. Het inwijdingsritueel ensceneert de overgang voorbij die onzichtbare, essentiële grenslijn. De neofieten - die gedurende perioden van drie dagen (in Australië of in India) of meerdere maanden (Nieuw-Ierland of Nieuw-Guinea) of zelfs jaren (Cambodja) in afzondering leven, meestal van het daglicht verstoken, in nauwe hutten opgesloten zoals de Yabim of de Bukawa, in matten hangend onder een opeenhoping van takken zoals de Chirigano- of Macusi-Indianen, of met boomschors overdekt en door de Grote Slang verzwolgen volgens het Kunapipi-ritueel van de Australische inboorlingen - zullen voortaan weten wat het betekent het ‘levenslicht te zien’. Werden zij met ogen, beplakt met slijm ter wereld gebracht, nu zien zij het leven met open ogen.
Wanneer wij ons kunnen voorstellen hoe bij hun eerste stap de aarde onder hun voeten kraakt, hoe de natuur onder de zon in lichterlaaie staat voor hun ogen, hoe zij het tot dan toe karig toebedeelde of verboden voedsel met hun kiezen fijnmalen, als wij ons de op hen inwerkende gewaarwordingen voor de geest halen, de nieuwe helderheid, de waarheid waarin de wereld voor hen baadt en hoe zij, prachtig getooid en uitbundig begroet, temidden van hun stam terugkeren, kunnen we dan de gedachte verbannen dat hetgeen wij gewoonlijk voor het leven aanzien daarvan slechts een vooruitgeworpen schaduw is? | |
[pagina 87]
| |
Zambia (1968). ‘Rite de passage’ ceremonie van een Chisungu. Foto: VIDOC, Koninklijk Instituut voor de Tropen Amsterdam.
| |
[pagina 88]
| |
Onder ons zijn misschien slechts degenen die de kans hebben gehad een lange, afmattende ziekte door te maken, in staat zich daar een idee van te vormen. Ons hedendaagse ideaal van onverwoestbare gezondheid, van beton zoals een bunker, lijkt dan bespottelijk. Want slechts ziekte kan in onze verstrooide levens nog de beslissende breuk bewerkstelligen: de flitsende ontdekking van een uit schaduw en leed te voorschijn gekomen wereld. Voortaan weet de ingewijde, draait de wereld niet vanzelf. Maar waaraan dankt de adolescentie haar aparte positie in een mensenleven? Laten we allereerst niet vergeten dat wanneer de vermogens van het kind niet zijn vernield, deze in adolescenten hun apotheose bereiken. Dat zie ik het duidelijkst in hun onverstoorbaar vertrouwen in de kracht van de geest, hun onbevangen suggestiviteit, die vooral niet verward moet worden met de blinde durf van losgeslagen kinderen. De meisjes van Bali die blootsvoets op brandende sintels dansen, geven daarvan een beeldschone illustratie. Als het vuur haar niet brandt, is de reden daarvan dat op die dag, de dag waarop de lang tevoren voorbereide rituele dans uitgevoerd wordt, het vuur de meisjes van Bali niet deert. Een dag later is alles weer gewoon en wee de handen die de haard verzorgen zonder op te passen. Vandaag alleen worden haar sierlijke, wervelende passen en sprongen door het roodgloeiende fluwelen tapijt opgevangen waarin, volgens ooggetuigen, aluminium zou smelten. De geleerden die zich met de vraag bezighielden, door welke fysisch-chemische veranderingen, onder welke omstandigheden, vuur mogelijkerwijs niet verbrandt, zijn een verkeerde weg ingeslagen. Want zelfs op Bali brandt het vuur. Slechts zij wier geest haar voor verbranding behoedt, verbrandt zich niet. De twee principes, vuur en geest, uit elkaar willen halen, getuigt van evenveel onnozelheid als de verwachting dat twee waterstofmoleculen tot water kunnen worden zonder zich met hun medestander, de zuurstofmolecule, te associëren. Alleen uit de fusie van beide componenten kan het beoogde resultaat worden bereikt.
