| |
| |
| |
weekendzusjes
Kristien Hemmerechts
(voor Jacqueline Peeters)
Saskia is bang in het donker. Als het licht wordt uitgeknipt, verstijft ze van schrik en kan of durft ze haar bed niet meer uit, ook niet om het licht weer aan te knippen. Wie Saskia alleen overdag kent zou nooit geloven dat ze bang is in het donker.
‘Knip het licht aan. Effi, toe.’
‘Effi’ is Saskia's stopwoord. Soms als mijn moeder me roept, gebruik ik het nu ook. ‘Wacht effi. Ik kom zo.’ ‘Niets te effi-en. Jij komt nu. Meteen.’ Mijn moeder heeft een hekel aan het woord.
Overdag is Saskia een clown die niet ophoudt met tateren en gezichten trekken. Ze wil actrice worden en is al een paar keer op televisie geweest. Bij ons op school is er ook ooit een mevrouw geweest die kinderen nodig had voor een programma. Wie mee wou doen moest vooraan in de klas iets zingen of vertellen, maar iedereen wist bij voorbaat wie het zou worden. ‘Lu-cy, Lu-cy, Lu-cy’, scandeerden we allemaal. Lucy vond het doodnormaal en kleurde zelfs niet. Ik vermoed dat het bij Saskia in de klas ook zo gaat.
Voor mijn moeder had Saskia's vader een vriendin die aan het toneel was en Saskia heeft toen een kleine rol mogen spelen. Ze was het kind dat de kamer wordt uitgestuurd als de moeder haar minnaar ontvangt. ‘Liefje, ga mooi boven met je poppen spelen’, zei de moeder en dan moest Saskia ‘Ja mama’ zeggen maar ze verborg zich achter de bank om niets te missen. Anne-Lore - de vriendin - speelde de rol van de moeder en Saskia mocht dezelfde kleedkamer gebruiken als zij. Na de eerste voorstelling kreeg Saskia bloemen net als zij. Haar vader heeft het stuk gefilmd en Saskia heeft beloofd dat ik het op video mag zien als ik eens meega naar zijn huis. Saskia heeft alles wat ze ooit gedaan heeft op video. Als ze wil kan ze zichzelf iedere dag bekijken. Eigenlijk ben ik vooral nieuwsgierig om Anne-Lore te zien want Saskia zegt dat ze erg mooi en lief was. Ze glimlachte altijd. En ze was nooit boos.
| |
| |
‘Papa,’ vraagt Saskia soms, ‘wanneer speelt Anne-Lore haar volgende stuk?’ En ze kruipt op zijn schoot en legt haar arm over zijn schouder en haar wang tegen zijn wang. ‘Gaan we dan kijken, papa? Toe, alsjeblieft. Bel je Anne-Lore? En vraag of ze een rol voor me heeft. Papa, wanneer nodig je Anne-Lore uit? Ik wil haar zo graag nog eens zien.’
Haar papa lacht altijd luid als ze zulke dingen zegt. ‘Liefje van mij’, zegt hij en zoent haar. Maar Anne-Lore had geen kinderen en dat was jammer. Saskia zegt dat ze van alle kinderen van haar vaders vriendinnen mij het liefst heeft. Maar mijn mama vindt ze veel te streng. En ze vindt haar te oud voor haar papa. Haar papa heeft altijd blonde vriendinnen en mijn mama heeft zwart haar.
‘Marijn is een typische lerares’, zegt ze. In het begin vond ik het vreemd dat Saskia mijn mama Marijn noemde, maar nu doe ik het soms ook.
‘Marijn, hoe laat eten we?’
‘Dat moet je aan Leo vragen.’
Leo is de papa van Saskia. Als Leo bij ons is, kookt hij altijd. Mijn papa kookte nooit.
De eerste keer dat Saskia met haar vader een weekend meekwam had Marijn haar in de logeerkamer te slapen gelegd. Saskia had haar vader nog gevraagd of ze bij hem mocht slapen - ‘toe papa, alsjeblieft’ - maar Leo had gezegd dat dat onmogelijk was - ‘liefje, dat moet je toch begrijpen.’ Na al die jaren moest Saskia dat toch begrijpen. ‘Alsjeblieft, papa.’ ‘Flink zijn, meisje.’ Leo knipte het licht uit en Saskia was verloren. De deur stond op een kier maar er brandde geen licht op de gang. Toen Leo en Marijn kwamen slapen, lag Saskia nog te huilen. Er zat niets anders op dan het logeerbed naar mijn kamer te verhuizen.
‘En nu slapen, hoor.’
‘Mama, wat gebeurt er?’
‘Oh neen. Nu is die ook wakker. Jullie moeten allebei slapen. En niet opstaan voor ik jullie kom roepen.’
