Lust en Gratie. Jaargang 4
(1987)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
Weggedoken onder de donsdeken werd Véronique wakker en besefte dat de man in het groene hemd zich stond te wassen. Water klaterde in een wastafel en voetzolen zogen zich vast op linoleum. Ze was zijn naam vergeten. Jan wellicht. Of Marc. Of Paul. Neen, Paul was de man met de zwarte plooibandbroek. Precies haar maat. Dat had ze in een oogopslag gezien. Haar benen waren langer dan haar lengte deed vermoeden en haar heupen waren smal in verhouding tot haar schouders. Voor broeken moest ze bij rijzige mannen terecht, voor hemden en truien bij gestuikte types. Een kraan snerpte en het water begon te kabbelen. Véronique besloot bewegingloos te blijven liggen. De man zou het groene zijden hemd niet missen. Gisteravond had hij zich geconcentreerd uitgekleed. Hij had zijn hemd niet over zijn hoofd uitgetrokken, maar had zorgvuldig alle knoopjes losgemaakt. Zijn broek had hij weggehangen aan een hanger in de kleerkast. Het hemd had hij samen met zijn ondergoed in de wasmand gegooid. Véronique hield van dit type. Heel wat mannen lieten hun berookte en bezwete kleren op het vloerkleed naast het bed vallen en trokken ze 's morgens opnieuw aan. Met water werd sowieso zuinig omgesprongen. De gemiddelde alleenstaande man waste zich 's morgens niet. Hooguit poetste hij zijn tanden en kamde zijn haar. Véronique moest het hebben van ordentelijke mannen. Zodra kleren in een wasmand lagen waren alle obstakels uit de weg geruimd. Dan hoefde ze enkel nog te wachten tot de man in slaap viel en ze haar slag kon slaan. Water kolkte weg in een afvoerbuis. Een been schoot in een broekspijp. Véronique overwoog om verder te dromen. Ze zou enkel haar ogen moeten sluiten en langzamer gaan ademen. Niet dat ze verwachtte haar droom af te maken. Haar dromen kwamen nooit tot iets. Ze vermoedde dat haar superego ze vroegtijdig onderbrak om verdere onzin te voorkomen. Het leek haar weinig waarschijnlijk dat ze wakker werd omdat ze uitgeslapen was. Iedere ochtend voelde ze zich moe als een hond. Het maakte niet uit of ze om negen uur of om twaalf uur ging slapen. Soms had ze het gevoel dat ze net zo goed de hele nacht kon opzitten. Schoenen kraakten op het linoleum. Een gordijn werd over een rail geschoven. Een spanjolet draaide om zijn as en een raam ging open. Straatlawaai | |
[pagina 19]
| |
drong de kamer binnen. Véronique vroeg zich af of ze de rolbezetting in haar droom vooralsnog kon wijzigen. De man in haar droom was een uitgelaten figuur, die zich huppelend door het weidse landschap bewoog. Hij lachte naar haar en toonde haar de as die aan zijn vingers kleefde. Ze wist dat hij de duivel was. Een blond meisje was schrijlings op haar komen zitten en had haar gepassioneerd gezoend. Het meisje had een opvallend gave, blanke huid. Véronique vreesde dat ze nauwelijks veertien was, al gedroeg ze zich als een ervaren minnares. De man die de duivel was danste met de zelfverzekerheid van wie zich onweerstaanbaar weet. Ook zonder om te kijken besefte hij dat iedereen hem blindelings volgde. Véronique had een hekel aan lesbische dromen. Als het meisje gedanst had en de duivel gezoend, dan zou ze nu met plezier over de droom liggen soezen. In pakweg de helft, van haar dromen had ze iets met vrouwen. In de andere helft had ze met niemand iets. Een normale, heteroseksuele droom kon ze zich niet herinneren. Een lucifer werd aangestreken en er volgde een lichte plof. Gisteravond had Véronique in het gedempte licht een opvouwbare tafel bij het raam zien staan. Het formica blad was gedeeltelijk onder het marmeren tablet geschoven zodat er nauwelijks ruimte overbleef voor het gasstelletje, wat bestek, een pakje margarine en een doosje lucifers. Onder de tafel stond een kartonnen doos waaruit aluminium pannedeksels en -stelen staken. Er zaten roestvlekken op het gasstelletje. Véronique wist dat er geen kleiner model in de handel verkrijgbaar was. Jaren geleden had haar moeder een zomer lang