Lust en Gratie. Jaargang 4
(1987)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
[pagina 61]
| |
Onder psychologen, psychiaters en andere deskundigen wordt in het algemeen aangenomen dat kinderen vanaf hun derde jaar een niet meer te veranderen gender-identiteit (‘core gender identity’) hebben aangenomen. Het besef ‘ik ben een meisje/jongen’ wordt bovendien beschouwd als het meest fundamentele ‘zelfgevoel’. In deze visie heeft het geslacht het primaat als het gaat om de vraag ‘wie ben ik’. Wanneer een kind of volwassene twijfelt aan haar sekse, dan wel haar identiteit niet onmiddellijk van haar anatomische sekse afleidt, is er iets misgegaan: zij lijdt aan een ‘gender-disorder’ of ‘-dysphoria’. Transseksualiteit is de meest dramatische ‘stoornis’: een absolute discrepantie tussen het anatomische geslacht (sekse) en het sociaal-psychische geslacht (gender). Het lichamelijke fungeert als norm, als maatstaf voor de ‘juiste’ identiteit: een transseksueel wijkt af van haar/zijn lichamelijke bestemming.
Transseksualiteit kan worden opgevat als de levende weerlegging van het idee dat fysieke sekse en psycho-sociale sekse onlosmakelijk aan elkaar zijn gekoppeld. Bovendien prikkelt het verschijnsel de fantasie van diegenen die het rigide opdelen van de mensheid in twee seksen als een beperking zien. Het verschijnsel transseksualiteit zou een aanleiding kunnen zijn om ‘sekse’ als categoriseringsprincipe af te schaffen. Er zou geen aparte ‘psychologie-van-de-vrouw’ meer bestaan en in de wetgeving - met name het familierecht - zouden de geslachtsdelen en voortplantingsorganen der burgers geen rol van betekenis meer spelen. Uiteraard is dit een fantasie die met hink-stap-sprongen in een bijna niet voorstelbare ‘toekomst’ is beland. Het is nog maar de vraag of transseksualiteit een dergelijke utopie dichterbij kan brengen. Psychologen hebben zich over het verschijnsel ontfermd zonder zich geroepen te voelen de universele geldigheid van de concepten ‘vrouw’ en ‘man’ ter discussie te stellen. Integendeel, uitgaande van de ‘normale’ ontwikkeling van de gender-identiteit wordt de daarvan afgeleide afwijking ‘transseksualiteit’ ingepast binnen de sekse-tweedeling. Bij mannelijke transseksuelen geschiedt dat vrijwel naadloos maar bij vrouwelijke (van vrouw-naar-man) transseksuelen ontstaan er problemen. Problemen die zich sowieso voordoen bij de confrontatie van de psychologie met personen in een vrouwelijk lichaam. | |
[pagina 62]
| |
ParadoxZoals het geval was en vaak nog is met homoseksualiteit, worden in onderzoek naar en debatten over transseksualiteit mannen als uitgangspunt genomen. Zo ook in theorieën over de (gestoorde) ontwikkeling van de gender-identiteit bij kinderen, waarin jongens als norm fungeren. Meisjes vormen een aparte categorie waarin men zich nogal eens pleegt te verslikken (‘Was will das Weib?’). Enerzijds wordt gesuggereerd dat theorieën over de mannelijke ontwikkeling zonder meer zijn over te hevelen naar de vrouwelijke, anderzijds zijn vrouwen in veel psychologische ogen afwijkende/ongezonde mensen.Ga naar eind1. Door deze paradox is een overplanting van noties over jongens naar meisjes tot mislukken gedoemd en men treft van theoretici dan ook aparte verhandelingen aan over meisjes/vrouwen waarin de algemene theorie van betreffende auteur in feite wordt ondermijnd. Een sprekend voorbeeld hiervan is de adolescentietheorie van Erikson. Hij beschrijft ‘de’ adolescent als iemand die experimenteert op allerlei gebied (gedrag, werk, hobby's) om uiteindelijk als volwassene een keuze al naar gelang individuele capaciteiten en affiniteit te maken. Heet de adolescent echter ‘een jonge vrouw’, dan leidt experimenteren - ongeacht individuele capaciteiten en affiniteit - tot een en dezelfde keuze van allen: trouwen en moeder worden.Ga naar eind2. Dat er wat betreft (beroeps)keuze geen individuele verschillen tussen vrouwen zouden bestaan en wel tussen mannen kan Erikson op geen enkele wijze staven. Hij heeft de paradox opgelost ten koste van een inconsistentie in zijn theorie, die hem overigens ten ene male ontgaat.