Licht uit. Deur toe.
‘Knip het licht aan. Effi, toe.’
‘We moeten slapen.’
‘Effi, toe.’
Ik knipte het licht aan.
‘Ken je die mop van die non die niet wist wat verliefd zijn betekende?’
| |
| |
‘Ssst. Mijn moeder zal ons horen.’
‘Op een dag kwam ze een pater tegen die haar...’
‘Kinderen, nu is het welletjes! Ik wil geen woord meer horen.’
Licht uit. Deur toe.
‘Marijn stinkt’, siste ze.
‘Niet waar!’
‘Welles. En jij stinkt ook.’
Maar haar bed is in mijn kamer blijven staan. Marijn noemt het nog altijd het logeerbed al is Saskia de enige die er ooit in slaapt. Vrijdagavond of zaterdagmorgen haalt Leo haar bij haar mama op en dan komen ze samen naar hier. Het gebeurt dat Saskia bij haar mama blijft omdat er een feestje is in de familie, of dat ze bij een vriendinnetje gaat logeren, en dan zie ik Saskia dat weekend niet. De lerares van moraal noemt Saskia mijn weekendzusje. Ik had een opstel geschreven over een uitstap die we met zijn vieren hadden gemaakt, en de lerares wou weten wie Saskia was. Toen ik het had uitgelegd zei ze: ‘Jij hebt dus een weekendzusje.’ Ze glimlachte. Weekendzusje. Ik vind het een mooi woord, maar ik heb het toch niet aan Saskia gezegd. En ook niet aan Marijn.
Marijn is Leo's vierde vriendin sinds hij weg is van Linda, de mama van Saskia. De ouders van Saskia hebben nooit ruzie met elkaar gemaakt, maar op een dag hebben ze gewoon ontdekt dat ze voor elkaar als broer en zus waren. ‘Ze werden altijd verliefd op andere mensen’, zegt Saskia. ‘Dat was het probleem.’ En toen op een dag is Linda verliefd geworden op de vrouw op wie Leo verliefd was, en ze wist dat het menens was.
‘En wat heeft Leo toen gedaan?’
‘Hij heeft geprobeerd verliefd te worden op de man van die vrouw maar hij heeft toch liever vrouwen.’
Voor ik Saskia kende wist ik niet dat vrouwen op vrouwen verliefd konden zijn, of mannen op mannen. Maar in Zweden, zegt Saskia, kunnen mannen met mannen trouwen. En ze kunnen een kind adopteren als ze dat willen.
‘Hoe vrijen mannen met elkaar?’
Dat weet zelfs Saskia niet.
‘Gewoon zeker.’
‘Hoe gewoon?’
‘Nou, gewoon gewoon.’
Saskia heeft met haar mama afgesproken dat ik eens bij hen mag
| |
| |
komen zodat ik kan zien waar ze woont als ze niet bij ons is, maar ze belooft ook al zolang dat ze me zal tonen waar haar papa woont als hij niet bij ons is en het komt er nooit van. Ofwel wil mijn mama net met mij gaan winkelen, ofwel heeft Saskia haar voordrachtklas, ofwel krijgen we bezoek.
‘Zou Marijn weten dat jouw mama samenwoont met een vrouw?’
‘Natuurlijk weet ze dat.’
Ik zou me niet kunnen voorstellen dat Marijn verliefd zou worden op een andere vrouw, maar ik zou me vroeger ook nooit hebben kunnen voorstellen dat mijn mama verliefd zou zijn op een andere man. Leo is haar eerste vriend sinds mijn papa, maar mijn ouders zijn nog niet zolang uit elkaar als Leo en Linda. Volgens Saskia zal het niet lang duren tussen Leo en Marijn. ‘Het duurt nooit lang’, zegt ze. Saskia zegt dat wij elkaar dan ook niet meer zullen zien. ‘Zo gaat het altijd’, zegt ze. Maar het zal nog even duren tussen mijn mama en haar papa want er zijn plannen om samen op vakantie te gaan en binnenkort komen de tantes op bezoek. In een onbewaakt ogenblik heeft Marijn hun verteld dat ze een vriend heeft, en nu willen ze hem per se ontmoeten.
‘Het spijt me, Leo,’ zegt Marijn, ‘maar ze hebben het uit me geperst.’
‘Het is toch geen probleem’, zegt hij.