in een vochtige tent op een identiek stelletje gekookt. Het stond op de grond op een stuk karton dat haar vader over het tentzeil had uitgespreid om het te beschermen tegen vetdruppels en spetters. Vanaf de eerste dag bleek dat er geen staat viel te maken op de stabiliteit van het kookstel en er werd besloten dat voortaan Véronique tijdens het koken het stelletje zou vasthouden om verdere ongelukken te vermijden. Gaandeweg was hun kampeermateriaal uitgebreid. Het gasstelletje werd ingeruild voor een stel met drie bekkens, een tafel met formica blad werd aangekocht, bijpassende vouwstoelen werden aangeschaft en in plaats van op luchtmatrassen sliep de familie nu op veldbedden. Weldra was de tent voorzien van alle moderne comfort. Woon- en slaapkwartieren waren van elkaar gescheiden; boeken, eetwaren en kleren konden weggeborgen worden in opvouwbare kasten; bij regenweer konden de bewoners een boek lezen in een luie stoel of bood een draagbare televisie | |
[pagina 20]
| |
het nodige verzet. De kookhoek bleef de achillespees. De drie bekkens ten spijt kon het gasstel onmogelijk de vereiste hitte opwekken. Bepaalde gerechten waren tot mislukken gedoemd. Het ontbreken van een oven bleek de grootste hinderpaal. Twee maanden lang moest de familie het rooien zonder gebraad, een gemis waar vooral de moeder onder leed. Toch werd jaar najaar de wagen volgestouwd met kampeerbenodigdheden en reden zij zuid- of oostwaarts. Begin juni werden de kartonnen dozen van de zolder gehaald en begon haar moeder de nakende vakantie voor te bereiden. Versleten materiaal werd vervangen, ontbrekende elementen werden aangevuld, haringen werden andermaal ingevet. De t-shirts, jurken en shorts die haar moeder voor haar bij de najaarskoopjes had gekocht, werden een nacht in koud water te weken gezet om bij de eerste wasbeurt krimpen te voorkomen. Daarna werden ze te drogen gehangen, gestreken en netjes gevouwen in de reiskoffers gelegd. Het was enkel nog wachten op haar vader die het land niet kon verlaten voor hij de examens van zijn leerlingen had nagekeken en hun eindrapporten secuur had ingevuld. Véronique was altijd een mode achter. Toen iedereen rood droeg, liep zij rond in de pasteltinten die de zomer voordien in zwang waren, en toen zij begon vlindermotiefjes te dragen was iedereen allang op nopjes overgestapt. Haar moeder zei dat mode niets uitmaakte op een kampeerterrein. ‘Zonde van het goeie geld’, zei ze. Ooit hadden ze op een terrein gestaan waar rond elk perceel een omheining was opgetrokken, en waar iedereen die dat wou elektriciteit kon krijgen. Elke avond werden de afgevallen bladeren er met een soort stofzuiger weggeruimd. Die zomer droeg iedereen kant. Haar moeder had zich een microgolfoven aangeschaft en ze aten om de andere dag gebraad. Er was een clubhuis waar de jongeren rondhingen terwijl hun ouders zwommen in het meer. ‘Alors, vous n'aimez pas les dentelles’, had een jongen haar gevraagd en Véronique had een geanimeerd gesprek aangeknoopt over kantklossen, en het verschil tussen Brugs en Brussels kant. Pas toen ze 's avonds op haar veldbed lag had ze begrepen waarop de jongen had gedoeld. Toen Véronique op kamers ging wonen, had haar moeder voor de laatste keer de kartonnen dozen van de zolder gehaald en had haar vader de opdracht gegeven ze naar Véroniques nieuwe adres te vervoeren. ‘Je vader en ik worden te oud om te kamperen’, had ze gezegd en Véronique begreep dat de zomervakanties hoofdzakelijk om haar terwille te zijn, waren georganiseerd. | |
[pagina 21]
| |