Meisjes krijgen al op jonge leeftijd het paradoxale te verstouwen. Hoe te voldoen aan de eis een normaal meisje te zijn terwijl je tegelijkertijd een deficiënt kind bent? Uiteraard zal dit in zijn algemeenheid niet voor alle meisjes overal en altijd op dezelfde wijze opgaan. Maar ik denk dat de meeste lezeressen zich wel incidenten uit hun jeugd herinneren, waarin zij er nadrukkelijk op werden gewezen dat zij ‘een meisje’ waren en dus een gebod of verbod kregen opgelegd. Zo was er de strik in de jaren vijftig, begin zestig. Toen ik een jaar of vier was klemde mijn moeder een pluk haar bij mijn hoofdhuid af om deze te voorzien van een exorbitante vlinder. Ik heb het hele huis bij elkaar gebruld en gelukkig nam mijn moeder dit serieus. Ik heb in die zin nooit voor gek hoeven lopen, veel van | |
[pagina 63]
| |
mijn klasgenoten echter wel. Als volwassene merkte ik een paar jaar geleden dat het teisteren van haarwortels nog steeds wordt gepraktiseerd om meisjes op te sieren en apart te zetten. Op haar derde verjaardag liep een nichtje van een vriendin rond met twee aan weerskanten van het hoofd gepriemde staartjes. De visite werd vergast op het hilarisch gebrachte verhaal dat Debby zóó gehuild had toen die staarten werden aangebracht. Ha, ha. Op al dan niet subtiele wijze worden meisjes met hun neus op haar lichaam gedrukt, waarbij dat lichaam iets beperkends betekent in plaats van dat het | |
[pagina 64]
| |
vanzelfsprekend is en kan rennen, stoeien, rollebollen en groeien. Het is een voldongen feit dat je óf het een óf het ander bent en dat enkele lichamelijke kenmerken bepalend zijn in welke categorie je wordt ingepast. Naarmate in opvoedingssituaties (ouders, familie, school) sekseverschil in kleding, gedrag, grappen en ‘hoe-hoort-het-eigenlijk’ sterker wordt benadrukt, wordt het meisjeskeurslijf strakker aangeregen. Als dan de eerste, de tweede en ook de derde verliefdheid gericht blijkt op de eigen sekse, is de puberteit inderdaad de spreekwoordelijke crisisperiode, die menig oudroze dame niet licht zal vergeten. | |
Vrouwelijk wezenLesbisch of niet, voor veel vrouwen is de onweerlegbare gender-identiteit in het geheel niet vanzelfsprekend. Opmerkingen als ‘maar jij bent een vrouw’ wekken irritatie en vaak de neiging dat te ontkennen, hetgeen niet betekent dat je een man wilt zijn. Waarom zouden er niet meer ‘seksen’ mogelijk zijn en waarom moet sekse überhaupt zo nadrukkelijk worden ingezet bij de beoordeling en benadering van individuen? Mannen schijnen over het algemeen minder problemen te hebben met de mededeling dat zij man zijn. Maar díe mededeling heeft dan ook veelal de toonzetting van een compliment. Met sommige mannen is er echter iets ‘mis’: hun mannelijk lichaam wekt hun afkeer, zij voelen zich vrouw en willen ook het lichaam van een vrouw. Maar alvorens er kan worden geopereerd moet langs diagnostische weg komen vast te staan dat iemand ‘werkelijk’ transseksueel is, dat wil zeggen dat deze mannelijke gedaante inderdaad een vrouwelijk wezen verhult. De