Dat zegt Leo vaak. Het is toch geen probleem. Als mijn mama hem zegt dat ze mijn papa beloofd heeft mee op bezoek te gaan naar zijn moeder die zwaar ziek is en daarom geen weet heeft van de echtscheiding, antwoordt Leo: ‘Tuurlijk moet je gaan. Dat is toch geen probleem.’ Ik veronderstel dat hij dat ook geantwoord heeft toen Linda hem haar voornemen aankondigde. ‘Tuurlijk, ga jij maar wonen bij je vriendin. Dat is toch geen probleem.’ Saskia kan niet begrijpen dat ik niet weet waarom mijn ouders uit elkaar zijn gegaan. En ze wil weten waarom ik mijn vader zo weinig zie, maar dat weet ik zelf ook niet. Haar ouders bespreken alles met haar. Dat is ze zo gewend. En ze zijn nooit boos. Toen haar moeder Leo in bed zag liggen met Vera, de vrouw die nu haar vriendin is, begon ze niet te schelden of zo maar ze kroop er gewoon bij. ‘Mijn mama wou weten wat het was dat die vrouw had.’
Soms kruipen Saskia en ik 's morgens bij Leo en Marijn in bed en dan begint ze. ‘Papa, weet jij waarom Marijn weg is van haar man?’ ‘Papa, vind jij het prettiger om te vrijen met een man of met een vrouw?’ Of ze vraagt of hij en Marijn samen een kind gaan maken.
| |
| |
‘Een jongetje. Toe papa, alsjeblieft, ik zal voor hem zorgen. En mama zal ook wel voor hem zorgen. Toe, toe, toe. Als je nog lang wacht is Marijn te oud.’ Of ze vraagt of hij het erg vindt dat er haartjes groeien op Marijns borsten. ‘Echt waar, papa, er groeien haartjes op haar borsten. Ik heb het gezien. Komt dat omdat haar baarmoeder is weggehaald? Papa, is Marijns baarmoeder weggehaald?’ Leo moet altijd luid lachen als Saskia zo op dreef is. Maar soms zegt Saskia: ‘Papa, je hebt een dikke buik. Als ik mama was zou ik ook niet meer met jou willen vrijen. Marijn, vind je ook dat Leo een dikke buik heeft?’ Marijn weet nooit hoe ze moet reageren. Meestal zegt ze helemaal niets en staat gauw op.
Toen mijn vader nog bij ons woonde, kweekte hij cactussen. Er stond een kweekbak voor het raam en daar bracht hij uren door. Zijn bril - een halve leesbril - schoof altijd tot het puntje van zijn neus. Als ik aan vroeger denk, dan denk ik altijd aan hoe mijn vader lichtjes voorovergebogen bij zijn kweekbak stond. In de tuin lag het vol met planten die te groot waren voor de kweekbak en die hij niet was kwijtgeraakt. Er was op den duur niemand meer in de familie of de buurt die hij nog met een cactus plezier kon doen. Cactusbloemen kunnen ongelooflijk mooi zijn. Er stonden minstens twintig cactussen in mijn kamer die ik van hem gekregen had en die op verschillende tijdstippen in bloei stonden, maar Marijn heeft ze allemaal weggegooid. ‘Ik wil geen cactus meer in mijn huis’, gilde ze. ‘Ik ga gillen als iemand het woord cactus uitspreekt.’
Je gilt al, dacht ik. Je gilt altijd.
De tantes waren er toen. God weet wat er gebeurd zou zijn zonder de tantes. Tante Alma nam de kweekbak mee en alle platen van mijn papa en zijn etsen en zijn kleren en boeken, alle spullen die hij nog niet had weggehaald. Tante Yvonne trok een paar handschoenen aan en stopte alle cactussen in een grijze vuilniszak. Marijn gilde.
‘Niets wil ik van die man nog in mijn huis. Niets. Niets. Niets.’
Waar was mijn papa? Wat had hij gedaan?
Op een dag was Marijn na school me komen ophalen en had me gezegd dat we niet naar huis konden.
‘Waarom niet?’
‘Omdat er iets heel heel ergs is gebeurd. Ik kan je niet zeggen wat. Het is zo erg.’
Ze zat achter het stuur te huilen en ik wou dat ze de motor startte
| |
| |
en wegreed want alle kinderen die uit de schoolpoort kwamen konden haar zien. Ik wou naar huis maar dat kon niet.
‘Waar gaan we naartoe?’
‘Ik weet het niet. Laten we goed nadenken. Heb jij geld?’
‘Honderd frank. Kunnen we niet ergens anders nadenken?’
Die avond sliepen we in het vluchthuis, een oud huis aan de rand van de stad vol met vrouwen en kinderen. Er was een gemeenschappelijke keuken en badkamer en alles was er vuil of stuk. Ik had honger maar kreeg geen hap door mijn keel. De volgende nacht sliepen we er opnieuw en de nacht daarop ook maar mijn moeder kon niet tegen al die vrouwen met hun kinderen en ze wou weg. Tante Alma is ons toen komen halen en we zijn twee weken bij haar gebleven. Met mijn mama ging het niet goed. Toen we eindelijk terug konden zag het huis er niet anders uit dan anders. Enkele weken later stond mijn vader me op te wachten aan de schoolpoort. Hij wou weten hoe het met me was en we gingen samen iets drinken. Hij zag er niet anders uit dan anders. Tante Alma zegt dat ik mijn mama niet mag herinneren aan het vluchthuis.