Margarine spetterde in een pan. Een bord werd op een hard oppervlak gezet en de geur van spek drong door tot onder de donsdeken. Véronique kende de ellende van de eenkamerwoning. Een wastafel voor afwas, was en je eigen toilet; kooklucht in kleren, boeken en beddegoed; rommel in elke hoek en op elke stoel; een bed dat overdag dienst doet als bank. Afgaande op zijn hemd had ze beter verwacht, maar uiteraard kon je je oordeel enkel op schoenen baseren. Ze had het eigenlijk niet zo op groen. Groen was in haar jeugd nooit de mode geweest. Ze kon zich niet herinneren ooit op een kampeerterrein tussen groene jongens en meisjes te hebben gezeten. Het was Michèle die haar op het idee had gebracht. Al jaren zette Michèle haar deel van het kantoor vol met planten, en op een dag verscheen ze als kroon op haar werk, in een knalgroene jurk. Het was of ze geen lijf meer had. Of haar hoofd autonoom ronddobberde op groene bladeren. Véroniques houding tegenover haar jongere collega was er altijd een geweest van correcte en hoffelijke afstandelijkheid. Van de eerste dag dat ze de kantoorruimte deelden, had Véronique duidelijk gemaakt dat ze geen planten duldde. Michèle overschreed de scheidingslijn niet. Kleren waren echter een andere zaak. Het zou geinig zijn om met al dat groen te harmoniëren. Eetgerei werd afgewassen. De geluiden volgden elkaar snel op: stappen in de kamer, een slag, stappen op de trap, een luidere slag. De man had het huis verlaten. Véronique sloeg de donsdeken weg. Er lag een briefje onder het gasstel. Als ze het ophief, zou het wegwaaien. Ze sloot het raam en kleedde zich aan. Het was waanzinnig vroeg. In het trappehuis vond ze een telefoontoestel en belde een taxi. Beneden op straat ging ze staan wachten.
Door het ronde raampje van de wasmachine zag Véronique hoe het groene hemd heen en weer werd gewiegd in het schuimende water. Met zijde kon je niet voorzichtig genoeg zijn en Véronique had het wolprogramma geselecteerd. De machine viel stil en ze draaide de sorteerknop naar rechts. Water werd weggepompt en de machine begon te daveren. Het groene hemd werd door de metalen trommel gejaagd. De machine kwam tot rust en Véronique telde langzaam tot honderd. Het handvat gaf moeiteloos mee. Ze maakte het hemd los van de rand van de trommel, schudde het uit en stopte het ding in de droger. Ze stelde de strijkplank op, liet het strijkijzer voorverwarmen en begon opnieuw te tellen. Toen de droger stilviel, ging ze een kleerhanger halen in haar slaapkamer, opende | |
[pagina 22]
| |
de droger en spreidde het groene hemd uit over de strijkplank. In bad kwam het blonde meisje opnieuw schrijlings op haar zitten. Véronique voegde extra badschuim bij het water om het meisje te verjagen. Als ze haar hoofd onder water hield verdween het meisje. Ze greep de witte badhanddoek, bette haar gezicht, stapte uit bad en wikkelde zich in de handdoek. Ze föhnde haar haar, wreef haar lichaam in met hydraterende huidcrème en begon zich aan te kleden. Het hemd zat als gegoten. Ze besloot er de zwarte rok bij te dragen die ze jaren geleden van haar moeder geleend had, en de zwarte laqué naaldhakken die ze van haar grootmoeder had geërfd. Ze duwde de handtas waarmee ze gisterenavond haar flat verlaten had, in een hoek van de kleerkast en koos een kleiner model. In het café op de hoek bestelde ze croissants en koffie verkeerd. Ze bleef precies twintig minuten zitten. Langer en ze werd een ouder wordende vrouw die de eenzaamheid van haar flat ontvlucht. Of een vrouw met bijbedoelingen. Ze besloot een ommetje te maken langs de kunstgalerij. Al jaren was ze op zoek naar een schilderij voor de hoge witte muur in haar flat. Hoe meer galerijen ze bezocht, hoe duurder haar smaak werd. De muur bleef kaal. Na eliminatie bleven er drie schilderijen over. Ze vormden een reeks: een man op een perron met de trein in aantocht; de trein rijdt door het station en de man wandelt weg; de man staat aan de overkant van de spoorweg in een leeg station. Naast het schilderij hing een kaartje met MAN IN STATION en daaronder VERKOCHT. In de namiddag nam Véronique opnieuw een bad en zag de man van de schilderijenreeks uit de badkamer wegwandelen. Bij de badkamerdeur draaide hij zich om en toonde zijn vingers waar as aan kleefde. De volgende dag besloot Véronique het groene hemd niet aan te trekken. Het zou als een eerste stap kunnen geïnterpreteerd worden; als een uitnodiging om de bloempotten ook in haar kantoorgedeelte neer te planten.