vraag wat een vrouw eigenlijk is en hoe dat te bepalen, is bij het verlenen van medische hulp niet aan de orde. Het gaat om de overtuiging van de transseksueel zelf, om de onweerlegbaarheid daarvan. Naast richtlijnen en modellen voor het geneeskundig behandelen van transseksuelen, bestaat er een scala aan theorievorming over het verschijnsel, waarin in de meeste gevallen de man-naar-vrouw transseksueel uitgangspunt van onderzoek is. Over het algemeen gaat men ervan uit dat er geen fysiologische oorzaak van transseksualtieit kan worden aangenomen maar dat er een psychische oorzaak is.Ga naar eind3. Prominente deskundigen moeten dan ook worden gezocht in de | |
[pagina 65]
| |
psychologie, zoals Robert Stoller en Lesley Lothstein, die veelvuldig opduiken in verhandelingen over transseksualiteit. Beiden houden zich expliciet bezig met de oorzaken van vrouwelijke (vrouw-naar-man) transseksualiteit. In hun publikaties ontpoppen zich ideeën en waardeoordelen over vrouwelijkheid in relatie tot lichamelijkheid en over homoseksualiteit. De verankerde gender-identiteit die ‘past’ bij het lichamelijk geslacht is de niet ter discussie gestelde maatstaf voor normaliteit en geestelijke gezondheid. Omdat beide heren maar niet uitgedacht raken over vrouwen die zich niet naar die maatstaf willen voegen, ga ik hier nader op hen in. | |
[pagina 66]
| |
StollerEr bestaat in wetenschappelijke kringen redelijke eensgezindheid over de constatering dat transseksualiteit bij mannen geen psychose of andere psychiatrische ziekte is. Wel spreekt men van een ‘gender-disorder’, ontstaan in de vroege jeugd. Robert Stoller pleit voor het vroeg onderkennen van vrouwelijk gedrag bij jongetjes, niet alleen door psychologen, maar ook door onderwijzers, familieleden en buren. Deze mensen in de directe omgeving van het kind zullen dan, zo verwacht Stoller, de ouders herhaaldelijk en indringend ondervragen over de sekse van hun spruit, hetgeen die ouders ertoe zal brengen een therapeut te hulp te roepen.Ga naar eind4. Zo kan er nog bijtijds worden overgegaan tot een gedragstherapeutisch ingrijpen, ‘that removes femininity in boys’.Ga naar eind5. Op tijd wil zeggen rond het derde levensjaar, omdat daarna de gender-identiteit voorgoed vastligt. Dat hier, als het gaat om theorievorming, niet ter discussie staat wat vrouwelijkheid inhoudt, laat staan of dat überhaupt is te bepalen, is opmerkelijk. Een grondige bestudering, zoals door Stoller verricht, van de vrouwelijke ‘ziel’ in een mannelijk lichaam, zou op z'n minst moeten leiden naar vraagtekens bij (het concept) ‘vrouwelijkheid’ en bij de vanzelfsprekendheid waarmee er vanuit wordt gegaan dat deze slechts normaal is in een vrouwelijk lichaam. Transseksualiteit is immers geen ‘ziekte’, waarom dan toch vrouwelijkheid in een man als afwijking bestempelen? Ideaal is een mannelijke heteroseksuele man, meent Stoller (in 1979), hetgeen onthult dat iemand tegelijkertijd ‘gezond’ en ideologisch afwijkend kan zijn en dat dat laatste even onwenselijk is als ‘ziek’ zijn.