‘Je moet lief zijn voor je mama. Ze heeft veel verdriet gehad.’
‘Ik ben toch lief.’
En mijn papa? Moet ik dan niet lief zijn voor mijn papa?
‘En voor mijn papa ben ik ook lief.’
‘Dat is goed, liefje. Dat is goed.’
Maar nu is Marijn verliefd en de tantes willen weten op wie. Tante Alma heeft een brief geschreven en ze komen allemaal, tante Mathilde, tante Yvonne, tante Yolande, tante Marie-Josée en tante Alma zelf. Eerst gaan ze winkelen want tante Yvonne moet een nieuw montuur hebben en tante Mathilde wil weten hoeveel leren fauteuils tegenwoordig kosten en allemaal willen ze de nieuwe mode zien. ‘Je weet hoe dat gaat als dorpsmensen naar de stad komen’, schrijft tante Alma. En daarna zouden ze hier een kop koffie komen drinken want ze willen ook Marijns nieuwe man zien. Zij zullen voor de taart zorgen.
‘Er is niets veranderd,’ zegt mijn moeder tegen Leo, ‘ze denken nog altijd dat ik niets kan.’
‘Bel dan en zeg hun dat je wilt dat ze komen eten. Zeg dat ik erop aandring.’
De telefoon duurt lang maar tenslotte is alles geregeld.
‘Ze komen aan om twaalf uur en om half één willen ze aan tafel gaan. Het verbaast me dat ze me niet dicteren wat ik moet klaarmaken.’
| |
| |
‘Als je wilt, kook ik.’
‘Misschien moet je dat maar doen. Het zou de eerste keer van hun leven zijn dat ze een man zien koken. Volgens hen kan een man niet koken. Een man kan niets. Geen van hun mannen mag nog maar de afwas doen. Volgens hen is mijn huwelijk mislukt omdat ik Jeroen soms vroeg om zijn eigen hemden te strijken. Je zult zien, ze zullen je vragen om met me te trouwen en naar hun dorp te verhuizen. Als het nodig is zullen ze je er werk bezorgen. Dat is een kleintje. Het halve dorp is van de familie.’
Marijn is door de tantes grootgebracht. Haar moeder - mijn grootmoeder - is gestorven toen Marijn nog heel kleintjes was. Ze was de jongste van de zes - en de zotste, zeggen de tantes. Hun vader was een slager en met al die vrouwen in zijn huis had hij er niets beters op gevonden dan zijn zaak ‘In de veertien billekes’ te noemen. De winkel is lang geleden verkocht maar de naam is niet veranderd. Iedere zomer ga ik in het dorp logeren. Marijn begrijpt dat niet. Zij wou daar zo gauw mogelijk weg.
‘Iedereen wist daar alles over iedereen’, zegt ze.
De avond voor het bezoek van de tantes horen Saskia en ik Leo en Marijn in de kamer naast ons. ‘Neen, neen, neen’, gilt Marijn. ‘Neen, neen, neen. Mijn dochter... mijn huwelijk... mijn... mijn, mijn.’
‘Knip het licht aan’, sist Saskia, maar ik trek het hoofdkussen over mijn hoofd en nog hoor ik haar stem die gilt en gilt, neen, neen, neen, en nu ben ik het die gilt, die gilt dat ik niet wil dat er iemand gilt, dat het mijn papa is, mijn papa, ik wil mijn papa.
‘Wat is er, wat gebeurt er, Saskia, wat heeft ze, wat heb je tegen haar gezegd?’
‘Ik heb niets gezegd. Jullie hebben van alles gezegd. Jullie zijn begonnen.’
Marijn slaat haar armen om me heen en als ze me loslaat, is er meteen een ander paar armen. Leo knuffelt me, Leo heeft me nooit eerder geknuffeld.
‘Ik ook’, zegt Saskia. ‘Ik ook een kusje.’
En we mogen opstaan en we krijgen in de keuken een kop warme melk.
‘Toe, Saskia, vertel een mop’, zegt Leo.
En Saskia begint. Er was eens een Nederlander, een Chinees, een Ier, een Italiaan, een Fransman, een Duitser, een Vietnamees - Saskia
| |
| |
voegt altijd enkele nationaliteiten toe - en de Nederlander... en de Chinees... en de Fransman...
Marijn hikt van het lachen.
‘Doe nog eens de Fransman’, vraag ik en Saskia begint opnieuw en het mag van Marijn, ze zegt niet dat we moeten gaan slapen.