Michèle was laat. Véronique had al drie brieven getikt en nog steeds was de stoel aan de overkant leeg. Ruim een uur over tijd kwam Michèle hijgend het kantoor binnen. Ze had zich in een levensgrote gebloemde satijnen sjaal gehuld. ‘Sorry’, zei ze en begon meteen te tikken. De ene brief na de andere jaagde ze erdoor. Véronique daarentegen liet haar handen rusten op het toetsenbord en staarde naar het meisje. Ze was een bloem tussen het groen. Om klokslag een uur zette Michèle haar machine af en ging zoals altijd samen met de andere meisjes een | |
[pagina 23]
| |
broodje eten. Zelf bracht Véronique de lunchpauze op het toilet door. Ze stak twee vingers in haar keel, maar slaagde er niet in over te geven. Dag na dag verscheen Michèle in de gebloemde sjaal. Bij kouder weer droeg ze hem over een warme trui, wanneer het regende had ze een paraplu bij. Ze legde hem enkel af om zich van haar trui te ontdoen. Daarna sloeg ze hem weer om. Véronique raakte met haar werk achterop. Op kantoor staarde ze naar de sjaal, thuis staarde ze naar de kale, witte muur. Ze bezocht geen enkele kunstgalerij meer. In plaats van er 's zaterdagavonds op uit te trekken, lag ze uren met gesloten ogen in bad. Het kunstwerk dat ze begeerde, was en was niet binnen haar bereik.
Op een maandagochtend na een lang en slapeloos weekend bracht Véronique groene oogschaduw aan op haar oogleden en nam het groene zijden hemd van de kleerhanger. Op kantoor bewaarde ze haar gebruikelijke terughoudendheid en de dag ging voorbij zonder dat een van beiden het stilzwijgen verbrak. Er was alleen het gezoem van de tikmachines en af en toe het rinkelen van de telefoon die kort beantwoord werd. De volgende ochtend kocht Véronique twee plantjes en zette ze links en recht van haar machine. Michèle sloeg haar gade maar zei geen woord. 's Avonds stopte Véronique het hemd in de wasmachine en hield de wacht tot het programma was afgewerkt. Terwijl het hemd werd drooggeblazen in de droger, stelde ze de strijkplank op. In de namiddag van de volgende dag, kwam ze van achter haar tiktafel, overschreed de scheidingslijn, bukte zich en versleepte een bloempot naar haar kantoorgedeelte. ‘Wat licht en lucht zal hem deugd doen’, zei ze. ‘Misschien kan ik deze ook maar beter verplaatsen.’ Michèle keek haar met grote ogen aan. In totaal bracht Véronique vijf planten naar haar gedeelte over. Toen ze klaar was, ging ze op een hoek van Michèles tafel zitten, en zei: ‘Wat vind je ervan?’ Het meisje opende haar mond maar er kwam geen geluid uit. ‘Wat zou je ervan denken als jij en ik eens samen gingen lunchen? Morgen? Neen, morgen ligt wat moeilijk voor me. Overmorgen dan maar.’ Het meisje knikte langzaam van ja. Véronique ging weer op haar plaats zitten en er werd verder geen woord gezegd, behalve af en toe in de hoorn van de telefoon. Michèle bloosde toen ze tegenover elkaar aan tafel zaten. ‘Weet je,’ zei ze, ‘ik heb lange tijd gedacht dat jij nooit iets at.’ Véronique glimlachte. Ze had het meisje gebracht naar het restaurant waar iedere middag voor haar een tafel bij het raam gereserveerd werd. Er hingen | |
[pagina 24]
| |
litho's aan de muur en op elke tafel stond een vaas met verse bloemen. Michèle at langzaam. Ze sneed het eten in stukjes, prikte af en toe eentje op haar vork, maar vergat het dan naar haar mond te brengen. ‘Mag ik je iets vragen?’ fluisterde ze tenslotte. Véronique glimlachte. ‘Waarom draag jij altijd mannenkleren?’ ‘Ik heb toch een rok aan’, zei Véronique en prikte het laatste stukje vlees op haar vork. ‘Ja, maar je broeken hebben gulpen en de knopen aan je hemden staan rechts.’ Ze kleurde rood, liet haar mes en vork vallen in haar bord en zei: ‘Sorry, sorry.’ ‘En jij?’ vroeg Véronique. ‘Waarom draag jij altijd die sjaal?’ ‘Vind je hem niet mooi?’ ‘Toch wel.’