Is transseksualiteit bij mannen een conditie die het liefst moet worden voorkomen, als deze zich eenmaal heeft gevestigd wordt opmerkelijk genoeg aan de echte vrouwelijkheid van betrokkene niet meer getwijfeld. (Homoseksuelen daarentegen ziet Stoller als ‘verwijfd’, karikaturen van vrouwelijkheid). Ongewild brengt Stoller een nuancering aan in het begrip ‘vrouwelijkheid’. Dat wordt ontkoppeld van een vrouwelijke anatomie, ofwel ook in een mannelijk lichaam is plaats voor vrouwelijkheid. Omgekeerd gaat die redenering echter niet op. Een vrouwelijk lichaam kan onmogelijk een echte man herbergen. Mannelijkheid in vrouwen is volgens Stoller altijd een karikatuur en vrouw-naar-man transseksuelen zijn dan ook zowel ‘afwijkend’ als ‘pervers’ (ziek). Zij vertegenwoordigen de meest extreme | |
[pagina 67]
| |
vorm van vrouwelijke homoseksualiteit.Ga naar eind6. Kenmerkend voor die extremiteit is dat zich transseksueel noemende vrouwen er niet toe zijn te brengen zichzelf als lesbische vrouw te accepteren. Met andere woorden: lesbisch zijn is minder ongezond dan je ‘verbeelden’ een man te zijn. Enerzijds is de wijze waarop de vrouwelijke transseksueel wordt gewaardeerd het spiegelbeeld van de mannelijke: homoseksualiteit van een vrouw wordt geprefereerd boven haar overtuiging tot de andere sekse te behoren; bij een man ligt dat precies andersom. Anderzijds is er sprake van een asymmetrie: een niet-man is een vrouw, daarentegen een niet-vrouw geen man maar een zichzelf niet accepterende homoseksueel. Het lijkt of mannelijkheid te ‘groot(s)’ is voor een vrouwelijk lichaam. | |
LothsteinEen van de uitzonderingen op de regel dat mannelijke transseksuelen de hoofdrol spelen in theorievorming over transseksualiteit is het boek van Lesley Lothstein, dat in 1983 verscheen.Ga naar eind7. Female-to-Male Transsexualism kan worden beschouwd als een uitwerking en verdieping van Stollers theorie. Lothstein gaat nog een stap verder: hij is absoluut tegenstander van het opereren van vrouwelijke transseksuelen, terwijl Stoller betoogt (moet toegeven?) dat tot man geopereerden het uitstekend doen en over het algemeen tevreden zijn met hun leven. Lothstein doet de nodige moeite om onderzoeken die dit bevestigen op hun geldigheid onderuit te halen. Daarbij gaat hij zover te beweren dat ‘gedragsstoornissen’ van vrouwen er altijd minder ernstig uitzien dan die van mannen ‘Because of their unique hormonal milieu and radically different socialization...’.Ga naar eind8. Onderzoekers en clinici zouden zich hierdoor een rad voor ogen laten draaien en gestoorde vrouwen ‘te gezond’ inschatten. Het is fantastisch hoe Lothstein hier zijn gelijk wil halen. Achteloos gaat hij voorbij aan de werkelijkheid van medische praktijk en betekenisgeving, waarin vrouwen juist vanwege haar ‘unieke hormonale milieu’ als bijzonder gestoord naar voren komen: het premenstrueel syndroom en de postnatale depressie kennen geen mannelijke tegenhangers. Hoogstens wordt een mannelijke pendant opgevoerd van de euvelen der menopauze in termen van midlife crisis: ‘de tijd van het blaadje groen, dat Willem raar gaat doen’, zoals ooit zo treffend gezongen door Jasperina de Jong. | |
[pagina 68]
| |