Het is na twaalven als we alle vier naar boven gaan.
‘Als de tantes het wisten’, zegt Leo.
‘En jij bent dus Saskia’, zegt tante Alma.
De tantes hebben pralines meegebracht voor Marijn, en sigaren voor Leo. Saskia en ik krijgen een t-shirt en een reep chocola. We moeten zoenen en worden over ons haar gewreven. Ik voel me een weeskind dat tijdelijk bij Leo en Marijn onderdak heeft gevonden, maar nu blijkt dat echtscheidingen tot in het dorp zijn doorgedrongen. Frieda van de sigarenwinkel heeft haar man met de drie kinderen laten zitten, en een zekere Frank is al maanden weg van zijn vrouw.
‘Wie had dat van Frank gedacht? Dat was zo'n brave jongen.’
‘Ik vond dat altijd een jongen voor ons Marijn.’
‘Ge zoudt weer bij ons moeten komen wonen, Marijn. 't Zou daar gezonder zijn voor de kinderen. Zie eens hoe bleek ze zijn.’
‘Hoort ge nog iets van hem, Marijn?’
Hem is mijn papa.
‘Sssst, Marie-Josée, de kinderen.’
De kinderen dat zijn wij.
‘Zullen we met onze poppen gaan spelen?’ vraagt Saskia.
‘Blijf maar aan tafel, Saskia. Er komt nog dessert. Natuurlijk hoor ik nog van Jeroen. Dat moet vanwege het kind.’
Het kind dat ben ik.
De tantes gaan winkelen en Marijn stuurt ons mee. Zij blijft thuis ‘om de afwas te doen’ en van Leo wordt niet verwacht dat hij meegaat. Tante Yvonne moet geen nieuw montuur hebben maar wel een nieuw corset en Saskia kan haar ogen niet geloven als de winkeljuffrouw de verschillende modellen toont. Ze heeft nog nooit een corset gezien, ze wist zelfs niet dat zoiets bestond. ‘Dat moet toch pijn doen!’ De tantes moeten lachen want alle vijf dragen ze er een. Saskia mag voelen. ‘Zo hard!’ ‘Dat zijn baleinen.’ ‘We hebben ook modellen zonder baleinen’, zegt de verkoopster, maar daar wil tante Yvonne niets over horen. ‘Een mens moet toch een beetje steun hebben’, zegt ze. Daarna gaan we naar drie verschillende meubelzaken waar de tantes wegzakken in leren fauteuils, maar tante Mathilde
| |
| |
vindt haar goesting niet en we gaan pannekoeken eten.
‘Hoe oud moet ge zijn om een corset te dragen?’ vraagt Saskia.
Daar moeten ze opnieuw om giechelen.
‘Eet gij maar goed, kindje, dan zijt ge gauw oud genoeg.’ We krijgen nog een pannekoek en plots gooit Marie-Josée het eruit:
‘Saskia, hebt gij een mama?’
‘Twee zelfs’, zegt Saskia. ‘De een heet Linda en de ander heet Vera. En ze slapen in hetzelfde bed. En soms mag ik er ook bij. Linda en Vera en Saskia.’
De tantes lachen hard. Hun boezems schudden en hun parelsnoeren en gouden kettingen gaan op en neer.
‘Zoudt ge ook graag komen logeren bij ons, Saskia?’ vraagt tante Alma. ‘Dat is toch prettiger met uw tweeën. Ge moet het eerst aan uw papa en uw mama vragen, natuurlijk.’
‘Oh ja’, zegt tante Mathilde. ‘Ja’, zegt tante Yvonne en ‘ja’ zeggen tante Yolande en tante Marie-Josée, en dus zeggen wij het ook. En het mag. Het mag van Linda en het mag van Leo en het mag van Jeroen en het mag van Marijn. Samen schrijven we een brief naar tante Alma. Het mag. We komen. Maar ik vind het wel een beetje vreemd want ik ben gewend om Saskia alleen tijdens het weekend te zien, en de tantes en het dorp ken ik al jaren en jaren. Ik kan me niet goed voorstellen hoe het zal zijn met haar.
‘Ga jij graag mee?’ vraag ik.
‘Wat zou ik anders doen?’ zegt ze.
Ze had gehoopt twee weken met Vera en Linda in Italië te gaan kamperen maar Vera kan geen vakantie krijgen en Linda wil niet zonder haar vertrekken. Ze stelt geen vragen over het dorp. Het lijkt haar niet te interesseren wat we er zullen doen. Laat Saskia zich daar alsjeblieft niet vervelen, denk ik drie maal per dag.
‘Wat heerlijk voor jullie, een vakantie samen’, zeggen Leo en Marijn
‘En wat heerlijk voor jullie,’ zegt Saskia, ‘twee weken zonder kinderen.’
