Lust en Gratie. Jaargang 5
(1988)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
The river is flowing, flowing and growing,
The river is flowing back to the sea.
Mother-Earth carry me, a child I will always be,
Mother-Earth carry me back to the sea.
(Indiaans slaapliedje)
Tweeduizend jaar geleden zou ik voedsel hebben meegegeven aan doden die begraven zouden zijn in de houding van een embryo gereed voor de geboorte: een der mooiste onsterfelijkheids-symbolen die de mens heeft bedacht. In de Gallo-Romeinse tijd zou ik voor een columbarium vol asresten melk en honing hebben uitgegoten.’ Deze gedachten welden op in Marguerite Yourcenar toen zij in 1956 voor het eerst het graf van haar moeder bezocht, die ruim een halve eeuw eerder was gestorven, kort nadat zij zelf geboren was. Onlangs, om precies te zijn in de nacht van 17 op 18 december jongstleden, is Marguerite Yourcenar op haar beurt gestorven in het ziekenhuis van Mount Desert Island. Achterin het kleine kerkhof van Somesville, gelegen op hetzelfde eiland, verrijst een boom die 's zomers schaduw biedt aan een met gras en bloemen begroeid heuveltje. Daar, in het gras, niet ver van een kleine zwarte steen met het opschrift Grace Frick 1903-1979, lag al enkele jaren lang een identieke steen, voorzien van de inscriptie Marguerite Yourcenar 1903-...., geduldig te wachten op een urn met as. Deze is gearriveerd en ook het ontbrekende jaartal is inmiddels toegevoegd: 1987.
Yourcenar behoorde tot het type mensen dat de eigen dood wil voorbereiden. Bij haar riep die kleine grafsteen met haar eigen naam, die daar onopvallend aan de voet van dat heuveltje lag nòch melancholie, nòch een beklemd gevoel op: ‘Integendeel, dat object daar geeft mij kracht en zekerheid. Ik ben bereid. Het kan komen over tien minuten, over twee dagen, over zes maanden. Het maakt mij niet uit. Vroeger is dat anders geweest, maar nu ben ik niet bang meer.’ Deze vertrouwdheid met de dood, die Yourcenar zich al levend en al schrijvend heeft verworven, heeft niets te maken met een morbide obsessie maar wortelt in een grote betrokkenheid bij het leven in zijn grootse, nietige, rijk geschakeerde verschijningsvormen. | |
[pagina 14]
| |
In dit licht kunnen we haar opvallende passie voor het verleden begrijpen: ‘Als we het hebben over liefde voor het verleden, moeten we wel beseffen dat het gaat om liefde voor het leven. Het leven is veelomvattender in het verleden dan in het heden. Het heden is altijd kortstondig, zelfs als het in zijn volheid eeuwig lijkt. Als je van het leven houdt, houd je van het verleden, want dat is het heden zoals het voortleeft in de herinnering van de mensheid. Wat overigens niet zeggen wil dat het verleden een gouden tijdperk is; het is, net zoals het heden, tegelijk gruwelijk, prachtig, gewelddadig, of gewoon niets bijzonders.’ Met hart en ziel heeft Yourcenar ernaar gestreefd ‘aan de dode documenten die historische documenten nu eenmaal zijn de soepelheid, de warmte van levende dingen, het stromende van werkelijk geleefd leven terug te geven.’ Mogelijkerwijs werd zij gedreven - op een dieper, of althans persoonlijker niveau - door het verlangen aan de vrouw die haar het leven schonk en daarbij stierf het leven als het ware terug te geven: ‘Zou ik van haar hebben gehouden? Dat is een vraag die niemand waagt te beantwoorden als het om mensen gaat die wij niet hebben gekend. (...) Op dit moment evenwel vervult mijn poging greep te krijgen op haar levensgeschiedenis en die te vertellen mij met een sympathie voor haar, die ik tot nu toe niet heb gevoeld. Het vergaat haar net zo als de imaginaire of echte personages die ik met mijn substantie voed om ze te doen leven of herleven.’ Net als iedereen wist Yourcenar dat ‘levende en dode materie als door een kloof van elkaar gescheiden zijn’, maar deze vrouw leefde te zeer met open ogen om te vergeten dat een oude vloerbalk van haar houten huis op Mount Desert Island lang voor de geboorte van haar grootvader werkelijk heeft geleefd, ‘groeiend in de grote stilte van wat toen met recht het eiland van de Verlaten Bergen heette; de stam is omgehakt door de man die dit kleine huis gebouwd heeft en gevlot op het glinsterende water van de zeearm, dat 's winters kolkt en dampt bij de aanraking van de koudere lucht.’ De tijd is voor Yourcenar ‘een grote beeldhouwer’ die zijn eigen scheppingen op den duur vernietigt: dit houten huis wacht immers hetzelfde lot als ooit de bomen ondergingen, waaruit het opgetrokken is: ‘Houten huizen zijn niet erg duurzaam; ze gaan in rook op, ze zakken in elkaar, op de een of andere manier aangevreten door de tijd. (...) Een jaar later loop je te wandelen: waar stond dat huis nu ook weer? Overal mos en struiken. Er is niets meer van over. Het is indrukwekkend.’ | |
[pagina 15]
| |
Marguerite Yourcenar
| |
[pagina 16]
| |
Wie Marguerite Yourcenar ziet als een vrouw die bij voorkeur boven het leven stond, op veilige afstand van de brandhaard, doet haar persoon en haar werk naar mijn gevoel te kort. Bij herhaling komen wij in haar boeken de uitspraak ‘La vie est un brasier - het leven is een vlammenzee’ tegen: ‘het leven heeft de warmte van het vuur (die warmte die de doden niet meer voelen), maar ook de plotselinge uitbarstingen, de mengeling van stralend licht en zwarte rook; het voedt zich net als vuur met destructie; het is verslindend.’ Alleen een mens die de tegenstrijdige facetten van het vuur tot in de eigen kern gevoeld heeft, en verkend, kan in alle eenvoud en met zoveel respect praten over de onlosmakelijke band die ons leven met de dood verbindt: ‘In elk leven vormt verlies een regelmatig terugkerend breekpunt. Mensen gaan dood, of ze gaan weg en elk verlies veroorzaakt intens verdriet. Toch is het beter dat verdriet te moeten doormaken dan die zelfde mensen toen zij er nog waren nooit van nabij gekend te hebben. Overigens herstelt onze wereld zich vanzelf en we weten dat ook die niet eeuwig duren zal. Je zou daarom kunnen zeggen dat ons leven en onze dood elkaar stevig en liefdevol de hand reiken.’ Het meest verzoenende, bevrijdende beeld van deze wezenlijke intimiteit, solidariteit tussen leven en sterven ontleent Yourcenar niet aan het vuur, maar aan het element water, in passages als deze bijvoorbeeld: ‘Tot het einde toe moeten wij ons moeite geven, worstelen, blijven zwemmen in de rivier die ons tevens draagt en meevoert in haar stroom, en bij voorbaat aanvaarden dat het stromende water uitmondt in de zee waar wij verzinken.’ De schrijfster van Mémoires d'Hadrien, L'Oeuvre au noir en Un homme obscur heeft haar personages Hadrianus, Zeno en Nathanaël laten sterven zoals zij zelf wenste dood te gaan: ‘bij mijn volle bewustzijn, met een ziekteproces dat langzaam genoeg gaat om de dood zich om zo te zeggen in mij te laten nestelen, hem de tijd te gunnen zich volledig te ontwikkelen.’ En elk van deze personages heeft zó de eigen dood voldragen in de nabijheid van de zee die in de Franse taal dezelfde klank heeft als de moeder... ‘Zij hebben mij naar Baiae over gebracht’, schrijft de doodzieke Hadrianus op de laatste bladzij van zijn levensverhaal; ‘in deze julihitte viel de reis mij zwaar, maar ik haal vrijer adem aan de rand van de zee. De golven murmelen tegen de kust als kreukelende zijde, als een streling. Ik geniet nog van de lange zon-rode avonden.’ Wat allerlei filosofische rationalisaties niet konden bewerkstelligen (om- | |
[pagina 17]
| |