Bij opening van het boek dampt de arrogantie van de deskundige je tegemoet. Wat vrouwelijke transseksuelen zelf zeggen te ervaren, hun zelfdiagnose (‘ik ben transseksueel’; ‘ik ervaar mijzelf als een man’) wordt geen moment serieus genomen. Behalve dan als symptoom van een ‘borderline’ (op de grens tussen neurose en psychose) persoonlijkheid. Incidenteel schemert er iets van compassie met leed, maar in de toonzetting van het boek overheerst minachting. Alles wat betrokkenen zelf te berde brengen over hun ervaring van hun werkelijkheid wordt letterlijk tussen aanhalingstekens geplaatst (‘self-defined’ transsexual; ‘he’ claims to be a ‘man’). Evenals Stoller bepleit Lothstein preventie bij jonge kinderen. ‘Risicogezinnen’ waarin dochters met ‘gender-pathology’ opgroeien, moeten worden gesignaleerd en voorzien van passende psychologische interventies. Alles moet in het werk worden gesteld om het meisje vrouwelijk te maken door het voorschrijven van langdurige, intensieve psychotherapie. Lothstein maakt zich niet druk over de vraag welke instantie zo dwingend in het privé-leven moet ingrijpen en of dat ethisch toelaatbaar en constitutioneel geoorloofd is. Overigens is Lothstein niet helemaal wereldvreemd of onkundig van maatschappelijke veranderingen. Hij is wel voorstander van een androgyne opvoeding; heel belangrijk in onze (?) cultuur, vindt hij. Doch een dergelijke opvoeding mag eerst beginnen na het derde levensjaarGa naar eind9.; u weet nu wel waarom. Androgynie mag, mits mensen duidelijk onderscheidbare, naar lichaam en ‘kern’ gender-identiteit, vrouwen of mannen zijn en blijven. | |
Lichaam en geestTransseksualiteit is een ondermijning van de rigide sekse-tweedeling. Eigenlijk zou het bestaan ervan onmogelijk moeten zijn in een wereld zoals de ‘mannetjes-vrouwetjesdenkers’ die graag zien. Gezien vanuit de transseksueel zelf is een tegengestelde bewering echter ook mogelijk: daar een vrouwelijke ‘geest’ geen mannelijk lichaam (en omgekeerd) kan verdragen, wordt de legitimiteit van een sekse-dichotomie juist bevestigd.Ga naar eind10. In ieder geval hebben psychologen moeite met de ‘discrepantie’ mannelijk lichaam-vrouwelijke identiteit en in nog heviger mate met het omgekeerde. Dit past in het beeld dat vrouwen überhaupt als een merkwaardig en | |
[pagina 69]
| |
problematisch ‘soort’ in diverse theorieën worden gepresenteerd. De idee van een vaste, universeel geldende vrouwelijke gender-identiteit wordt veelal niet door vrouwen (transseksueel of niet) bevestigd. Niet door lesbische vrouwen, dat is duidelijk, en evenmin door de meeste heteroseksuele vrouwen. Veel meisjes kennen een periode dat zij liever een jongetje zouden willen zijn. Of misschien juister: zij willen de beperkende betekenis die aan hun lichaam wordt verleend van zich afschudden. Het ligt voor de hand dat veel minder jongens de wens uiten een meisje te zijn. Toch zijn er beduidend meer mannelijke dan vrouwelijke transseksuelen; een tegenstelling waarvoor niet direct een verklaring is te geven. Is mannelijkheid dan toch moeilijker te realiseren dan vrouwelijkheid? Het bewijs-van-mannelijkheid dat veel mannen regelmatig zonodig moeten leveren zou in die richting kunnen wijzen, maar erg overtuigend is het niet. Of zijn er eigenlijk veel meer vrouwelijke transseksuelen, die zich echter niet kenbaar durven maken, gezien hun vrouwelijke ‘socialisatie’ tot onzekerheid en bescheidenheid als het om hun eigen belang (erkenning eisen van hun transseksualiteit) gaat? Maar hoe kunnen zij zich dan met die socialisatie toch man voelen? Gezien de uiteenzetting in dit artikel over Stoller en Lothstein, zou een verklaring kunnen zijn dat de wetenschap eerder mannen dan vrouwen als transseksueel erkent. Vrouwen moeten zich wel heel nadrukkelijk als transseksueel presenteren om als zodanig te worden geboekstaafd en niet alleen als psychotisch of extreem homoseksueel. En dan nog is hun transseksualiteit minder ‘echt’ dan die van mannen. Vrouwen als transseksueel erkennen impliceert de erkenning dat zij man zijn en dat gaat velen te ver. Deze weerzin is in 1975 kort maar krachtig verwoord door TV-presentator Dick Cavett tijdens diens interview met de man-naar-vrouw transseksueel Jan Morris: ‘Everyone can make a woman, only God can make a man.’ |
|