Maar dan kruipt ze op Leo's schoot en vraagt of hij haar zal missen. ‘Als je wilt blijf ik thuis bij jou. Voor jou.’
Maar Leo en Marijn hebben andere plannen. Ze willen enkele dagen naar Wenen of Praag of Berlijn. Het komt goed uit voor hen dat wij naar de tantes gaan. In augustus gaan we met zijn vieren op vakantie, en Saskia gaat ook nog een week met Linda naar zee.
‘Zonder Vera. En jij? Ga jij met je vader op vakantie?’
| |
| |
‘Neen.’
‘Waarom niet?’
‘Daarom niet.’
Ik zie mijn vader nooit langer dan twee of drie uur na elkaar. Ik zou niet kunnen bij hem blijven slapen want hij heeft geen bed voor mij in zijn appartement. Er is zelfs geen plaats voor zijn kweekbak. Saskia vindt dat het beter is zoals het voor haar is geregeld. Zij heeft op drie verschillende plaatsen een bed: bij haar mama, bij haar papa en bij ons, maar dat zou ik niet willen. Saskia is voortdurend kleren en boeken kwijt want ze kan niet onthouden wat ze waar heeft gelaten.
Als ik bij de tantes ga logeren, is er de eerste drie, vier dagen altijd tijd voor familiebezoek. Allemaal willen ze me zien omdat ik de dochter ben van Marijn, en de kleindochter van Isabelle. ‘Als ik dat kind zie lopen,’ zeggen de mensen die mijn grootmoeder gekend hebben, ‘dan is 't precies of Isabelle terug is.’ Ofwel zeggen ze: ‘Helemaal haar moeder. 't Is niet te geloven dat een kind zo op haar moeder kan lijken.’ En ze geven me geschenkjes mee voor Marijn, gelei, of een tafelkleed of ingemaakte peren. Maar als de bezoekjes achter de rug zijn kan ik doen wat ik wil. In de schuur bij tante Alma staan oude fietsen en dan rij ik langs het jaagpad naar de watermolen en het rad dat water schept en uitgiet, schept en uitgiet, zodat je er lang naar kan blijven kijken, want je vraagt je af of het zal ophouden maar het houdt niet op en verder bij de brug zien de kinderen van het dorp elkaar en worden er afspraken gemaakt voor tochten of gewoon wat gekletst. Vorig jaar plaagden de tantes me met Marius, een magere, opgeschoten jongen met zwarte krullen. Ze zeiden dat het voor hem was dat ik altijd naar de brug fietste en dat ik verliefd op hem was. Op den duur durfde ik Marius niet meer aan te kijken want ik was bang te zullen kleuren. Er zijn altijd koppeltjes bij de brug, en in het gras achter de watermolen wordt er gevrijd maar ik vind mezelf daarvoor te jong. En ook zou ik daar nooit in het gras willen gaan liggen want ik moet altijd denken aan mijn grootmoeder, Isabelle, die ze bij de brug gevonden hebben, jaren en jaren geleden, lang voor ik of Marius geboren waren. Tante Almaheeft het me wel honderd keer verteld. Isabelle was een wilde. Zo zeiden de mensen dat. In de kerk preekte de pastoor tegen haar. Ze was een slecht voorbeeld. Een rotte appel. En de andere kinderen moesten uit haar buurt blijven. Hun ouders moesten daarvoor zorgen. En toen is ze zwanger geworden, van wie wou ze niet zeggen. Ze was nog geen zestien
jaar. Het hele dorp sprak er schande van. Haar moeder heeft
| |
| |
haar naar het klooster gestuurd en wou niets meer met haar te maken hebben. Het is toen dat ze de winkel hebben verkocht want ze verloren te veel klanten en mijn overgrootvader is in een ander dorp gaan werken. Maar de zussen zijn haar gaan bezoeken toen het kindje er was en hebben het meegebracht naar huis om ervoor te zorgen. Mijn grootmoeder hebben ze ginder moeten laten want die was niet goed, die zag overal rupsen, en die huilde en gilde, en zei dat ze rupsen zag. Op tafel, in haar eten, in haar bed, op haar kleren, in haar haar. De tantes hebben haar in het klooster gelaten maar op een dag is ze weggelopen en een week later hebben ze het lijk gevonden. Bij de brug. Het was daar blijven haperen aan een van de pijlers. Ze had geen kleren aan en haar haar stroomde over haar gezicht. Of ze geen gezicht had. Ze had lang bruin haar. Zoals Marijn. Zoals ik. Als ik bij de brug sta dan denk ik daar vaak aan. Ze was nog geen drie jaar ouder dan ik nu. Ik vind het vreemd dat ik daar sta te praten en dat je het niet kan zien aan de brug dat haar lijk daar is blijven haperen, maar toch ga ik graag naar de brug want alle kinderen komen er. Iedereen in het dorp weet wat er gebeurd is toen en nu zal Saskia het ook weten want tante Alma vertelt graag. Ze heeft een album met foto's van de hele familie en 's avonds vertelt ze over hen. Mijn moeder kan niet tegen al die verhalen. ‘Het is niet omdat ze mij uit dat klooster zijn gaan halen dat ik het verhaal mijn leven lang drie keer per dag moet horen’, zegt ze. Tante Alma is nooit getrouwd geweest en daarom heeft zij het meest voor Marijn gezorgd want zij was de oudste en haar zussen hadden kinderen van hun eigen. Zo zegt tante Alma dat. Van hun eigen.