Twee keer per week aten de vrouwen samen in het restaurant. Michèle vertelde soms over haar ouders, haar kennissen of haar kamer maar Véronique moedigde deze confidenties niet aan. Ook erzonder kon ze zich een vrij accuraat beeld vormen van het leven van het meisje. Michèle vertoonde alle karakteristieken van de eenkamerbewoonster. Op kantoor liet geen van beiden iets merken van de wijziging in hun relatie. De bloempotten had Véronique allang in Michèles gedeelte teruggezet en de plantjes die ze op een ochtend gekocht had, kwamen in het kantoor van hun baas terecht. Het was niet langer nodig het groene hemd om de andere dag uit te wassen.
‘Wat zeg je aan de andere meisjes wanneer je met mij luncht?’ vroeg Véronique. ‘Ik zeg hen dat ik thuis ga rusten. Dat ik me niet te best voel de jongste tijd.’ Véronique glimlachte. ‘En? Voel je je verzwakt?’ ‘Ik mag niet klagen.’ ‘Misschien eet je niet genoeg’, zei Véronique en keek naar het bord van Michèle. ‘Een verzetje zou je deugd doen. Ben jij ooit in het buitenland geweest?’ ‘Neen’, zei Michèle. | |
[pagina 25]
| |
‘Wat vreemd’, zei Véronique.
Die nacht droomde Véronique dat haar huid vermiljoen-kleurig was en dat er witte schimmels op groeiden. Ze wentelde zich in as, schuurde zich met zand maar de schimmels groeven zich dieper in haar huid. Het was oktober en bijwijlen waaide de wind uit het noorden. Michèle droeg haar sjaal over een wollen jas. Véronique had dringend een warme trui nodig. De dag voordien had ze in het restaurant een man met een donkerblauwe rolkraag gezien; maar de witte, kale muur biologeerde haar en ze slaagde er niet in op pad te gaan. Begin november besloot ze dat ze niet langer kon talmen. Ze zocht de uurregeling op van de treinen naar Parijs, kocht roze briefpapier en reserveerde een eenpersoonskamer in een hotelletje bij de Place des Vosges. Woensdagavond verbrandde ze een vel roze briefpapier, stampte de as fijn en doopte er haar vingertoppen in. Daarna schreef ze de brief. De volgende avond werkte ze over en legde de roze enveloppe op Michèles tafel. Op vrijdagochtend belde ze haar baas en zei hem dat ze zich grieperig voelde en in bed wou blijven. Kort na de middag nam ze de trein naar Parijs. In haar tas zaten enkel een tandenborstel en schoon ondergoed. Het was te koud om door de stad te flaneren en ze nam meteen de metro naar het hotel. In het register schreef ze de naam en het adres van Michèle. Zaterdagochtend bracht ze alles in gereedheid. Rond tien over tien verliet ze het hotel. Over een half uurtje zou ze Michèle op het perron staan opwachten. Ze zou het meisje voorstellen eerst een koffie te drinken in de buurt. Daarna zouden ze de metro nemen naar de Place des Vosges om Michèles reistas af te zetten. Ze zou Michèle voorstellen van de gelegenheid gebruik te maken om zich op te frissen. Zelf zou ze de kamer verlaten alsof ze zich naar haar eigen kamer begaf. Wanneer ze dan onverwachts weer binnen zou zijn gekomen en de satijnen sjaal rond de hals van het meisje zou hebben gesnoerd, zou ze wachten tot het lichaam rustig was geworden. Daarna zou ze de roze enveloppe uit de tas van het meisje halen om zo het enige spoor dat naar haar kon leiden uit te wissen. Het was tien voor elf en een trein reed het station binnen. |
|