Het vermogen van mijn buurjongen waarvan ik zo net getuige was, is wellicht niet van een andere aard. In een naburige boerderij heeft de stier zojuist de ijzeren haak | |
[pagina 89]
| |
waaraan zijn ketting vastzit van de muur losgetrokken, de hekken omvergegooid, alles voor zich uit vertrapt en hij zaait nu paniek in het dorp. Terwijl eenieder binnen belendende panden een veilig heenkomen zoekt, stuurt de boer zijn dertienjarige zoon om het dier een halster om te doen en het vervolgens, mak als een schaap, naar de stal terug te leiden. Bij de door mij getoonde verbazing dat hij zijn kind aan zoveel gevaar blootstelt, haalt de boer zijn schouders op: ‘Wat nou! ... Toen ik even oud was moest ik ook van mijn vader de op vlucht geslagen bok, of ram, of stier terughalen, terwijl het niemand lukte in de buurt te komen. Zo gaat dat...!’ Ik vermoed dat de onverschrokkenheid van een kind dat niet door de rustige vaste overtuiging van een vader zou worden ondersteund, dat kind fataal zou kunnen worden. Maar alleen door het over onverschrokkenheid te hebben, ben ik waarschijnlijk al bezig gevaar te scheppen. Want in dit gebied verloopt alles binnen de onzichtbare, beschermende luchtbel van overgeërfde evidenties die door de geringste bedenking kapot breekt. De geest is een katalysator, je kunt de wereld ermee veranderen zolang je erop vertrouwt. Zodra door het gehamer van de ‘beschaving’ de intelligentie gespleten wordt van instinct en oervertrouwen, is het gedaan met de zachte interactie tussen natuur en geest. Het harde bewind vangt aan met de overheersing van fragmentarische wetenschappen die met wreed gescherpte tanden de wereld te lijf gaan, uiteenrukken en onder elkaar verdelen. Lange tijd heb ik, zoals menigeen, geloofd dat er geen andere dan onderwezen kennis bestaat en dat slechts eruditie en experimenten toegang verschaffen tot wetenswaardigheden; nu ontdek ik met stomme verbazing, bij het lezen van Hildegard von Bingen, of van Paracelsus, die oude tovenaar, dat een groot deel van de kennis waarop het medisch-chemische onderzoek stoelt, een oorsprong heeft waarvan we nauwelijks een vermoeden hebben. De basiskennis omtrent medicinale planten waaruit geneeskrachtige stoffen worden gedestilleerd, danken we niet aan nauwkeurige observaties of experimenten van geleerden, maar sinds onheuglijke tijden aan de wilde intuïtie van kinderen die mediamieke vermogens bezaten. Hildegard von Bingen, de beroemde Duitse mystica en geneesvrouwe uit de twaalfde eeuw, heeft de rillingen beschreven die, in haar prille jeugd, door haar heen gingen, wanneer zij het malwillemp- | |
[pagina 90]
| |
jeskruid of de dolle kervel naderde. Ook beschreef zij de gewaarwording van zachte warmte, precies in dit of dat orgaan gelokaliseerd, telkens wanneer zij zich bukte over de smeerwortel, de paardestaart, de leeuweklauw. Als ik dit lees, lach ik in m'n vuistje. Ik weet trouwens niet waarom ik zo vrolijk kan worden van deze voorstelling, waarmee een twintigtal jaren van rationalistische overtuiging van mijn tafel wordt geveegd. Het nog zo slecht verkende veld van voorwetenschappen is uitgestrekt. Toen ik kort geleden een mooi dozijn kippen in mijn domein wilde laten acclimatiseren, herinnerde ik me een episode uit mijn kinderjaren. Destijds bracht ik mijn eerste vakantie bij mijn grootmoeder door in gezelschap van een nichtje, tien jaar ouder dan ik - een en al haardos en blote benen - een waternimf, waarvan de vervaardiging het geheim blijft van de adolescentie. Behalve het achteloos met de hand vangen van muizen op zolder of in de kelder, hield ze zich het liefste bezig met het in diepe, hypnotische slaap brengen van de kippen in de hoenderhof, wat zij voor elkaar wist te krijgen door hen met een vinger over de kop te strijken. Daarna werden de kippen, met bonte lappen als poppen verkleed, in een ouwe knarsende kinderwagen de dorpsstraten rondgesjouwd. Alleen door een nieuwe aai, tegen de veren in, konden ze weer overgaan tot het drukke kakelende verkeer dat zo karakteristiek is voor het volkje der eierlegsters. Het kwam wel eens voor dat wij, door de geur van gebak weggelokt, de kippen in hun uitdossing vergaten. Een hele tijd later vonden we ze terug, met over hun ogen, rond en lichtroze als graankorrels van vlees, de minuscule oogleden neergeslagen. Die herinnering is amper terug of ik raak in opwinding bij het idee dat ik de kwadratuur van de cirkel heb uitgevonden: ik zou, te mijnertijd, mijn kippen aldus in diep gesluimer verkerend, de andere wereld en mijn kookpan in kunnen helpen zonder de prangen van de terdoodstelling. Om die kunst te leren, nodig ik in allerijl mijn nu volwassen nichtje uit. Op mijn verzoek reageert zij verstomd: ‘helaas,’ zegt ze, ‘ik weet helemaal niet meer hoe ik het deed.’ In de hoenderhof waar ik haar naar toe heb gesleept, hebben onze onhandige pogingen geen ander effect dan een geërgerd gekrijs en het stuiven van dons dat ons op de keel slaat. Een ander ervaringsgebied: ik zie nu duidelijk in dat de enige boeken waarvan ik kan stellen dat ik ze werkelijk las, de boeken zijn uit mijn adolescentie. Ik bedoel dat ik door die boeken ben heengegaan, als een bedevaartganger, te voet, en ze niet alleen onder ogen | |
[pagina 91]
| |
kreeg, zoals dat bij lezen gaat. Die boeken zijn helemaal in mijn leven opgenomen. Later heb ik, als ik las, ondanks mijn enthousiaste belangstelling, altijd geweten dat ik een boek in handen had. In die tijd, dat wil zeggen vóór de liefde een rol in mijn leven ging spelen, was ik met hart en nieren tussen de bladzijden ingekwartierd. [...]