De laatste zaterdag van het schooljaar moet ik kiezen: ofwel ga ik naar Saskia's schoolfeest, ofwel naar mijn papa. Saskia wil dat ik meekom want ze treedt helemaal alleen op en ik zou haar mama kunnen zien en Vera die misschien zwanger is want ze heeft zich vorige maand laten insemineren. Maar als ik nu niet naar mijn papa ga dan zie ik hem twee maanden niet.
‘Ik weet toch wat je gaat doen’, zeg ik.
Ik heb haar thuis wel honderd keer het nummertje zien inoefenen.
‘Het is anders met de belichting en de kostuums.’
‘Neen’, zeg ik. ‘Ik ga naar mijn papa.’
‘Kan je niet zondag gaan?’
‘Mijn mama zegt dat ik zaterdag moet gaan.’
| |
| |
Ik heb een cactus voor hem gekocht en ik wil hem die geven. Mijn mama brengt me met de wagen tot bij de ingang van het appartementsgebouw waar hij woont. ‘Om vijf uur kom ik je ophalen.’ Ik wuif haar na terwijl ze wegrijdt. Mijn papa is blij met zijn cactus. Ik toon hem mijn schoolrapprt en hij zegt dat het goed is dat ik mijn best doe op school. Hij heeft cola en chips gekocht en we kijken samen naar de televisie. Er zijn tekenfilms, dan een western en dan nog een programma van de schooltelevisie. Om vijf voor vijf brengt hij me naar beneden. ‘Doe veel groetjes aan je moeder’, zegt hij. Als de wagen van mijn moeder voor de deur stopt, sta ik alleen te wachten op het trottoir. Ze vraagt niet hoe het met mijn papa was en ik breng zijn groetjes ook niet over. 's Avonds is Saskia erg op dreef. Ze heeft haar kleren en make-up van de opvoering nog aan en verzorgt een extra optreden.
‘En nu’, zegt ze, ‘het grote nieuws. Vera is zwanger. Ik krijg een zusje of een broertje of iets dat erop lijkt. Mag de baby ook hier komen? Toe Marijn? Toe. Welke naam vind je dat de baby moet krijgen? Zal jij een papa voor hem zijn, Leo?’
Die avond in bed vertel ik haar dat mijn mama haar papa ook nooit heeft gekend, en de volgende dag flapt ze het er al uit.
‘Marijn, is het waar dat jouw mama overal rupsen zag? Ben je niet bang dat jij ook overal rupsen zal gaan zien?’
‘En jij Saskia, ben jij soms niet bang dat je een pak slaag zal krijgen?’
‘Marijn is boos. Marijn is boos’, zingt Saskia.
‘Hou op Saskia.’
‘En Leo is ook boos. Leo en Marijn zijn boos. Ze gaan samen naar Praag en toch zijn ze boos.’
Maar ik denk aan mijn grootmoeder die nooit een grootmoeder is geworden, die altijd een meisje is gebleven. Een meisje met stromen haar over haar gezicht.
‘Zal je goed luisteren naar tante Alma? En vriendelijk zijn? En beleefd? Jij ook Saskia? Beloofd?’
We beloven het.