dat vrede hebben met de dood nu eenmaal niet hetzelfde is als het opsommen van allerlei redenen die ons zouden doen verlangen naar de dood...), wordt door de zachte stem van de zee wèl tot stand gebracht: Hadrianus sterft uiteindelijk als een werkelijk levend mens, voor wie ‘met open ogen doodgaan’ niet betekent: de ‘bleke, harde, kale oorden van de dood’ blindelings idealiseren, maar: tot het einde toe de ogen open houden voor hen die hem zullen missen, zoals alleen een mens een ander mens kan missen, voor ‘de vertrouwde kusten, de dingen die wij ongetwijfeld niet meer zullen terugzien.’ Niet de kale, koude cel van de gevangenis in Brugge, maar het duin vanwaar Zeno naakt en vrij van alle materiële, culturele en intellectuele ballast, zomaar, als ‘gewoon een man, een magere sterke man, niet jong meer, met gespierde benen en armen, uitstekende ribben en een grijsbehaard geslacht’ een duik nam in de zee als in de eigen oorsprong... dàt duin, díe golvenzoom zijn, zoals Yourcenar het formuleert: ‘de figuurlijke plaats van zijn werkelijke dood’, tevens de plaats waar hij naakt en elementair als een kind volledig samenviel met het leven. Tenslotte is het wederom de zee die Nathanaël verlost van zijn angst om te sterven, als van een angst om te leven in het zicht van de dood: ‘Het ergste was die rochelende hoest, alsof hij een soort modderpoel in zich droeg waarin hij wegzakte. Elke nacht (...) dacht hij dat hij de morgen niet zou halen. Het was heel eenvoudig: hoeveel wouddieren zouden die nacht het ochtendgloren niet weerzien. Een onmetelijke deernis beving hem tegenover de schepsels, elk van alle anderen gescheiden, voor wie leven en sterven beide haast even moeilijk zijn. Bij het aanbreken van de dag bracht de frisse maar zachte lucht die van de oceaan kwam aangewaaid hem een soort respijt. Voor een ogenblik leek zijn fris gewassen lichaam hem ongeschonden, mooi zelfs, zoals het met al zijn vezels deelnam aan het geluk van de morgenstond.’
Net als haar laatste, jongste en meest ongecompliceerde romanpersonage Nathanaël, is Marguerite Yourcenar op een eiland overleden: ‘Ik heb altijd van eilanden gehouden, (...) de zee geeft lucht. Je hebt het gevoel op een grens te wonen tussen het heelal en de mensenwereld. (...) Hier zie je het leven in zijn meest naakte vorm, ontdaan van alle literatuur.’ Als Nathanaël in de zeventiende eeuw niet op dat Friese eiland, maar op Mount Desert Island was gestorven, ‘met het hoofd op een | |
[pagina 18]
| |
graspol alsof hij ging slapen’, zou een bij toeval passerende Indiaanse mogelijkerwijs voor hem het wiegelied hebben kunnen zingen, dat ik heb opgeschreven aan het begin van deze kleine gedachtengang naar aanleiding van de dood van Yourcenar. En als op haar beurt Yourcenar op een van onze waddeneilanden gestorven en begraven was, in plaats van op dat verre eiland voor de Amerikaanse oostkust, dan... zou ik enkele versregels van de dichteres Hortense Flexner overschrijven, wier werk door Yourcenar van het Engels in het Frans vertaald werd. Ik zou op de veerboot stappen om dat witte velletje papier op een groene graspol neer te leggen, naast die kleine zwartmarmeren steen met de inscriptie Marguerite Yourcenar 1903-1987, bij wijze van voedsel. Honing. Melk. Blank - blank and white the air;
The self, compressed and still,
Asks but to be
Of unseen earth and sky the smallest part.
Far off I hear the beating of the sea,
Or of my mother's heart.
| |
NootDe hierboven geciteerde passages zijn afkomstig uit resp. de volgende teksten: Dierbare Nagedachtenis / Le Monde, 19 december 1987 (Josyane Savigneau) / Met open ogen / Entretiens Radiophoniques avec P. Rosbo / Dierbare Nagedachtenis / Discours de réception à l'Académie Française / Archieven van het Noorden / De tijd, de grote beeldhouwer / Met open ogen, 5 citaten / Hadrianus Gedenkschriften / Dierbare Nagedachtenis, n.a.v. Het Hermetisch Zwart / Die éne man in: Als stromend Water / Met open ogen: Die ene man / Présentation critique de Hortense Flexner, suivie d'un choix de poèmes. | |
[pagina 19]
| |
Beuk. Foto: Ruth van Crevel
|
|