Het schrijven dat voortdurend op de door mij uitgestippelde weg valkuilen opende, en mij, al naar gelang het seizoen, teksten liet voortbrengen die totaal verschilden van die welke ik had gepland, heeft vreemd genoeg, gedurende lange jaren, mijn vaste overtuiging dat mijn schrijfactiviteit anders kon zijn dan rationeel en wilskrachtig, niet laten wankelen. Groot is onze verblinding als de realiteit zich niet laat plooien naar de grote keuzen van ons intellect. Vaak functioneert onze cerebraliteit als het centrale comité van een totalitaire staat, dat slechts die informatie doorlaat die de staat consolideert. Prima, zal men zeggen, maar wat heeft dit allemaal te maken met maagdelijkheid? Een heleboel. Het oude geloof dat in tal van mythen en vertellingen voortleeft en volgens welke de bron van Eeuwige Jeugd en het magische oord van openbaringen zich in het grensgebied van het maagdelijke bevinden, is de moeite van het onderzoeken waard. Wanneer koning David door kille ouderdom bevangen, aan niets meer - geen dikke kleren, geen hoog opgepookt vuur - zijn ledematen kan warmen, wordt hij weer tot leven gewekt door de aanwezigheid van een adolescente. ‘Door het hele land van Israël zochten zij een jong meisje, mooi en gezond, en vonden Abisang van Sunen en leidden haar naar de koning.’ Een schuin lachje zou alleen maar de zelfingenomen onwetendheid aangeven van degene op wiens lippen het zou prijken. Wanneer men neust in de parallelle wetenschappen en oosterse overleveringen, blijkt alras dat jonge pubers, meisjes en jongens, verbazingwekkende katalysatoren zijn en dat de psychoseksuele energie haar hoogste punt bereikt in adolescente lichamen, waarin de nog niet geleefde seksualiteit broeit en rijpt. Ik durf de hypothese te wagen dat de adolescent/e zijn of haar gescherpte zintuigen en geestesvermogens, de behendigheid zich te begeven in andere perceptiesystemen, te danken heeft aan deze in haar, in hem, uitzonderlijk geconcentreerde kracht. | |
[pagina 92]
| |
Extreme gevallen, al worden zij niet als voorbeelden aangemerkt, laten deze effecten duidelijk uitkomen. De vaak geobserveerde psychokinetische verschijnselen (‘klopgeesten’, voorwerpen die plotseling van het wandrek vallen, diverse vaak oorverdovende geluiden, gloeiende muren of bedden) komen bijna altijd voor in huizen waar jonge adolescenten aanwezig zijn. Deze uitzonderingsgevallen zijn in zoverre waardevol dat hier de in het wilde weg opererende energie manifest wordt. Sinds duizenden jaren is de erotische energie door de tantrische leer in India onderkend, gecontroleerd en aangewend maar in Europa onbekend gebleven. Afgezien van de troubadours, met hun praktijk van de ‘donnoï’, van de katharen en van de mystieke middeleeuwse minne, kent men hier slechts de coïtus. Ik sluit niet uit dat die energie, eenmaal gekanaliseerd, het leven op aarde zou metamorfoseren. Op welke wijze? Het spreekt vanzelf dat, in onze toestand, wij dit evenmin kunnen bedenken als een mol de groene dieptes van de Atlantische Oceaan.
Tijdens de adolescentie, wanneer de meisjes van Bali op gloeiende kooltjes dansen, is ons de gave geschonken de wereld binnen een integraal poëtische visie te vatten. Zonder twijfel komen we nooit op een zo natuurlijke wijze dicht bij de mogelijke perfectie. ‘Als je zit, wees tevreden met het feit dat je zit, als je loopt, stel je tevreden met lopen, hang er vooral niet tussenin’, zegt de Zenmeester tegen zijn leerling. Dit in absolute zin moeilijkst haalbaar doel wordt door de adolescent/e bijna moeiteloos geleefd.
Vertaling: Camille Mortagne |
|