Alle ooms en tantes, neven en nichten willen ons zien, en overal krijgen we limonade en koekjes en chocola en Saskia moet iedere keer onieuw zeggen wat ze vindt van het dorp. En 's avonds toont tante Alma ons haar album, foto's van haar zussen en haar ouders, en de
| |
| |
oude slagerij die verkocht is en geen slagerij meer is, zelfs het uithangbord is nu verdwenen want er zijn nieuwe eigenaars en die willen er een modezaak beginnen. Ze heeft foto's van de man op wie ze jaren verliefd is geweest maar die met een ander is getrouwd, en veel veel foto's van Marijn en van de kinderen van haar zussen en van hun kinderen. ‘Ik hou dat allemaal bij’, zegt ze. ‘Ik heb daar tijd voor.’ De tweede avond al vertelt ze Saskia over mijn grootmoeder. Saskia laat niet merken dat ze het verhaal al kent. ‘Rupsen?’ zegt ze. ‘Ja’, zegt tante Alma. ‘Rupsen.’ Als we even niemand moeten bezoeken en eindelijk kunnen gaan fietsen zijn er al vijf dagen voorbij. Ik mag niet vergeten dat ik om te remmen achteruit moet trappen en het zadel van Saskia's fiets staat te hoog maar de moer is vastgeroest. We fietsen langs het jaagpad naar de brug en ik zie mijn vrienden al van ver. Ik wuif en zij wuiven. Ik hoef Saskia niet meer voor te stellen want ze weten wie ze is. Ze zijn onwennig omdat Saskia nieuw is en ze mij een jaar niet hebben gezien, maar morgen is dat over, weet ik, en doen ze gewoon. Marius is er ook en ik kleur natuurlijk en hij kleurt ook een beetje. Om tien uur is het tijd om naar huis te fietsen en te gaan luisteren naar tante Alma die vertelt uit haar fotoalbum. De volgende dag begint het opnieuw, familiebezoek, ijsjes, koekjes, limonade, fietsen naar de brug en dit jaar denk ik dat ik echt een beetje verliefd ben op Marius en Marius op mij, maar Saskia vindt Marius nog een kind en ze wil niet meer mee naar de brug.
Ze zegt: ‘Ga jij maar. Ik blijf hier. Het zijn daar allemaal kinderen.’
‘Toe, Saskia, kom mee.’
‘Ik heb geen zin. Dat zadel doet zo'n pijn tussen mijn benen. Morgen kom ik. Maar niet vandaag.’
Ik zou kunnen weten wat ze van plan is, maar ik geloof wat ze zegt en fiets naar de brug en blijf kletsen. Als ik thuiskom zitten ze samen over het album gebogen. Ik hijg een beetje van het fietsen, ga erbij zitten, luister met een half oor, denk aan Marius.
In bed zegt ze het. Ze hoeft niet bang te zijn want het is nog licht buiten en de gordijnen zijn half open en ze zegt het. Ze zegt: ‘Ik weet alles over je vader. Wil je het weten?’ Ik weet niet of ik het wil weten maar ze zegt: ‘Kom bij mij in bed.’ Ik ga bij haar in bed liggen. Ze is heel lief nu, ik moet in de holte van haar arm gaan liggen. ‘Alma heeft het me verteld. Ik mocht het niet aan jou vertellen. Marijn mag niet weten dt ik het weet. En zeker niet dat jij het weet. Beloofd?’
‘Beloofd.’
Ze fluistert het in mijn oor. Het is erg snel verteld. Een leerlinge
| |
| |
van mijn moeder. Dertien jaar. De man van tante Mathilde heeft mijn vader uit de gevangenis kunnen houden.
Begrijp je nu alles? Blijf maar hier slapen bij mij. Ik zorg voor jou vannacht.’
Er is niet veel te doen in het dorp. Altijd de familie. En limonade. En koekjes. En Saskia die met tante Alma over de familie praat. Verhalen die ik al duizend keer heb gehoord. Ik fiets niet meer naar de brug, ik blijf weg van de rivier, van de watermolen en van het jaagpad. Die oude fietsen deugen niet.
‘Hebt ge ruzie met Marius?’ vraagt tante Alma.
‘Neen.’
‘Ja dus.’
Saskia probeert lief te zijn en ik mag iedere nacht bij haar in bed slapen. ‘Ik zorg wel voor jou’, zegt ze altijd. Voor het eerst in mijn leven verveel ik me in het dorp. Ik bel Marijn die terug is uit Praag. Was het prettig? Heel prettig. Nog drie dagen en dan komt ze ons halen. Is alles goed met ons? Ja, ja. Of ik een vriendje heb? Ik? Neen, en Saskia ook niet. En dan komen ze ons ophalen, Leo en Marijn, en eerst wordt er nog koffie gedronken en taart gegeten en alle tantes komen dag zeggen. Leo knuffelt Saskia alsof hij haar in maanden niet gezien heeft, en mij knuffelt hij ook, en ook van Marijn krijgen we allebei een kus. En dan moet Saskia natuurlijk een mop vertellen en ze maakt zich klaar. Ze trekt haar ogen wijd open zoals ze altijd doet als ze gaat vertellen en zegt: ‘Er was eens een man, en er was eens een vrouw en die waren verliefd op elkaar.’ En ze proest het uit, en nu moet ik ook lachen. We kijken naar elkaar en buigen dubbel van het lachen. We lachen zo hard en luid dat we ervan moeten huilen. Tranen rollen over onze wangen.
|
|